ECLI:NL:TADRARL:2021:294 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-576/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:294 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2021 |
Datum publicatie: | 14-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-576/AL/GLD |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft – in strijd met gedragsregel 15 – tegen zijn cliënt opgetreden. Dit handelen van verweerder raakt aan de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond. In het voordeel van verweerder neemt de raad in aanmerking dat hij nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Gelet op alle omstandigheden acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 9 augustus
2021
in de zaak 20-576/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 25 februari 2019, 8 maart 2019 en 21 maart 2019, heeft klager
bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/36 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 juni 2021. Daarbij waren
klager en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de raad kennisgenomen
van een e-mail van klager met bijlagen van 28 mei 2021 en een e-mail met bijlagen
van verweerder van 31 mei 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 31 december 2012 is de Coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp u.a. (hierna:
de Coöperatie) opgericht door enerzijds klager en anderzijds de besloten vennootschap
Fiscale en Financiële Advocatuur Velp B.V. (hierna: FFA). Binnen de Coöperatie was
er een bestuur van twee leden, klager en FFA.
2.3 FFA was de rechtspersoon waarmee mr. Ter W (hierna: Ter W), mr. W (hierna: W)
en mr. G (hierna: G) via hun persoonlijke houdstervennootschappen de advocatenpraktijk
uitoefenden onder de naam WG Advocaten en Belastingkundigen. In FFA was ieder van
de genoemde personen zelfstandig bevoegd bestuurder.
2.4 De bewindvoeringspraktijk wordt feitelijk uitgeoefend door één of meer door de
rechtbank benoemde bewindvoerders. In dit geval was dat in eerste instantie klager
die behalve bewindvoerder ook lid van de Coöperatie was. Klager werd in deze zogenaamde
Wsnp-zaken door de rechtbanken Gelderland en Oost-Brabant als bewindvoerder benoemd.
klager en de Coöperatie hielden kantoor in hetzelfde pand als FFA.
2.5 In het najaar van 2015 zijn de advocaten van FFA in gesprek gekomen met de vennoten
van R Advocaten te [plaats] over een samenwerking. De besprekingen hebben ertoe geleid
dat een aantal advocaten van FFA en R Advocaten per 1 januari 2016 een nieuw kantoor
heeft opgericht in [plaats] onder de nieuwe naam WR Advocaten. Van dit kantoor zijn
W en Ter W, samen met (onder andere) verweerder vennoot geworden. G heeft daarvan
afgezien en heeft een seperate aansluitingsovereenkomst met WR Advocaten gesloten.
2.6 Bij brief van 18 maart 2016 heeft de rechtbank Gelderland medegedeeld dat klager
niet langer zal worden benoemd in Wsnp-zaken. Op 18 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden
tussen klager, Ter W en mr. V, hoofd van de afdeling insolventie van de Rechtbank
Gelderland. In dat gesprek is klager te kennen gegeven dat ook in zijn lopende dossiers
op korte termijn - in ieder geval vóór 1 juni 2016 - ontslag zou volgen en er in die
lopende zaken een nieuwe bewindvoerder zou worden aangesteld.
2.7 Ter W heeft de rechtbank vervolgens verzocht om een oplossing voor deze kwestie
te bedenken. De rechtbank heeft hem daartoe de gelegenheid gegeven. In mei 2016 heeft
Ter W aan de rechtbank meegedeeld dat A.M.H. S (hierna: S) als nieuwe bewindvoerster
kon worden aangesteld en dat zij in staat was alle zaken van klager over te nemen.
De rechtbank heeft dat verzoek ingewilligd en op 27 mei 2016 een beschikking afgegeven
houdende het ontslag van klager in zijn zaken en de benoeming van S in die zaken.
2.8 WR Advocaten heeft S gevraagd om voor onbepaalde tijd voor vier dagen in de week
in dienst te treden om als bewindvoerster benoemd te kunnen worden. S was daartoe
bereid. Per 1 juni 2016 is zij in dienst getreden bij WR Advocaten.
2.9 De samenwerking tussen G (en zijn praktijkvennootschap D en D) en WR (thans WF)
is op 1 maart 2017 tot een eind gekomen. Tussen G en WF zijn vervolgens geschillen
ontstaan over de financiële afwikkeling van hun samenwerking. In een aantal van die
geschillen is bij arbitraal vonnis van 9 juni 2020 en bij vonnis van de rechtbank
Gelderland van 30 december 2020 een beslissing genomen.
