ECLI:NL:TADRARL:2021:70 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-801 20-802

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:70
Datum uitspraak: 08-02-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-801
  • 20-802
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerders - tevens advocaten - zijn door klagers als privépersoon aangesproken over de vermeende grens van hun aangrenzende percelen. Verweerder heeft namens zichzelf privé en namens verweerster privé – tevens namens een derde – op zijn advocatenbriefpapier inhoudelijk gereageerd op de sommatie van klagers en is als advocaat een procedure gestart. Voldoende aanknopingspunten en verwevenheid om de privégedragingen van verweerders aan artikel 46 Advocatenwet te toetsen. Dat verweerders misbruik van hun functie als advocaat hebben gemaakt jegens klagers of anderen tegen hen hebben opgestookt, is niet komen vast te staan. Evenmin is de voorzitter gebleken van een door verweerder gedane toezegging. Klachten kennelijk ongegrond.

 Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2021

in de zaken 20-801/AL/NN en 20-802/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

tezamen ook: klagers

over

verweerder (in klachtzaak 20-801)

verweerster (in klachtzaak 20-802)

tezamen ook: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beide klachtzaken in de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 19 oktober 2020 met kenmerk  2020 KNN085/1193733, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

In beide zaken:

1.1    Klagers hebben eind 2019 het perceel aan de Hoofdweg 42 te Finsterwolde gekocht. De eigendomsoverdracht vond plaats op 28 februari 2020.

1.2    Verweerders zijn eigenaar van het perceel aan de Hoofdweg 50 te Finsterwolde.

1.3    De percelen van klagers en verweerders grenzen aan elkaar. Het perceel van klagers grenst ook aan de percelen van de familie K. en de familie S.

1.4    Op 3 maart 2020 hebben klagers hun perceel door een bedrijf laten uitmeten waarbij piketten en andere markeringshulpmiddelen zijn uitgezet. Naar aanleiding van de uitkomst daarvan hebben klagers bij brief van 6 maart 2020 aan verweerders en aan de familie K laten weten dat zij ten onrechte een bepaald stuk grond van klagers in gebruik hebben en dat klagers die grond op korte termijn volledig zelf in gebruik gaan nemen.

1.5    Op 10 maart 2020 heeft verweerder op het briefpapier van het advocatenkantoor van verweerders namens zichzelf, namens verweerster en namens de familie K inhoudelijk op de brief van klagers van 6 maart 2020 gereageerd. Verweerder heeft zich daarin onder meer op het standpunt gesteld dat zijn cliënten door verjaring eigenaar zijn geworden van de stukken grond en dat klagers geen recht van uitweg hebben ten aanzien van de oprit van de familie K. Verder heeft verweerder aangekondigd tegen klagers een kort geding te zullen beginnen, tenzij klagers uiterlijk 12 maart 2020 te 16.00 schriftelijk aan hem hebben laten dat zij de door hun in hun brief van 6 maart 2020 aangekondigde acties niet zullen gaan uitvoeren en de situatie laten zoals die is.

1.6    Per e-mail van 30 maart 2020 heeft mr. F van DAS Rechtsbijstand namens klagers inhoudelijk gereageerd op de brief van verweerder van 10 maart 2020 en de daarin door verweerder ingenomen standpunten gemotiveerd betwist. Mr. F heeft verweerder om toezending van bewijsstukken gevraagd. Ook heeft mr. F namens klagers de hoop uitgesproken dat het vermeende en tevens onnodige ontstane geschil met het oog op  goed nabuurschap op constructieve wijze kan worden opgelost.

1.7    Verweerder heeft hierop namens zijn cliënten gereageerd bij brief van 5 april 2020 en een schikkingsvoorstel gedaan, waarop mr. F op 23 april 2020 heeft gereageerd met een tegenvoorstel namens klagers om in overleg met elkaar te gaan.

1.8    Daarop heeft verweerder per e-mail van 28 april 2020 aan mr. F laten weten het geschil te zullen voorleggen aan de bevoegde rechter. Door verweerder is vervolgens namens zijn cliënten als eisende partij een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig gemaakt met klagers als gedaagde partij, bijgestaan door mr. H.

1.9    Op 11 juni 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

In beide zaken:

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij misbruik hebben gemaakt van hun functie als advocaat door klagers zoveel mogelijk af te schrikken en hen de moed te ontnemen zich te verdedigen, terwijl verweerders geen expertise hebben in het burenrecht;

b)    verweerder in strijd met zijn toezegging geen contact met klagers heeft opgenomen om te overleggen over de erfgrenzen;

c)    verweerder de familie K tegen klagers heeft opgestookt en ervoor heeft gezorgd dat die familie is teruggekomen van de eerder met klagers gemaakte afspraken;

d)    verweerder de familie K heeft aangeboden om hen kosteloos bij te staan in de gerechtelijke procedure;

e)    verweerder telkens voorstellen van klagers en hun juridisch adviseurs om in overleg met elkaar te gaan heeft afgewezen, terwijl hij als advocaat had moeten weten hoe belangrijk goed nabuurschap is.

