ECLI:NL:TADRARL:2021:283 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-539/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:283
Datum uitspraak: 15-11-2021
Datum publicatie: 12-01-2022
Zaaknummer(s): 20-539/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. De raad heeft niet feitelijk kunnen vaststellen dat klager de begeleidster van zijn ex-vriendin heeft benaderd en bedreigd om de contactgegevens van zijn ex-vriendin te achterhalen en dus ook niet of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door ter zitting een verklaring af te leggen die in strijd is met de waarheid. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 november 2021
in de zaak 20-539/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: de heer O.
over
verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 11 september 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 14 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1006456/MM/SD van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren klager en zijn begeleider van de Stichting de Tussenvoorziening aanwezig. Verweerster heeft op 5 september 2021 verzocht om aanhouding van de zaak in verband met ziekte. De voorzitter heeft dit verzoek afgewezen. Van de behandeling van de zaak ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager en de cliënte van verweerster hebben in de periode tussen 2016 en 2018 een relatie gehad. Een incident tussen beiden in februari 2018 heeft geleid tot een veroordeling van klager op 31 januari 2019 voor poging tot zware mishandeling. De cliënte van verweerster is vanwege dit incident wel strafrechtelijk vervolgd, maar ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.3    De officier van justitie heeft beide betrokken partijen op 4 februari 2018 een gedragsaanwijzing opgelegd, inhoudende dat zij gedurende 90 dagen geen contact met elkaar mochten hebben.
2.4    Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf van klager is tenuitvoergelegd. Op 1 mei 2019 is klager vrijgekomen.
2.5    Op 31 mei 2019 heeft de cliënte van verweerster aangifte gedaan van stalking door klager en tevens in kort geding oplegging van een contactverbod aan klager gevorderd.
2.6    Op 29 augustus 2019 is de vordering door de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, ter zitting behandeld. In het proces-verbaal van de zitting is vermeld dat verweerster onder meer het volgende heeft verklaard:

2.7    “(…) De politie zegt dat er nog steeds een dreiging is vanuit [klager]. Ook de hulpverlening zegt dat. Vanuit alle hoeken komen signalen dat het nog steeds aan de gang is. Niet alleen naar [cliënte van verweerster] , maar ook naar hulpverleners en mensen om haar heen. Ik verwijs naar productie 7. Dat is een bericht van 7 juni. Ook vanuit de politie wordt aangegeven dat sprake is van een ernstige bedreiging.(…)

(…) Beiden worden door [klager] benaderd. Ook via de telefoon en dergelijke. De medewerker van Inforsa schrijft dit niet zomaar op. [Klager] richt zich zowel tegen de hulpverlener als [cliënte van verweerster]. Moviera, Inforsa en de arts hebben tegen mij gezegd dat sprake is van benaderingen van recente datum. Daarnaar gevraagd zeg ik u dat ik niet met zekerheid kan zeggen op welke wijze. Er is niet voor niets getuld. Het blijft maar doorgaan. Vanuit het verleden is het aannemelijk dat er sprake is van een dreiging. (…)”

2.8    De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 12 september 2019 het gevorderde contactverbod toegewezen.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door tijdens een kort geding in strijd met de waarheid te verklaren dat klager contact zou hebben gezocht met de begeleidster van de cliënte van verweerster en deze begeleidster zou hebben bedreigd teneinde de contactgegevens van de cliënte van verweerster te achterhalen.
Toelichting
Verweerster heeft tijdens de zitting in kort geding gesteld dat klager tussen mei 2019 en augustus 2019 contact heeft gezocht met de begeleidster van zijn ex-vriendin en bedreigingen tegenover haar heeft geuit met als doel de contactgegevens van zijn ex vriendin te verkrijgen. Desgevraagd heeft deze begeleidster echter aangegeven zeer verbaasd te zijn over de gegeven verklaring en gezegd dat klager zeer zeker geen contact heeft gezocht met haar en dus ook geen dreigingen heeft geuit richting de begeleiding van zijn ex-vriendin. Verweerster heeft derhalve ter zitting iets beweerd dat niet waar is om het verzoek om een contactverbod aan de rechter kracht bij te zetten.

4    VERWEER
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerster heeft ontkend dat zij ter zitting heeft gezegd dat de begeleidster van haar cliënte door klager is benaderd en bedreigd. Zij verwijst hiervoor naar het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt. Hetgeen verweerster wel heeft gezegd, is in het proces-verbaal verwoord, namelijk dat hulpverleners en haar cliënte door klager worden benaderd. In de door verweerster tijdens de zitting aangehaalde e-mail van 7 juni 2019 heeft de betreffende begeleidster geschreven dat klager nog steeds een ernstige bedreiging vormt voor haar cliënte. Verder heeft verweerster aangevoerd dat zij voorafgaand aan de zitting door een arts van haar cliënte is gebeld. In het telefoongesprek kwam naar voren dat en hoe klager nog altijd contact probeerde te zoeken met haar cliënte. Verweerster mocht op de juistheid van de verklaringen van deze arts en van haar cliënte afgaan, mede gelet op hetgeen in de voorbije periode tussen klager en haar cliënte was voorgevallen.

5    BEOORDELING
5.1    Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met de waarheid tijdens de zitting heeft verklaard dat klager de begeleidster van zijn ex-vriendin heeft bedreigd om de contactgegevens van zijn ex-vriendin te achterhalen. Verweerster heeft dit nadrukkelijk betwist. De raad constateert dat de door klager gestelde verklaring niet is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, een ambtsedig document dat dwingende bewijskracht toekomt. In de dagvaarding in kort geding en het vonnis van de voorzieningenrechter is niets vermeld over een bedreiging door klager van de begeleidster van zijn ex-vriendin. De e-mail van 7 juni 2019 van de begeleidster aan verweerster biedt evenmin aanknopingspunten. Tegen deze achtergrond heeft de raad niet feitelijk kunnen vaststellen dat verweerster heeft verklaard dat klager de begeleidster van zijn ex-vriendin heeft benaderd en bedreigd om de contactgegevens van zijn ex-vriendin te achterhalen en dus ook niet of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door ter zitting een verklaring af te leggen die in strijd is met de waarheid.
5.2    De klacht zal om die reden ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.

Griffier                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 15 november 2021