ECLI:NL:TADRSGR:2021:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-088/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:102
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 01-06-2021
Zaaknummer(s): 21-088/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over uitlatingen in een presentatie kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 april 2021

in de zaak 21-088/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk K157 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 22 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster heeft op 8 november 2016 tijdens de juridische 2-daagse van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna ook: de VNG) een presentatie verzorgd met als thema “Juridische ontwikkelingen op het gebied van de Wob en de Woo”. In de PowerPointpresentatie is onder meer vermeld:

“Zie voor (…) voorbeelden: (…)

En Rechtbank Oost-Brabant, 12 augustus 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4372, veeplegers in Oss, in drie maanden 1200 Wob-verzoeken;”

1.2    Op 22 juli 2020 heeft klager een klacht bij de deken ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij zich tijdens de juridische 2-daagse van de VNG schuldig heeft gemaakt aan het doen van onnodig grievende uitlatingen, die als laster en mogelijk zelfs als smaad zouden kunnen worden gekwalificeerd, en aan het poneren van onjuiste feiten waarvan zij de onjuistheid kende of had moeten kennen.

2.2    Klager verwijst in dat verband naar de PowerPointpresentatie die bij de juridische 2-daagse van de VNG is getoond en op internet te vinden is. Volgens klager is “veeplegers” niet alleen verkeerd geschreven, maar ook is daarmee een term bedoeld (veelplegers) die niet op klager van toepassing is. De term veelplegers ziet namelijk op personen die al vaak met politie en justitie in aanraking zijn gekomen en ook zijn veroordeeld, waarvan bij klager geen sprake is. Dat klager “1200 Wob-verzoeken” zou hebben gedaan blijkt niet uit de uitspraak waarnaar in de PowerPointpresentatie wordt verwezen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Uitgangspunt is dat uitingen van advocaten, zoals ook uitingen van ieder ander, worden beschermd door het grondrecht op vrijheid van meningsuiting als gegarandeerd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Die vrijheid is echter niet absoluut, maar vindt onder meer beperking, dat de advocaat zich dient te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten.

4.2    Verweerder erkent dat zij de in 1.1 genoemde uitlatingen heeft gedaan. De in 1.1 genoemde uitspraak betreft een zaak waarbij klager kennelijk betrokken is.

4.3    Met betrekking tot het door verweerster gebruikte “veeplegers” is duidelijk dat dit een verschrijving is en dat veelplegers was bedoeld. Dit betreft een strafrechtelijke term en is in het kader van een presentatie met een bestuursrechtelijk thema ongelukkig gekozen. Tegelijkertijd geldt dat verweerster klagers naam in de presentatie niet heeft genoemd. Ook is de uitspraak waarnaar zij verwees een geanonimiseerde uitspraak, waardoor die in beginsel niet tot klager te herleiden is. Van onnodig grievend handelen is naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen sprake. Verweerster heeft hiermee de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid niet overschreden.

4.4    Met betrekking tot de door verweerster aangehaalde 1200-Wobverzoeken, overweegt de voorzitter als volgt. Verweerster was gehouden tot zorgvuldigheid bij het gebruik van een dergelijk getal ter onderbouwing van haar stelling. Verweerster stelt dat zij het getal 1200 heeft gebruikt om aan te duiden dat het ging om een groot aantal verzoeken. Dit getuigt niet van grote zorgvuldigheid. In de door verweerster genoemde uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de betreffende eiser (kennelijk klager) in een tijdsbestek van nog geen zeven weken tenminste 323 verzoeken om informatie heeft gedaan, daarnaast in die periode “een groot aantal ingebrekestellingen, klachten en bezwaarschriften [heeft] ingediend, gerelateerd aan die Wob-verzoeken” en ook na die periode “grote hoeveelheden Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie” heeft ingediend. Het door verweerster genoemde aantal van 1200 lijkt daarmee niet zodanig afwijkend van de in de uitspraak gegeven opsomming, dat sprake is van een ongeloofwaardige of zelfs misleidende boodschap. De door de rechtbank gebezigde omschrijving laat zien dat hoe dan ook sprake is van een groot aantal, hetgeen door de rechtbank als misbruik van recht is gekwalificeerd. Het is de voorzitter ook hier niet gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid te buiten is gegaan. 

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.