ECLI:NL:TADRARL:2021:228 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-931 20-932

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:228
Datum uitspraak: 18-10-2021
Datum publicatie: 16-11-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-931
  • 20-932
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder 2 heeft als curator in de faillissementen van een aantal vennootschappen, bijgestaan door verweerder 1 als advocaat, klagers gedagvaard in een pauliana-procedure. Klager was eerder bestuurder van die vennootschappen. Bij de dagvaarding zijn producties overgelegd, waaronder een document met handgeschreven opmerkingen van klager in de kantlijn (notities klager) en een memorandum opgesteld door een advocaat en gericht aan een van de vennootschappen van klagers (het memo).  In een andere procedure in hoger beroep in dit faillissement heeft verweerder 2 zich voor zichzelf, als partij in hoedanigheid van curator, als advocaat gesteld en dezelfde producties overgelegd. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder 1 en verweerder 2, zowel als curator als in hun hoedanigheid van advocaat, vrij om de notities van klager zonder toestemming in rechte te overleggen omdat de vertrouwelijkheid daarvan niet is komen vast te staan. Het evident vertrouwelijk memo tussen advocaat en cliënt hadden verweerders, in hun hoedanigheid van advocaat in beide procedures, niet zonder toestemming van klagers in rechte mogen overleggen. Niet gebleken van overleg met de deken en geen rechtvaardigingsgronden aanwezig geacht. Andere toetsingsmaatstaf voor handelen verweerder 2 als curator. Naar het oordeel van de raad mocht hij het memo, aangetroffen in de administratie van de failliet, door verweerder 1 in rechte laten overleggen mede vanwege het essentieel (bewijs)belang in de pauliana-procedure en de wettelijke taak van een curator in een faillissement. Verweerders krijgen ieder maatregel van waarschuwing voor hun tuchtrechtelijk verwijtbare handelen als advocaat. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2021
in de zaken 20-931/AL/OV en 20-932/AL/OV
naar aanleiding van de klachten van:

klager 1
klaagster 2
klaagster 3
klaagster 4

samen ook: klagers
gemachtigde: mr. R.
over

verweerder 1 (20-931/AL/OV)
verweerder 2 of curator (20-932/AL/OV)

samen ook: verweerders
gemachtigde: mr. V.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In beide zaken:
1.1    Op 7 mei 2020, aangevuld op 15 oktober 2020, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2    Op 30 november 2020 heeft de raad het klachtdossier in beide zaken met kenmerk 1155155 van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 augustus 2021. Daarbij waren klager en namens klagers hun gemachtigde en verweerders, bijgestaan door hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 8 juli 2021 namens klagers.

2    FEITEN
In beide zaken:
2.1    Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is bestuurder en grootaandeelhouder van de andere klagers.
2.3    Verweerder 2 heeft in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van een groot aantal [naam-]vennootschappen (hierna verder: X), daarin bijgestaan door verweerder 1 als advocaat, klagers op 3 januari 2020 gedagvaard (hierna: de pauliana-procedure). Klager was tot 2014 bestuurder van X. Klagers worden in deze procedure bijgestaan door hun gemachtigde.
Bij de dagvaarding heeft verweerder 1 namens verweerder 2 onder meer de volgende producties in het geding gebracht:
Productie 32(a): een ongedateerd document met titel ‘Actueel Kees/Curator’ met in de kantlijn handgeschreven opmerkingen van klager (hierna verder: notities klager);
Productie 55: een memorandum opgesteld door advocaat mr. K gedateerd 13 november 2012 (hierna verder: het memo) met daarop de volgende vermeldingen:

“PERSOONLIJK/VERTROUWELIJK

PER EMAIL: [mailadres klager bij X]

[Naam BV; een van de klagers]

t.a.v. [klager] (in hoedanigheid van aandeelhouder)

Re: Advies inzake kwesties Rabobank en [V]”