2.10 Tussen de Coöperatie en FFA en klager en tussen WF en klager zijn nog civiele
procedures aanhanging.
2.11 In het kortgeding dat verweerder namens WF aanhangig heeft gemaakt tegen klager
is WF bij vonnis van 22 juli 2020 (in reconventie) door de voorzieningenrechter veroordeeld
om aan de Coöperatie een geldbedrag van € 16.363,- te betalen.
3 KLACHT
Klachtonderdeel a)
3.1 Dit klachtonderdeel houdt, zoals ter zitting van de raad aan klager voorgehouden
en door klager als juist omschreven, in dat verweerder in strijd met de algemene norm
in artikel 46 van de Advocatenwet heeft gehandeld.
3.2 Klager heeft aangevoerd dat de klacht die hij tegen Ter W en W heeft ingediend,
ook geldt tegen verweerder. Die klacht heeft hij nader toegelicht door aan te voeren
dat Ter W de rechtbank Gelderland heeft verzocht om na het ontslag van klager (bewindvoerder
bij FFA) in een aantal Wsnp-zaken een bij WR Advocaten werkzame bewindvoerster te
benoemen, met de bedoeling om die zaken (om niet) over te laten gaan van FFA naar
het nieuwe advocatenkantoor van verweerder, waardoor klager financieel is benadeeld.
3.3 Voorts heeft klager de volgende (aanvullende) klachtenonderdelen tegen verweerder
ingediend.
Klachtonderdeel b)
3.4 Verweerder heeft zich in de correspondentie met klager meerdere malen schuldig
gemaakt aan het verdraaien van de waarheid en het stellen van onwaarheden.
Klachtonderdeel c)
3.5 Verweerder heeft een tegenstrijdig belang en is als advocaat in deze zaak niet
onafhankelijk omdat hij bestuurder is van WF (voorheen WR), het kantoor dat de Gelderse
WSNP-dossiers van de Coöperatie om niet heeft overgenomen.
Klachtonderdeel d)
3.6 Verweerder heeft samen met W en Ter W misbruik van recht gemaakt.
Klachtonderdeel e)
3.7 Verweerder frustreert het recht van klager op een eerlijk proces omdat hij weigert
hem stukken toe te sturen uit de administratie van de Coöperatie (onder andere de
arbeidsovereenkomst die de Coöperatie met mevrouw S heeft gesloten) terwijl klager
deze stukken dringend nodig heeft voor alle procedures.
Klachtonderdeel f)
3.8 Verweerder heeft niet voldaan aan de verplichting van een advocaat om eerst de
mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken voordat hij een procedure
aanhangig maakt.
Klachtonderdeel g)
3.9 Verweerder neemt het niet zo nauw met de gedragsregels voor advocaten en hij ondermijnt
de rechtsstaat.
Klachtonderdeel h)
3.10 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door hem een voorstel
te doen dat inhoudt dat een advocaat van WF hem kosteloos als advocaat zal bijstaan
onder de voorwaarde dat hij al zijn (stem)rechten in de Coöperatie opgeeft en overdraagt.
Naar het oordeel van klager maakt verweerder misbruik van het procesmonopolie door
hem dit voorstel te doen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende
verweer gevoerd.
Ten aanzien van alle klachtonderdelen
4.2 Het gaat om een louter civielrechtelijke aangelegenheid. Op grond daarvan dient
klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te worden verklaard. Ook de
overige klachtonderdelen hebben betrekking op een civielrechtelijke aangelegenheid
en dienen om die reden niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te worden verklaard.
In het bijzonder ten aanzien van klachtonderdeel c)
4.3 Er is geen sprake van tegengestelde belangen.
In het bijzonder ten aanzien van klachtonderdeel f)
4.4 Verweerder heeft wel degelijk pogingen gedaan om tot een oplossing te komen.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet
geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als
zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer
een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor
de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling
van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk
van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de
praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de
gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd
moet worden geacht.
5.2 Deze klacht hangt nauw samen met meerdere civielrechtelijke geschillen die bestaan
tussen verweerder, zijn kantoor en zijn kantoorgenoten enerzijds en klager anderzijds.
Die geschillen zien – kort gezegd – op de rechtmatigheid van het handelen van verweerder
c.s. met betrekking tot de overgang van de Wsnp-zaken naar het kantoor van WR Advocaten.
Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen
een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk
is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden.
