ECLI:NL:TADRARL:2021:69 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-749

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:69
Datum uitspraak: 01-02-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 20-749
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij in burengeschil. Verweerder mocht het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan klagers laten betekenen om de in het dictum gestelde termijnen in gang te zetten, waaronder een termijn van twee dagen. Verweerder mocht tevens rechtstreeks, in cc aan hun advocaat, de gewraakte e-mail sturen met daarin een aanzegging met rechtsgevolg (Regel 25 lid 2 niet geschonden). Ook de door klagers verbeurde dwangsommen zijn op basis van het vonnis aan hen betekend. Klachten kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2021

in de zaak 20-749/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

tezamen ook: klagers

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 13 oktober 2020 met kenmerk K 19/78, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klagers zijn met hun buren in een eigendomsgeschil verwikkeld geraakt over een stuk grond. Verweerder heeft de buren van klagers daarin bijgestaan.

1.2    De civiele procedure over dit burengeschil heeft plaatsgevonden in de periode vanaf 20 juni 2018 tot en met 13 september 2019.

1.3    Bij vonnis van 15 mei 2019 heeft de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Apeldoorn (hierna verder: de kantonrechter) de vorderingen van klagers als eisers in conventie afgewezen. De kantonrechter heeft klagers veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure, vastgesteld op € 600,- voor het salaris van verweerder, en tot betaling van de nakosten, begroot op € 120,- aan nasalaris, nog te vermeerderen met de (eventuele) kosten van betekening van het vonnis. In reconventie heeft de kantonrechter klagers hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis hun eigendommen te verwijderen van het perceel van de wederpartij/buren, waaronder onder meer het groene net en hekwerk aan de straatzijde, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-, voor iedere dag dat klagers geen gevolg geven aan die veroordeling. Daarnaast heeft de kantonrechter klagers verboden om na verwijdering van hun eigendommen waartoe veroordeeld, nog langer het grondgebied van de buren te (doen) betreden, eveneens op straffe van dezelfde dwangsom, en de kosten van de procedure gecompenseerd.

1.4    Het vonnis van woensdag 15 mei 2019 is op donderdag 16 mei 2019 aan klagers in persoon betekend. In het betekeningsexploot is klagers bevolen om binnen twee dagen na 16 mei 2019 aan de veroordeling in het vonnis gevolg te geven, op straffe van verbeurte van de dwangsommen bij niet tijdige nakoming, en om binnen twee dagen na 16 mei 2019 aan de deurwaarde een bedrag van € 819,38 (€ 600,- proceskosten; € 120,- nakosten; explootkosten € 99,38) te betalen.

1.5    Bij e-mail van maandag 20 mei 2019 heeft mr. B, de advocaat van klagers, aan verweerder laten weten dat hij heeft geconstateerd dat verweerder het vonnis meteen de dag erna al aan zijn cliënten heeft laten betekenen, zelfs nog voordat hijzelf het vonnis had ontvangen. Daarin heeft mr. B ook aangegeven dat hij door zijn verblijf in het buitenland in de week ervoor pas op 20 mei 2019 het vonnis heeft kunnen bestuderen. Naar aanleiding daarvan heeft mr. B aan verweerder gemeld dat de discussie over het vonnis wel in appel komt. Verder heeft hij aan verweerder gevraagd om aan te geven wat voor zijn cliënten voldoende is om door klagers te verwijderen ter voorkoming van een nieuw conflict daarover. En afsluitend:

“En wat ik verder wil vragen van u, is om cliënten in ieder geval deze week te geven om vervolgens uitvoering te geven aan de veroordeling en niet gelijk vanaf dinsdag aanspraak te maken op dwangsommen. IJzer valt nu eenmaal niet met handen te breken en cliënten hebben er wel recht op om in ieder geval met mij te kunnen overleggen wat ze nu precies moeten doen. Gaarne ommegaand vernemend.”

1.6    In zijn e-mail van 24 mei 2019 om 16:50 uur aan mr. B, met klagers in de CC, heeft verweerder laten weten dat door zijn cliënten en hem is vastgesteld dat klagers op 21 en 22 mei 2019 hun eigendommen hebben verwijderd van de grond van zijn cliënten. Omdat dat niet uiterlijk 18 mei 2019 was gebeurd, heeft verweerder klagers meegedeeld dat zij in totaal viermaal de opgelegde dwangsom aan zijn cliënten moeten betalen van € 2.000,-, te vermeerderen met de proceskosten van zijn cliënten van in totaal € 819,38. Daarnaast heeft verweerder gemeld dat door zijn cliënten ook is vastgesteld dat klagers in de ochtend van 24 mei 2019 een deel van het hekwerk hebben laten verwijderen dat zijn cliënten in eigendom toebehoorde en nimmer onderwerp van geschil is geweest. Verweerder heeft klagers daarop gesommeerd om het ten onrechte verwijderde hekwerk binnen 48 uur in correcte staat aan hen terug te geven. Daarnaast heeft verweerder geschreven:

“Niettegenstaande het voorgaande zijn cliënten bereid uw cliënten ter zake het voorgaande tegemoet te komen. Indien uw cliënten (1) voldoen aan de hierboven vermelde sommatie ter zake het hekwerk en (2) mij voorts schriftelijk bevestigen, en wel binnen één week na heden, dat zij afzien van hoger beroep, dan zijn cliënten bereid genoegen te nemen met een bedrag ad € 1.850,00, welk bedrag dan eveneens binnen één week na heden dient te zijn voldaan. (…) Ik wacht uw reactie af.”