2.4    Op 11 februari 2020 is door [naam BV; een van de klagers] hoger beroep ingesteld tegen een tussen haar, vijf gefailleerde vennootschappen waarvan verweerder 2 curator is en [V] c.s. gewezen vonnis (hierna verder: de [V]-procedure). In deze procedure heeft verweerder 2 zich voor zichzelf, als partij in zijn hoedanigheid van curator, als advocaat gesteld.
2.5    Per e-mail van 3 april 2020 heeft de gemachtigde van klagers verweerders gewezen op de vertrouwelijkheid voor klagers van onder meer de bij de dagvaarding in de pauliana-procedure overgelegde producties 32 (a) en 55. De gemachtigde van klagers heeft verweerders verzocht om binnen twee weken te bevestigen dat verweerders deze producties ongeclausuleerd hebben ingetrokken en zij op de inhoud van die producties geen beroep zullen doen.  
2.6    Per e-mail van 6 mei 2020 hebben verweerders aan de gemachtigde van klagers gemotiveerd toegelicht dat zij geen aanleiding zien om de pauliana-procedure producties 32(a) en 55 in te trekken.
2.7    Bij de memorie van antwoord van 19 mei 2020 heeft verweerder 2 in de [V]-procedure als productie 5 de faillissementspauliana-dagvaarding met producties, waaronder de notities van klager (productie 32(a) en het memo (productie 55), in het geding gebracht.
2.8    Op 20 mei 2020 heeft een bemiddelingsgesprek met de waarnemend deken plaatsgevonden tussen klager enerzijds en verweerders anderzijds.
2.9    Op 2 juni 2020 heeft verweerder 1 namens verweerder 2 in de pauliana-procedure voor de rolzitting van 3 juni 2020 aan rechtbank Overijssel een akte intrekking productie en wijziging dagvaarding gestuurd. De gemachtigde van klagers heeft een afschrift ontvangen.
In deze akte is onder meer vermeld:

“1. Partijen hebben een geschil van inzicht (van tuchtrechtelijke aard) omtrent onder meer de dezerzijds bij dagvaarding in het geding gebrachte productie 55 [het memo].

2. Hoewel de visie van gedaagden op dit punt dezerzijds niet wordt gedeeld, is de curator omwille van zuiver pragmatische redenen bereid om de betreffende productie in te trekken en Uw rechtbank te verzoeken de passages in de tekst van de dagvaarding die op dit [memo] zien, als niet geschreven te beschouwen.

3. Voor wat deze passages in de dagvaarding betreft kan een en ander als volgt per randnummer worden geconcretiseerd: (…)

4. In het licht van voorgaande wordt Uw rechtbank mitsdien verzocht om productie 55 als niet geproduceerd te beschouwen en deze aan ondergetekende te retourneren, alsmede de dagvaarding als aangepast in de zin van het hiervoor onder 3 omschrevene, te beschouwen.”

2.10    Op de rolzitting van 16 juni 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verweerder 2 namens zichzelf als curator een akte intrekking productie/wijziging memorie van antwoord/overlegging producties ingediend. In deze akte  heeft verweerder 2 het memo, overgelegd als productie 5 bij zijn memorie van antwoord, ingetrokken en het gerechtshof verzocht om van de inhoud daarvan geen kennis te nemen.

3    KLACHT
In klachtzaak 20-931:
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als procesadvocaat van verweerder 2 in de civiele procedure tegen de klagende rechtspersonen:
a)    ondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming de vertrouwelijke notities van klager ten behoeve van zijn advocaat ‘Kees’ als productie 32(a) in de procedure te overleggen;
b)    ondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming het vertrouwelijke memo van de advocaat gericht aan de cliënte, [naam BV; een van de klagers], van 13 november 2012 als productie 55 in de procedure te overleggen;

In klachtzaak 20-932:
3.2    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
c)    in zijn hoedanigheid van curator:
(i)   ondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming de vertrouwelijke notities van klager als productie 32(a) in de pauliana-procedure te laten overleggen, en
(ii)    (iondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming het vertrouwelijke memo gericht aan Nebo van 13 november 2012 als productie 55 in de procedure te laten overleggen;
d)    in zijn hoedanigheid van advocaat voor zichzelf als curator in hoger beroep in de [V]-zaak:
(iii)     ondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming vertrouwelijke notities van klager ten behoeve van zijn advocaat ‘Kees’ bij de memorie van antwoord van 19 mei 2020 als productie 5 (‘faillissementspauliana-dagvaarding’ met producties) te overleggen, en
(iv)     ondanks waarschuwingen van klagers zonder toestemming het vertrouwelijke memo van de advocaat gericht aan [naam BV; een van de klagers] van 13 november 2012 bij de memorie van antwoord van 19 mei 2020 bij productie 5 (‘faillissementspauliana-dagvaarding’ met producties) te overleggen.

