ECLI:NL:TADRARL:2021:56 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-132

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:56
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 19-132
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klager klaagt over de kwaliteit van verweerders dienstverlening. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de professionele standaard die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In dit geval heeft verweerder klager niet gewezen op de consequenties die volgden uit de door klager gewenste formulering van een depotovereenkomst. Klager heeft daardoor schade geleden. Dat klachtonderdeel is daarom gegrond. Het verwijt van klager dat verweerder in de tuchtprocedure bij de deken klager in een kwaad daglicht heeft willen stellen is ongegrond. Verweerder heeft slechts verwezen naar mediaberichten over klager om de professionaliteit van klager aan te tonen. Het feit dat verweerder verzuimd heeft zich te stellen in een tegen klager aangespannen procedure en middels verzet dit heeft moeten rechtzetten, is een beroepsfout en daarmee onzorgvuldig. Gezien de gegrond verklaarde klachtonderdelen en het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld legt de raad een waarschuwing op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden an 29 maart 2021

in de zaak 19-132/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

[klager]

over

[verweerder]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 maart 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018 KNN099/681676 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in punt 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de bij dat dossier gevoegde inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht met bijlage van verweerder van 14 november 2019 aan de griffie.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft (de holdingvennootschap van) klager omstreeks 2017 bijgestaan in een procedure tegen I.G. B.V. over een vordering van € 46.862,92. Voor deze vordering heeft I.G. B.V. conservatoir beslag gelegd onder klager.

2.3    In afwachting van de uitspraak van de rechtbank in die procedure hebben partijen een regeling getroffen over het opheffen van het beslag tegen het stellen van zekerheid.

2.4    Bij e-mailbericht van 11 september 2017 heeft verweerder aan klager in concept een depotovereenkomst gezonden. In reactie daarop heeft klager diezelfde dag aan verweerder onder meer geschreven:

…….

“3.1 depot bedrag wordt niet uitgekeerd indien er een hoger beroep wordt ingesteld.

…….

2.5    Op 30 september 2017 is een depotovereenkomst getekend inhoudende dat klager het bedrag van € 46.862,92 diende te storten op de derdenrekening van de Stichting Beheer Derdengelden Actio Advocaten & Juristen (hierna: de Stichting).

2.6    In artikel 3.1 van de overeenkomst is bepaald:

“[I.G. B.V.] en [klager] verkrijgen ten gevolge van de storting in depot een voorwaardelijke vordering op de Stichting. deze vordering wordt op één van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
-    na ondubbelzinnige gelijkluidende gezamenlijke schriftelijke opdracht van [I.G. B.V.] en [klager] dan wel;
-    na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen onder zaaknummer…………waarin C.I.B.V. en/of [klager] word(t)en veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [I.G. B.V.].
Alsdan verplicht de Stichting zich onherroepelijk het depotbedrag, of althans het overeengekomen of toegewezen deel daarvan, uit te keren overeenkomstig die opdracht of dat vonnis.      

2.7    Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland is I.G. B.V. grotendeels in het ongelijk gesteld. Klager is veroordeeld om een bedrag van € 848,21 te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. I.G. B.V. heeft hoger beroep ingesteld.

2.8    Vervolgens hebben partijen overeenstemming bereikt over de uitkering van het depotbedrag door de Stichting.

2.9    Verweerder heeft klager in 2016 in een andere zaak bijgestaan. Dat ging om een vordering van € 130.000,00. Klager heeft verweerder het voorblad van de betreffende dagvaarding gestuurd met het verzoek verweer te voeren. Verweerder heeft verzuimd zich namens verweerder als advocaat te stellen in deze procedure, waardoor er een verstekvonnis werd gewezen. Klager moest het gevorderde bedrag per direct aan zijn wederpartij voldoen. Verweerder heeft verzet ingesteld. Verweerder heeft erkend een beroepsfout te hebben gemaakt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de belangen van klager onvoldoende te behartigen. Hij heeft verzuimd in de depotovereenkomst de mogelijkheid te voorzien dat klager de procedure zou winnen.

b)    als bestuurder van de Stichting te weigeren mee te werken aan uitbetaling van het depotbedrag.

c)    in de klachtprocedure aan de deken een aantal media-artikelen te sturen die klager in een kwaad daglicht stellen.

d)    zich in 2016 niet te stellen in de procedure over € 130.000,00. Klager is bij verstek veroordeeld tot betaling en heeft dit bedrag tegen een hoge rente moeten lenen. Daardoor heeft klager schade geleden. Klager heeft verweerder daarvoor aansprakelijk gesteld, maar zijn verzekeringsmaatschappij weigert de schade te vergoeden.

