ECLI:NL:TADRARL:2021:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-066

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:91
Datum uitspraak: 17-05-2021
Datum publicatie: 27-05-2021
Zaaknummer(s): 20-066
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet gegrond. De klacht gaat evident alleen over het citaat uit de e-mail van 2 augustus 2019 zoals verweerster dat tijdens de zitting bij het RTG heeft gebruikt om het bezwaar van haar cliënte tegen de aanwezigheid van klager te onderbouwen, terwijl de voorzitter in zijn beslissing ook heeft geoordeeld over de door klager gestelde medische inhoud van deze e-mail. De raad beoordeelt de klacht inhoudelijk. Niet gebleken dat medische gegevens van klager aan de orde zijn geweest op de zitting bij het RTG, anders dan voor de onderbouwing van het bezwaar van verweersters cliënte tegen de aanwezigheid van klager. Ook is het de raad niet gebleken dat verweerster, zoals klager heeft gesteld, meer uit de bewuste e-mail heeft geciteerd dan de ene zin waar verweerster ter zitting op heeft gewezen. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 20-066/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 augustus 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 30 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 999537 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is dezelfde dag verzonden aan partijen.

1.4    Op 15 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 18 augustus 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is gelijktijdig met het verzet van mevrouw M., de echtgenote van klager, in zaak 20-067 behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klager, mevrouw M., verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door de gemachtigde van verweerster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met het oordeel van de voorzitter kan verenigen. In dat verband heeft klager zes verzetgronden geformuleerd. Deze verzetgronden luiden – samengevat weergegeven – als volgt:

1) in 1.1 van zijn beslissing heeft de voorzitter als feit vermeld dat klager namens mevrouw M. een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: het RTG) heeft ingediend. Dat is niet juist, mevrouw M. heeft de klacht zelf ingediend. Dat heeft de voorzitter overgenomen uit de dekenbrief. De voorzittersbeslissing leunt sterk op de aantoonbaar valselijk opgemaakte verklaring van de deken;

2) in 4.1 van zijn beslissing heeft de voorzitter vermeld dat klager als gemachtigde van mevrouw M. optrad. Dat is niet juist, klager was niet de gemachtigde van mevrouw M.;

3) in 4.3 van zijn beslissing heeft de voorzitter vastgesteld dat in de e-mail van 2 augustus 2019 geen medische gegevens van klager zijn vermeld. Dat is niet juist, omdat in deze e-mail is vermeld dat er behandelplannen zijn opgesteld en DPSI-scores zijn bepaald. Dat zijn volgens klager onomstotelijk medische behandelingen, dus het begrip ‘medische informatie’ wordt door de voorzitter onjuist geïnterpreteerd;

4) verweerster moet worden gestraft, omdat zij zich onbehoorlijk en onwettig heeft gedragen;

5) de voorzitter heeft in zijn beslissing doelbewust de ingenieurstitel van klager niet vermeld, maar wel de meesterstitel van verweerster. Dit levert een schending op van het gelijkheidsbeginsel;

6) de raad van discipline is niet bevoegd om te besluiten dat aantoonbaar medische informatie geen medische informatie is en ook niet wordt beschermd door het medisch beroepsgeheim.

2.2    Behalve tegen het in 1.1 van de voorzittersbeslissing genoemde feit, komt klager tegen de andere feiten in verzet niet op. Ook tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad ziet geen aanleiding om naar aanleiding van verzetgronden 1 en 2 aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. De vermelding in 1.1 van de voorzittersbeslissing dat klager de klacht bij het RTG namens mevrouw M. heeft ingediend is onjuist, daarin heeft klager gelijk. Deze vermelding is echter innerlijk tegenstrijdig met 1.4 van de voorzittersbeslissing, waar is vermeld dat klager zich (pas) op de zitting van 15 augustus 2019 als gemachtigde van mevrouw M. heeft gesteld. Deze innerlijke tegenstrijdigheid is slordig en onwenselijk, maar uit 1.4 blijkt dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht van de juiste gegevens is uitgegaan. Voor wat betreft het feit dat in de dekenbrief ook is vermeld dat klager de klacht over de kliniek namens mevrouw M. heeft ingediend, merkt de raad op dat de voorzitter zich op basis van de dossierstukken een zelfstandig oordeel over de klacht vormt. De dekenbrief is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Verzetsgronden 1 en 2 slagen daarom niet.

4.3    Ook verzetgronden 4 en 5 zijn voor de raad geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De dossierstukken bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel over het handelen van verweerster op de zitting van 15 augustus 2019 bij het RTG. Verder bieden de dossierstukken geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing de ingenieurstitel van klager doelbewust niet heeft vermeld. Verzetgronden 4 en 5 slagen dan ook niet.

4.4    Naar aanleiding van verzetgronden 3 en 6 ziet de raad wel aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De klacht gaat evident alleen over het citaat uit de e-mail van 2 augustus 2019 zoals verweerster dat tijdens de zitting bij het RTG heeft gebruikt om het bezwaar van haar cliënte tegen de aanwezigheid van klager te onderbouwen, terwijl de voorzitter in zijn beslissing ook heeft geoordeeld over de door klager gestelde medische inhoud van deze e-mail. De voorzitter heeft immers vastgesteld dat in de e-mail van 2 augustus 2019 geen medische gegevens van klager staan, maar daar gaat de klacht niet over. Het verzet is dan ook gegrond en de raad zal de klacht van klager inhoudelijk beoordelen.

4.5    De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Voor zover in de e-mail van 2 augustus 2019 al medische gegevens van klager zijn vermeld, is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat deze aan de orde zijn geweest op de zitting bij het RTG, anders dan voor de onderbouwing van het bezwaar van verweersters cliënte tegen de aanwezigheid van klager. Ook is het de raad niet gebleken dat verweerster, zoals klager heeft gesteld, meer uit de bewuste e-mail heeft geciteerd dan de ene zin waar verweerster ter zitting op heeft gewezen. Een feitelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

Griffier                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 17 mei 2021