4    VERWEER
In klachtzaak 20-931:
4.1    Verweerder 1 heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat niet in geschil is dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.
Klachtonderdeel a)
4.2    Primair stelt verweerder 1 dat de aantekeningen van klager geen confraternele correspondentie tussen de advocaat en zijn cliënt zijn en hij die aantekeningen als productie 32(a) namens de curator in de procedure mocht inbrengen. Dat hij deze aantekeningen, die duidelijk zijn opgesteld door klager ten behoeve van zichzelf,  in de procedure heeft overlegd is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. In dat kader betwist verweerder 1 dat klager de interne aantekeningen aan zijn advocaat, mr. Kees van D, heeft verzonden of anderszins aan zijn advocaat ter hand heeft gesteld. Volgens verweerder 1 maken de aantekeningen, die volgens de aanhef eveneens gericht waren tot de curator, onderdeel uit van de administratie van X en hebben die aantekeningen bovendien grotendeels betrekking op X.
4.3    Subsidiair stelt verweerder 1 dat bijzondere bijkomende omstandigheden, zoals omschreven in 4.6, rechtvaardigden dat hij als advocaat van een curator ook een vertrouwelijk stuk tussen een cliënt en zijn advocaat als productie mocht overleggen. Daarbij is volgens verweerder 1 ook van belang dat de aantekeningen van wezenlijk belang waren voor de afwikkeling van het faillissement, omdat daarmee door de curator het onmiskenbare bewijs werd geleverd dat klager op alle punten als beleidsbepaler bij de failliete ondernemingen de touwtjes in handen had. Het zwaarwegende belang van de curator om paulianeuze constructies aan te tasten en ten behoeve van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang van de klagers, aldus verweerder 1.
Klachtonderdeel b)
4.4    Primair stelt verweerder 1 dat hij het memo - onverplicht - in de procedure heeft ingetrokken, zodat het daarover aan hem gemaakte tuchtrechtelijk verwijt van onvoldoende gewicht is om daar nog enig tuchtrechtelijk gevolg aan te verbinden.
4.5    Subsidiair stelt verweerder 1 dat het memo niet vertrouwelijk is. Het document bevond zich fysiek in de administratie van de X, is in die administratie ingebracht door klager als toenmalige bestuurder ten behoeve van de accountant en gericht aan de failliet, waarmee de vertrouwelijkheid is opgeheven. Het memo had bovendien grotendeels betrekking op X die medepartij is in de procedure waarop het memo ziet, terwijl X 80% van de kosten voor het opstellen van het memo heeft betaald.
4.6    Meer subsidiair stelt verweerder 1 dat bijzondere bijkomende omstandigheden rechtvaardigden dat hij als advocaat van de curator het memo als productie heeft ingebracht. Gezien de taak van een curator om een bijdrage te leveren aan waarheidsvinding en fraudebestrijding ten behoeve van de schuldeisers van de failliet en van de maatschappij moet een curator gebruik mogen maken van bepaalde onderdelen van de administratie van de failliet, helemaal als daarop pas achteraf een label van vertrouwelijkheid wordt geplakt. In dit specifieke grote faillissement werd het overleggen van het memo extra gerechtvaardigd door de door de curator geconstateerde omvangrijke paulianeuze en onrechtmatige constructies zoals die ook zijn bevestigd in een reeks van rechterlijke uitspraken.

In klachtzaak 20-932:
4.7    Verweerder 2 heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat niet in geschil is dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.
Klachtonderdelen a) en b)
4.8    Verweerder 2 voert inhoudelijk hetzelfde verweer als verweerder 1, zoals hiervoor weergegeven.
4.9    Verweerder 2 heeft daaraan toegevoegd dat zijn positie als curator een andere is dan die van advocaat en om die reden tuchtrechtelijk anders beoordeeld dient te worden. Als curator moet hij in het belang van de schuldeisers fraude bestrijden en het algemeen belang dienen en dat heeft hij op zorgvuldige wijze in de beide procedures gedaan.
4.10    Ten aanzien van de [V]-procedure in hoger beroep, waarin hij optrad als advocaat van zichzelf als curator, heeft hij aangevoerd dat hij bij akte van 16 juni 2020 het memo, zoals gevoegd bij productie 5 bij zijn memorie van antwoord als productie 55, geheel onverplicht heeft ingetrokken. Reeds daarom is van klachtwaardig handelen geen sprake, aldus verweerder 2.