4    VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.1    Klager heeft in een e-mailbericht van 11 september 2017 uitdrukkelijk verzocht in de depotovereenkomst op te nemen dat het depot wordt uitgekeerd zodra er in de procedure een vonnis is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan. Hij wilde voorkomen dat het depot moest worden uitgekeerd bij een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.2    Omdat de wederpartij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 11 juli 2018 was er nog geen vonnis dat in kracht van gewijsde was gegaan. Daarom heeft verweerder terecht geweigerd het depot uit te betalen. De discussie ging niet over wat er aan klager diende te worden uitbetaald maar wanneer.

Klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft geen mediaberichten aan de deken gestuurd. Hij heeft slechts verwezen naar openbare bronnen. Hij heeft geen kwalificaties ten aanzien van verweerder geuit.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder erkent dat hij als gevolg van miscommunicatie zich niet heeft gesteld in de procedure. Hij heeft klagers aansprakelijkheidstelling bij zijn verzekering gemeld.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klager klaagt over de kwaliteit van verweerders dienstverlening. De raad dient in dit verband te beoordelen of verweerder voldaan heeft aan de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van een opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht Naar het oordeel van de raad is dit in onderhavige situatie niet het geval. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat verweerder niet met klager heeft besproken wat de consequenties waren van de clausule in de depotovereenkomst met betrekking tot het vereiste van kracht van gewijsde voor het geval dat juist klager (grotendeels) in het gelijk zou worden gesteld. Verweerder heeft klager er niet op gewezen dat hij in het geval dat hij de procedure zou winnen en de wederpartij in hoger beroep zou gaan, niet direct over het depotbedrag zou kunnen beschikken. Deze situatie wijkt af van die van een regulier conservatoir beslag zoals dat er lag voordat de depotovereenkomst werd gesloten, want in dat geval zou een dergelijk beslag immers opgeheven worden indien klager in het gelijk gesteld zou worden. Verweerder heeft niet mogen aannemen dat dit de bedoeling was van klager, noch heeft verweerder klager over deze omstandigheid geadviseerd. Ook al zou klager als professionele partij kunnen worden aangemerkt, dan nog mag van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat worden verwacht dat hij zijn cliënt op deze omstandigheid wijst en daarover adviseert.  Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.2    Klager beklaagt zich er over dat verweerder als bestuurder van de Stichting weigerde over te gaan tot uitbetaling van het depotbedrag voordat het vonnis in kracht van gewijsde was gegaan. Gegeven de tekst van de depotovereenkomst – wat daar ook van zij - kon verweerder niet anders dan dit standpunt innemen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    Bij het onderzoek van de deken naar de klacht van klager heeft verweerder in zijn dupliek in een voetnoot verwijzingen opgenomen naar nieuwsberichten over klager. Hij verwees naar deze berichten ter ondersteuning van zijn stelling dat klager een professionele vastgoedpartij is. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee geen tuchtrechtelijke norm geschonden. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij verzuimd heeft zich te stellen in een procedure ondanks de uitdrukkelijke opdracht van klager. Hij heeft deze beroepsfout zoveel mogelijk trachten te herstellen door in verzet te gaan tegen het verstekvonnis. Hij heeft klager gevraagd om een aansprakelijkstelling en heeft deze doorgeleid naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dit neemt echter niet weg dat verweerder gehandeld heeft in strijd met de reeds onder punt 5.1 genoemde zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tot twee maal toe niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Gegeven echter het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld volstaat de raad met een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-132/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en d) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

Griffier                                                          Voorzitter

Veronden d.d. 29 maart 2021