1.7    Bij e-mail van 24 mei 2020 heeft mr. B bij verweerder zijn onvrede geuit over de gang van zaken en over het ontbreken van welwillendheid en vertrouwen van de kant van verweerder. Namens klagers is het aanbod niet aanvaard.

1.8    Op 30 mei 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9    Bij exploot van 12 september 2020 heeft verweerder nogmaals het vonnis van 15 mei 2019 aan klagers laten betekenen en bevel gedaan om binnen twee dagen daarna in totaal € 2.099,38 (viermaal dwangsommen ad € 2.000; explootkosten ad € 99,38) te betalen.

1.10    Op 13 september 2020 hebben klagers hun klacht bij de deken aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    het vonnis van 15 mei 2019 meteen de volgende dag bij klagers te laten betekenen, zelfs nog voordat klagers en hun advocaat het vonnis hadden ontvangen zodat zij het vonnis nog niet met elkaar hadden besproken, en klagers niet in de gelegenheid te stellen om - ter voorkoming van de betekening - de proceskosten te laten betalen, terwijl verweerder ervan op de hoogte was dat klagers dat aan zijn cliënten zouden doen;

b)    van klagers te eisen dat zij binnen een zeer korte onredelijke termijn van twee dagen het hekwerk zouden verwijderen, terwijl niet duidelijk was welk gedeelte van het hekwerk exact verwijderd moest worden en de advocaat van klagers daarover desgevraagd van verweerder ook geen verduidelijking heeft gekregen, terwijl verweerder ook wist c.q. had kunnen weten dat klagers de hoofdveroordeling zouden nakomen zodat invorderen van dwangsommen niet nodig was geweest;

c)    in strijd met Gedragsregel 25 lid 2 klagers rechtstreeks te benaderen door zijn e-mail van 24 mei 2019 aan hun advocaat in CC ook aan klagers te sturen, terwijl daarvoor door de advocaat van klagers geen toestemming was gegeven;

d)    in zijn sommatie van 24 mei 2019 ten onrechte aanspraak te maken op proceskosten, terwijl verweerder wist dat die reeds op 16 mei 2019 door klagers aan de deurwaarder waren voldaan;

e)    structureel schikkingsvoorstellen te doen die discutabel en chantabel zijn om te voorkomen dat klagers hoger beroep zouden instellen;

f)    bij exploot van 12 september 2019 ten onrechte over te gaan tot het incasseren van de verbeurde dwangsommen, waardoor klagers zowel financiële als emotionele schade hebben geleden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

3.2    De kantonrechter heeft op 15 mei 2019 vonnis gewezen in het geschil tussen klagers en zijn cliënten. Op dezelfde dag, op 16 mei 2019, is het vonnis naar mr. B en naar verweerder gezonden. Dat klagers pas door de betekening kennis namen van het vonnis omdat hun advocaat op vakantie was en mr. B noch zijn waarnemer klagers daarover hebben geïnformeerd, is een omstandigheid die voor rekening van mr. B is. Dat klagers de proceskosten aan zijn cliënten zouden betalen, was voor verweerder niet duidelijk.

3.3    Volgens verweerder blijkt uit het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis exact waartoe klagers zijn veroordeeld. Hij heeft het vonnis direct na ontvangst ervan laten betekenen zodat de termijn om aan de hoofdveroordeling te voldoen zou gaan lopen. Ook vanwege het mogelijkerwijs verbeuren van door de rechtbank bepaalde dwangsommen door klagers heeft verweerder het vonnis meteen laten betekenen. Klagers stellen volgens verweerder ten onrechte dat duidelijk zou zijn geweest dat een extra prikkel, de aanzegging van de dwangsom, niet nodig was geweest. Volgens verweerder hebben klagers van die stelling geen bewijs overgelegd.

Klachtonderdeel b)

3.4    De kantonrechter heeft in het dictum van het vonnis tussen klagers en zijn cliënten bepaald dat de eigendommen van klagers - waaronder dus het daarin omschreven hekwerk - binnen twee dagen na betekening van het vonnis door hen verwijderd dienden te worden. Voor zover klagers het niet eens waren met dat dictum c.q. het vonnis van de kantonrechter, konden zijn daartegen hoger beroep instellen. Verweerder heeft zich daarmee gehouden aan het vonnis.

