ECLI:NL:TADRARL:2021:358 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-977/AL/LI/W

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:358
Datum uitspraak: 23-12-2021
Datum publicatie: 21-04-2022
Zaaknummer(s): 21-977/AL/LI/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek gegrond.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 23 december 2021
in de zaak 21-977/AL/LI/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechter van de raad, ingediend door

verzoeker
tegen
verweerster
mr. M. Callemeijn, lid van de Raad van Discipline en advocaat te M

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch is een klacht van L.E.  (hierna klager) tegen verzoeker aanhangig, bekend onder zaaknummer 21-668/DB/LI.
1.2 Bij e-mail van de griffier van 16 november 2021 zijn klager en verzoeker opgeroepen om op de zitting van de Raad van Discipline van 20 december 2021 aanwezig te zijn. In die e-mail is vermeld dat verweerster naar verwachting als lid-advocaat deel zal uitmaken van de raad. 
1.3 Bij e-mail van 3 december 2021 heeft verzoeker verzocht om wraking van verweerster.
1.4 Bij e-mail van 9 december 2021 heeft verweerster laten weten niet in de wraking te berusten en heeft zij een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.5 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 december 2021 plaatsgevonden door middel van een videoverbinding via MS Teams. Verzoeker en verweerster zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunten nader toegelicht.

2. BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK
De feiten
2.1 Verzoeker staat als advocaat een echtpaar bij dat in een civielrechtelijke procedure met Stichting Vincio Wonen (hierna: de woningstichting) is verwikkeld. De woningstichting wordt bijgestaan door mr. V. In kort geding heeft de woningstichting gevorderd dat de cliënten van verzoeker (vanwege - kort gezegd - het veroorzaken van overlast) hun woning moeten ontruimen. In deze procedure heeft de woningstichting (onder meer) een verklaring van de buren van de cliënten van verzoeker in het geding gebracht. Verzoeker heeft na die procedure meegewerkt aan een video waarin één van die buren, klager, in beeld komt en die video is vervolgens via sociale media verspreid.
2.2 Klager heeft vervolgens de bovengenoemde klacht tegen verzoeker bij de deken ingediend vanwege verzoekers betrokkenheid bij deze video. Die klacht zou op de zitting van de raad van 20 december 2021 worden behandeld.
2.3 Verweerster is een kantoorgenote van mr. G. V, de advocaat van de woningstichting.
Wrakingsgrond
2.4 Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor de wraking van verweerster weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Verweerster is werkzaam bij hetzelfde advocatenkantoor als mr. V en zij maakt ook deel uit van het team woningcorporaties van dat kantoor. Omdat klager zowel in de video als in het kort geding waarin mr. V de belangen van de Woningstichting behartigde optreedt, kan verweerster niet onafhankelijk en onbevangen worden geacht.
Verweer
2.5 Verweerster heeft aangevoerd dat zij nog nooit is opgetreden voor de woningstichting en de zaak van de woningstichting tegen de cliënten van verzoeker niet kent. Zij wist ook niet dat de woningstichting een cliënt is van het advocatenkantoor waar zij als medewerker werkzaam is. Verweerster beoefent het arbeidsrecht en is nooit betrokken, of betrokken geweest, bij geschillen met huurders. Verder heeft verweerster er op gewezen dat het verzoeker zelf is die heeft gesteld dat klager niet de wederpartij van zijn cliënten was in het kort geding. 
Toetsingskader
2.6 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad. De raad moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).
Schijn van vooringenomenheid
2.7 De wrakingskamer overweegt dat de woningstichting een cliënt is van het kantoor van verweerster. Deze cliënt is in de klachtzaak waarin het wrakingsverzoek is gedaan weliswaar niet één van de partijen, maar in het conflict tussen klager en (de cliënten) van verzoeker speelt zij wel een prominente rol. En in die rol lopen haar belangen, zo blijkt in het bijzonder uit het vonnis in kort geding van de kantonrechter van 4 november 2020, en die van klager deels overeen. Zij streefden het vertrek van de cliënten van verzoeker uit de woning van de woningstichting gelegen naast het huis van klager na. De woningstichting baseert haar vordering tegen de cliënten van verzoeker mede op een verklaring van klager. Verder laat verzoeker zich in de video die het onderwerp is van de klacht tegen verzoeker, en in zijn verweer tegen de klacht, in niet mis te verstane bewoordingen uit over de woningstichting. Onder deze omstandigheden is de woningstichting naar het oordeel van de wrakingskamer bijzonder nauw betrokken bij het geschil dat heeft geleid tot de klacht tegen verzoeker.
2.8 De omstandigheden dat verweerster de woningstichting niet zelf bijstaat, zij deze zaak en de partijen zelfs niet kende en dat zij nooit betrokken is geweest bij geschillen tussen verhuurders en huurders, maken niet dat de woningstichting niet heeft te gelden als een cliënt van haar. De wrakingskamer is van oordeel dat bij de vraag of een advocaat wel of niet bij de zaak betrokken is, niet alleen gekeken moet worden naar de advocaat zelf, maar ook naar de betrokkenheid van het samenwerkingsverband waarvan de advocaat deel uitmaakt (vergelijk lid 6 van Gedragsregel 15 dat gaat over belangenverstrengeling). Omdat verweerster aan hetzelfde kantoor verbonden is als mr. V is de raad van oordeel dat de woningstichting in dit opzicht te gelden heeft als een cliënt van verweerster. Daarbij maakt het niet uit of verweerster partner is van dat kantoor of daar in loondienst werkt, of zij op een andere vestiging of in dezelfde - of een andere - sectie werkzaam is als die waarvan uit de cliënt wordt bediend en of zij (personen verbonden aan) de cliënt al dan niet kent.
2.9 Uit vorenstaande volgt dat de betrokkenheid van verweerster bij de woningstichting, hoe abstract wellicht ook, en de prominente rol die de woningstichting speelt bij de omstandigheden die hebben geleid tot de klacht naar het oordeel van de wrakingskamer maken dat de bij verzoeker levende vrees dat verweerster jegens hem vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Dit betekent dat het wrakingsverzoek zal worden toegewezen.

3. BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het wrakingsverzoek van 3 december 2021 gegrond;
- bepaalt dat de klacht tegen verzoeker (zaaknummer 21-668/DB/LI) door de raad zal worden behandeld in een samenstelling waar verweerster geen deel van uit maakt.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts en M.W. Veldhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.

griffier                               voorzitter
 
Verzonden d.d. 23 december 2021