ECLI:NL:TADRARL:2021:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-553

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:57
Datum uitspraak: 01-03-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 19-553
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Artikel 46h Advocatenwet bepaalt dat verzet tegen de voorzittersbeslissing dient te worden ingesteld binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing. In deze zaak is de raad op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat klaagster te laat in verzet is gekomen van de beslissing van de voorzitter. Het verzet werd 14 dagen na de afloop van de wettelijke termijn ingediend. Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken. Er bestaat de mogelijkheid dat berichten van de griffie kennelijk in de postbus ‘ongewenste e-mail’ van klaagster zijn terechtgekomen, maar dit levert voor klaagster geen verschoonbare termijnoverschrijding op aangezien zij reeds eerder hiermee geconfronteerd was en de voorzittersbeslissing daarom opnieuw aan haar was toegezonden. Het verzet is niet ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021

in de zaak 19-553/AL/NN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 december 2019 op de klacht van:

[klaagster]

over

[verweerder]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 augustus 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018KNN150/717918 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 11 december 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 12 december 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 27 januari 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 27 januari 2020 ontvangen.

1.5    De ontvankelijkheid van het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van het verzetschrift.

2    FEITEN

2.1    De voorzittersbeslissing van 11 december 2019 is op 12 december 2019 per aangetekende e-mail aan klaagster verzonden naar het door klaagster opgegeven e-mailadres. Op de laatste pagina van de voorzittersbeslissing staat een aantal mededelingen van de griffer ter informatie vermeld, waaronder – kort gezegd – dat klaagster binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van de beslissing verzet kan doen bij de raad van discipline en dat deze termijn begint volgend op die van verzending van de beslissing.

2.2    Naar aanleiding van een telefoongesprek met de griffie van de raad op 31 december 2019 is de voorzittersbeslissing op die datum opnieuw per aangetekende e-mail aan klaagster verzonden, omdat zij de e-mail van 12 december 2019 niet zou hebben ontvangen. Namens de griffie wordt in deze aangetekend verzonden e-mail opgemerkt:

“Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van zojuist waarin u bevestigde dat u de op 12 december jl. per aangetekende e-mail verzonden beslissing niet heeft ontvangen. Ik stuur u de beslissing, zoals afgesproken, nogmaals per aangetekende mail met de bijbehorende brief van 12 december 2019.”

2.3    Het verzet is ingediend bij e-mailbericht van 27 januari 2020, vanaf hetzelfde e-mailadres waar ook telkens de aangetekende e-mailberichten van de griffie aan klaagster naar verzonden zijn.

2.4    Bij brief van 30 januari 2020 heeft de griffier van de raad klaagster er op gewezen dat haar verzet te laat is ingediend.

2.5    Bij e-mailbericht van 22 februari 2020 aan de griffie heeft klaagster aangegeven dat zij op grond van het telefoongesprek van 31 december 2019 ervan uitging dat zij na 31 december 2019 nog 30 dagen de tijd had om verzet aan te tekenen. Ook merkt zij in dit bericht op dat zij het vervelend vindt dat een e-mail van de griffie d.d. 21 februari 2020 “wederom in mijn ongewenste e-mail is terecht gekomen.”

3    VERWEER

3.1    Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij op grond het telefoongesprek van 31 december 2019 nog 30 dagen na die datum de tijd had om verzet aan te tekenen.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46h Advocatenwet bepaalt dat verzet tegen de voorzittersbeslissing dient te worden ingesteld binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing.

4.2    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat klaagster te laat in verzet is gekomen van de beslissing van de voorzitter van 11 december 2019. De termijn waarin klaagster in verzet kon komen van de beslissing van 11 december 2019 eindigde op 13 januari 2020. Klaagster diende haar verzet in op 27 januari 2020, derhalve te laat.

4.3    Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken. Vast staat dat klaagster in ieder geval op 31 december 2019 kennis genomen heeft van het bestaan van de voorzittersbeslissing van 11 december 2019, alsmede van de omstandigheid dat die op 12 december 2019 aan haar per aangetekende e-mail was verzonden. Met klaagster is door de griffie op 31 december 2019 afgesproken dat de voorzittersbeslissing nogmaals per aangetekende e-mail aan haar verzonden zou worden, zoals met zoveel woorden blijkt uit het e-mailbericht van de griffie van diezelfde datum. Op dat moment had klaagster nog steeds ruimschoots de mogelijkheid om tijd verzet te doen tegen de voorzittersbeslissing van 11 december 2019, immers tot 13 januari 2020.

4.4    Er is niet gebleken dat klaagster de aangetekende e-mailberichten van 12 december 2019 en 31 december 2019 niet heeft ontvangen. Op grond van het e-mailbericht van klaagster d.d. 22 februari 2020 bestaat de mogelijkheid dat berichten van de griffie kennelijk in de postbus ‘ongewenste e-mail’ zijn terechtgekomen bij klaagster, maar dit levert voor klaagster geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Zij had hiermee immers rekening moeten houden, juist ook op het moment dat zij op 31 december 2019 na contact met de griffie wist dat er een aangetekend bericht d.d. 12 december 2019 door de griffie aan haar verzonden was en dit bericht bovendien volgens telefonische afspraak met de griffie nogmaals aan haar verzonden zou worden. Onder deze omstandigheid geldt temeer dat het niet verschoonbaar is als klaagster berichten van de griffie zou missen doordat deze kennelijk in haar postbus ‘ongewenste e-mail’ verdwijnen. Niet is gebleken dat klaagster op enigerlei wijze uitstel van de verzet termijn zou hebben gekregen.

4.5    Het verzet is daarom niet-ontvankelijk op grond van het feit dat de termijn voor het indienen van verzet op 13 januari 2020 was verstreken.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.

Griffier                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 1 maart 2021