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerders in beide zaken ingaan.

4    BEOORDELING

In beide zaken:

4.1    De voorzitter neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat - zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

4.2    Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerders door klagers als privépersonen zijn aangesproken over de vermeende grens van hun aangrenzende percelen. Verweerder heeft namens zichzelf privé en namens verweerster privé - en namens de familie K - op 10 maart 2020 op zijn kantoorbriefpapier met daarop de beide namen van verweerders inhoudelijk gereageerd op de brief van klagers van 6 maart 2020. Daarna is verweerder als advocaat namens zijn cliënten ook gaan corresponderen met mr. F en is verweerder een procedure tegen klagers begonnen. Daarmee is naar het oordeel van de voorzitter sprake van voldoende aanknopingspunten en dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerders als advocaten om de verweten gedragingen van verweerders voor zover die hen privé betreffen te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven zoals genoemd in artikel 46 Advocatenwet.

4.3    De voorzitter zal thans beoordelen of de handelwijze van verweerders ook tuchtrechtelijk verwijtbaar is in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

Klachtonderdeel a)

4.4    Verweerders hebben aangevoerd dat het hen volledig vrij stond om een andersluidend standpunt richting klagers in te nemen over de perceelgrenzen en zijn van mening dat zij daarover op fatsoenlijke wijze met klagers hebben gecorrespondeerd. Omdat zij met klagers niet tot overeenstemming konden komen, kon verweerder niet anders dan namens zichzelf, namens verweerster en namens de familie K een procedure tegen klagers te starten om uit de ontstane impasse te komen. Het is volgens verweerders aan de civiele rechter om inhoudelijk over het burengeschil te oordelen; niet aan de tuchtrechter. De -  volstrekt onterechte - suggestie dat zij onvoldoende deskundig zijn op het gebied van burenrecht, laten verweerders voor rekening van klagers. Verweerders betwisten verder de aantijgingen dat zij anderen tegen klagers hebben opgezet of klagers op enigerlei wijze hebben willen afschrikken om hen de moed te ontnemen om tegen verweerders op te treden.

4.5    De juistheid van het verwijt dat verweerders richting klagers misbruik hebben gemaakt van hun functie als advocaat is, tegenover de met stukken onderbouwde betwisting door verweerders, voor de voorzitter niet komen vast te staan en evenmin de gegrondheid ervan. Klagers hebben onvoldoende concrete feiten gesteld. Dat betekent dat de voorzitter klachtonderdeel a) jegens beide verweerders kennelijk ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.6    Verweerder heeft betwist dat hij ook maar iets met klagers heeft afgesproken toen zij plotseling bij hem in de tuin stonden. Volgens verweerder heeft hij daarna alleen schriftelijk nog namens zijn cliënten richting klagers gereageerd waarin van een dergelijke toezegging geen sprake is geweest.

4.7    De juistheid van het verwijt richting verweerder dat hij een gedane toezegging richting klagers niet is nagekomen, is, tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, niet komen vast te staan en evenmin de gegrondheid ervan. Nu geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klagers zal de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

4.8    Niet is gesteld of gebleken in welke zin verweerster in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van haar ontbreekt, zodat klachtonderdeel b) voor zover dat verweerster betreft ook kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

4.9    Het verwijt van klagers dat verweerder de familie K tegen hen heeft opgestookt en negatief heeft beïnvloed, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook klachtonderdeel c) in beide zaken kennelijk ongegrond geoordeeld.

Klachtonderdeel d)

4.10    Nu niet is gesteld of gebleken welk belang klagers bij hun verwijt hebben dat verweerder de familie K kosteloos zou bijstaan in de gerechtelijke procedure en in welke zin verweerster in deze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, wordt ook klachtonderdeel d) in beide zaken kennelijk ongegrond geoordeeld.

Klachtonderdeel e)

4.11    Uit de overgelegde correspondentie, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, is de voorzitter gebleken dat zowel door verweerder namens zijn cliënten als ook namens klagers over en weer schikkingsvoorstellen zijn gedaan. Dat verweerder de voorstellen namens klagers telkens heeft afgewezen, kan hem, wat daar ook juist van is, tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het is immers de keuze van verweerder om als partijdig advocaat de belangen van zijn cliënten te behartigen en voorstellen van de wederpartij al dan niet af te wijzen na overleg met zijn cliënten. Dat hij dat op een onbetamelijke wijze richting klagers heeft gedaan of op enige wijze het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd, is de voorzitter uit de overgelegde stukken echter niet gebleken.

4.12    Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is geweest, terwijl niet duidelijk is geworden in welke zin verweerster hiervan een verwijt kan worden kan worden gemaakt, wordt ook klachtonderdeel e) in beide klachtzaken kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht van klagers tegen verweerders in beide klachtzaken, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2021.

Griffier                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 8 februari 2021