Klachtonderdeel c)

3.5    Zijn e-mail van 24 mei 2019 heeft het karakter van een aanzegging met rechtsgevolg. Gedragsregel 25 laat het toe om een dergelijk bericht rechtstreeks aan klagers te sturen, mits gelijktijdig aan de advocaat. Dat heeft verweerder gedaan. Dat hij die e-mail op een vrijdagmiddag aan klagers heeft gestuurd, kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten.

Klachtonderdeel d)

3.6    Op het moment van de sommatie op 24 mei 2019 wist verweerder niet dat klagers de proceskosten op 16 mei 2019 aan de deurwaarder hadden betaald. De betaling van klagers aan de deurwaarder en de sommatie hebben elkaar kennelijk gekruist. Door de betaling van de proceskosten door klagers werden die niet meer geïncasseerd.

Klachtonderdeel e)

3.7    Verweerder betwist dat de sommatie van 24 mei 2019 discutabele en chantabele voorstellen bevat. Ter definitieve beslechting van het geschil heeft hij namens zijn cliënten aan klagers een correct voorstel gedaan zonder dat van chantage sprake was. Het stond klagers vrij om dat voorstel af te wijzen, zoals zij ook hebben gedaan. 

Klachtonderdeel f)

3.8    In het exploot van 12 september 2019 is terecht aanspraak gemaakt op betaling door klagers van de verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft zijn cliënten geadviseerd om akkoord te gaan met een betalingsregeling voor klagers. Zijn cliënten hebben daarmee ingestemd.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.

4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld. Ook deze maatstaf zal de voorzitter bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekken

Klachtonderdelen a) en b)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.4    Verweerder heeft gesteld dat hij op dezelfde dag, op 16 mei 2019, net als mr. B, de advocaat van klagers, het vonnis van 15 mei 2019 van de kantonrechter heeft ontvangen. Dat is, zoals de voorzitter ambtshalve bekend, de gebruikelijke gang van zaken bij toezending van uitspraken door gerechten. Dat mr. B het vonnis later dan 16 mei 2019 heeft ontvangen of over zijn afwezigheid in die week voorafgaand contact met verweerder heeft gehad, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Het is dan ook voor risico van mr. B dat hij na zijn afwezigheid pas op maandag 20 mei 2019 het vonnis met klagers heeft kunnen bespreken. Verweerder mocht het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis meteen na ontvangst daarvan aan klagers laten betekenen om de in het dictum gestelde termijnen in gang te zetten. Die termijn van twee dagen volgde uit het vonnis; daar stond verweerder buiten. Voor zover klagers problemen hadden om binnen die termijn aan het vonnis te voldoen, had het op hun weg gelegen om daarover meteen na de betekening van het vonnis op 16 mei 2019 contact op te nemen met hun advocaat dan wel met verweerder. Dat zij dat hebben gedaan is de voorzitter niet gebleken.

4.5    Op grond van het vorenstaande, in onderling samenhang bezien, is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als partijdig advocaat van de wederpartij van klagers had, en dus niet tuchtrechtelijk heeft gehandeld jegens klagers. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    Uit het tweede lid van Gedragsregel 25 volgt dat een advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij mag doen, mits met gelijktijdige verzending aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij daartoe beperkt blijft. De voorzitter is van oordeel dat verweerder zijn e-mail van 24 mei 2019 met daarin een aanzegging met rechtsgevolg  zowel rechtstreeks aan klagers als aan hun advocaat mocht sturen zoals door hem gedaan. Daarmee heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers gehandeld, zodat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal worden geoordeeld.

Klachtonderdeel d)

4.7    De juistheid van het - ook niet met stukken onderbouwde - verwijt van klagers dat verweerder op 24 mei 2019 wist dat zij al op 16 mei 2019 de proceskosten hadden betaald kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee evenmin de gegrondheid ervan. Ook klachtonderdeel d) wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.

Klachtonderdeel e)

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien in welke zin in dezen een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder kan worden gemaakt. In de e-mail van 24 mei 2019 heeft verweerder namens zijn cliënten een voorstel aan klagers gedaan. Dat voorstel hebben zij aanvaard. Dat het voorstel discutabel was of chantabel is de voorzitter echter uit de stukken niet gebleken. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel e) eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.9    Naar het oordeel van de voorzitter mocht èn moest verweerder als partijdig advocaat de op grond van het vonnis van 15 mei 2019 verbeurde dwangsommen aan klagers laten betekenen, zoals dat op 12 september 2019 zo ook is gebeurd. Voor zover klagers het daarmee niet eens waren, hadden zij dat in rechte kunnen aanvechten. De voorzitter is echter niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van die belangen van zijn cliënten de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klagers is dan ook geen sprake geweest. Ook klachtonderdeel f) wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.

Griffier                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 1 februari 2021