Om daar over te kunnen oordelen moeten de feiten waarop klager zijn klachten baseert
in voldoende mate vastgesteld kunnen worden en moet bovendien uit die vaststaande
feiten blijken dat het gedrag van verweerder dermate laakbaar is dat die niet alleen
de civielrechtelijke toets niet kan doorstaan maar daarenboven ook nog het vertrouwen
in de advocatuur schaadt. Het gaat daarbij niet om het vertrouwen van klager in verweerder,
maar om het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur in het algemeen. Klager
en verweerder verschillen over de feiten op tal van punten van mening zodat lang niet
alle door klager gestelde feiten zijn komen vast te staan. Dat klemt te meer omdat
de rol van verweerder in het conflict toch wel van andere aard is dan die van zijn
beide kantoorgenoten, al was het maar omdat er tussen klager en verweerder nooit enig
samenwerkingsverband heeft bestaan. Het is voor de raad, zonder nadere toelichting
door klager, die ontbreekt, niet vast te stellen door welke van de gedragingen van
verweerder het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dat betekent dat niet vast
is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet
op het voorgaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.3 Klager verwijt verweerder - kort gezegd - dat hij een tegenstijdig belang heeft
omdat hij bestuurder is van WF Advocaten.
5.4 De raad stelt vast dat het een geschil betreft van klager enerzijds en mrs. W
en Ter W, dan wel WF Advocaten, anderzijds. Het geschil komt er in essentie op neer
dat klager W, Ter W en WF Advocaten verwijt dat er op geld waardeerbare activa om
niet zijn overgegaan van de Coöperatie - waarvan klager bestuurder is - naar WF Advocaten.
Er lopen verschillende civielrechtelijke procedures tussen klager en WF Advocaten.
Verweerder treedt op voor zowel de Coöperatie als WF Advocaten.
5.5 De raad overweegt allereerst dat het in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
is om als advocaat op te treden namens het kantoor of kantoorgenoten. Voor zover daarover
wordt geklaagd, is het klachtonderdeel in zoverre ongegrond.
5.6 De raad stelt echter wel vast dat de belangen van de Coöperatie en die van WF
Advocaten tegenstijdig kunnen zijn. Dat klemt te meer omdat de leden van de Coöperatie
het op vele punten oneens zijn en daarover in procedures verwikkeld zijn. Nu WF Advocaten
inmiddels in één van die procedures bij kortgedingvonnis van 22 juli 2020 is veroordeeld
om een geldbedrag aan de Coöperatie te betalen, is die belangentegenstelling zo concreet
geworden dat het verweerder in ieder geval na dat vonnis duidelijk had moeten zijn
dat hij zich als advocaat had moeten terugtrekken. Dat heeft verweerder echter niet
gedaan. Verweerder heeft verklaard dat hij het er niet mee eens is dat WF Advocaten
dit bedrag aan de Coöperatie moet betalen en is daarom namens WF tegen die beslissing
in de bodemprocedure opgekomen. De raad is van oordeel dat daarmee vast staat dat
verweerder niet in het belang van de Coöperatie handelt.
5.7 Het valt de raad in dit verband op dat verweerder ook als gemachtigde optreedt
voor zijn kantoorgenoten mrs. W en Ter W in de met de onderhavige klachtzaak samenhangende
klachtzaken. Ook daaruit blijkt dat verweerder zich de verstrengeling van de diverse
belangen blijkbaar onvoldoende realiseert.
5.8 Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld
in strijd met gedragsregel 15. De raad zal daarom dit klachtonderdeel gegrond verklaren.
Overige klachtonderdelen
5.9 Voor zover de onder deze klachtonderdelen genoemde verwijten betrekking hebben
op het onder klachtonderdeel a) of klachtonderdeel c) genoemde handelen van verweerder,
dan wordt verwezen naar hetgeen ten aanzien van die klachtonderdelen is overwogen.
Indien deze klachtonderdelen zien op andere handelingen van verweerder, dan is de
raad van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd om welke handelingen van verweerder
het concreet gaat en om welke reden die handelingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden
zijn. Om die reden zal de raad deze klachtonderdelen ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft – in strijd met gedragsregel 15 – tegen zijn cliënt opgetreden.
Dit handelen van verweerder raakt aan de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid.
In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij geen inzicht in
het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond. In het voordeel van verweerder neemt
de raad in aanmerking dat hij nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Gelet op
alle omstandigheden acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 20-576/AL/GLD.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021