5    BEOORDELING
In klachtzaak 20-931:
5.1    De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
5.2    Bij toetsing van het gedrag van de advocaat is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Het derde lid van Gedragsregel 26, dat hier naar analogie aan de orde is, luidt: “Op vertrouwelijke mededelingen als bedoeld in het eerste lid mag in rechte geen beroep worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij.
5.3    Aan de hand van voormelde maatstaf zal de raad het gedrag van verweerder 1 beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.4    De juistheid van het verwijt dat sprake was vertrouwelijke notities van klager ten behoeve van zijn advocaat is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder 1, niet komen vast te staan. Het stond verweerder 1 naar het oordeel van de raad dan ook vrij om ondanks de waarschuwingen van klagers en zonder hun toestemming die notities als productie 32(a) namens verweerder 2 in de procedure te overleggen zonder dat verweerder 1 daarmee de tuchtrechtelijke grens heeft overschreden. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5    Vast staat dat verweerder 1 het memo als productie 55 in rechte heeft overgelegd zonder voorafgaande toestemming van klagers, hun toenmalige of latere advocaat of na overleg met de deken. Verweerder heeft niet betwist dat het memo vertrouwelijke correspondentie tussen klagers en hun toenmalige advocaat betrof.
5.6    Volgens vaste rechtspraak van het hof behoort de advocaat van de wederpartij (verweerder 1), gelet op de onmiskenbare vertrouwelijke aard van de correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt, en waarvan de inhoud in beginsel geheim had dienen te blijven voor de wederpartij en verweerder, daar in beginsel geen kennis van te nemen of gebruik van te maken, behoudens uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toestemming of bijzondere omstandigheden. De plicht om deze vertrouwelijkheid te respecteren is een zwaarder drukkende verplichting dan die welke geldt voor confraternele correspondentie. Van de inhoud daarvan draagt een advocaat immers juist wel (rechtmatig) kennis. Schending van dit respect voor het vertrouwelijk karakter zal, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, door de verwerende advocaat te stellen en aannemelijk te maken, moeten worden aangemerkt als een handelwijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Zo’n uitzondering zou kunnen worden aanvaard als er een conflict van belangen bestaat en de waarheidsvinding tot het overleggen van die correspondentie daartoe dringend zou nopen.
5.7    Naar het oordeel van de raad zal genoemde verplichting om geen kennis te nemen van correspondentie tussen de advocaat van de wederpartij en zijn cliënt (i.c. klagers) en de verplichting om die correspondentie niet in geding te brengen op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als het een advocaat (i.c. verweerder 1) vrij zou staan om naar eigen goeddunken en op grond van een eigen opvatting omtrent de betekenis van de inhoud van die correspondentie en omtrent hetgeen het belang van zijn of haar cliënt meebrengt, zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen of van die correspondentie gebruik zal worden gemaakt.
5.8    De vraag of de hiervoor bedoelde uitzondering zich voordoet kan evenwel in beginsel eerst in overweging worden genomen als de advocaat (verweerder 1), voorafgaande aan het in geding brengen van die correspondentie, de advocaat van de wederpartij van dit voornemen op de hoogte heeft gesteld en om toestemming heeft gevraagd. Bij dat overleg dient de omvang van de ter kennis van de rechter te brengen correspondentie te worden betrokken. Vervolgens dient te worden onderzocht of niet kan worden volstaan met het weergeven van een zakelijke vermelding van de correspondentie of van relevante passages uit de correspondentie. De raad voegt hieraan toe dat voor het citeren van passages uit bedoelde correspondentie c.q. het overleggen van kopieën van die correspondentie eerst plaats kan zijn als de inhoud daarvan (in eigen bewoordingen uitgedrukt) door de advocaat van de wederpartij niet als juist wordt erkend. Immers, alleen dan komt de zaak in een bewijsfase. Indien dit overleg niet tot een oplossing zou hebben geleid, had de deken geraadpleegd kunnen en moeten worden. Het valt immers voorshands niet uit te sluiten dat de bemiddelende rol van de deken tot een vruchtbaar resultaat zal leiden (Vgl. HvD 18 februari 2013, 6421, voor confraternele correspondentie, HvD 10 december 2012, 6317, voor geheim te houden stukken uit een mediation, HvD 1 november 2013, 6718, voor dekenconsultatie en HvD 18 november 2011, 5884, waarin het beroep op de uitzonderingssituatie werd gehonoreerd).
5.9    Verweerder 1 heeft deze processuele weg niet gevolgd zodat daarmee het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen jegens klagers al gegeven is. De door verweerder 1 nog aangevoerde bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging geweest voor toelaatbaarheid van het gebruik in rechte van het memo. Dat verweerder 1 de productie alsnog heeft teruggetrokken uit de procedure, maakt het oordeel van de raad, dat verweerder 1 met zijn handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers heeft gehandeld, niet anders. Klachtonderdeel b) zal dan ook gegrond worden verklaard.

In klachtzaak 20-932:
Klachtonderdeel c)
5.10    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de handelwijze van de wederpartij, de curator, die tevens advocaat is, procederende ten behoeve van de boedel. Volgens vaste rechtspraak van het hof brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als curator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn.
5.11    Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. (HvD 11 september 2006, nr. 4565, RvD Amsterdam 15 juli 2014, nr. 13-260A, 13-261A en 13-262A) De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.12    Naar het oordeel van de raad is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder 2 en zoals hiervoor bij verweerder 1 al overwogen, niet komen vast te staan dat de notities van klager als vertrouwelijke notities gekwalificeerd moeten worden. Door van de inhoud daarvan kennis te nemen en deze notities van klager door verweerder 1 in rechte als productie (32a) te laten overleggen, heeft verweerder 2 het vertrouwen in de advocatuur dan ook niet geschaad. Subverwijt (i) is ongegrond.
5.13    Ten aanzien van subverwijt (ii) heeft de curator onweersproken aangevoerd dat hij in zijn hoedanigheid van curator de beschikking heeft gekregen over het memo, omdat hij dat memo heeft aangetroffen in de administratie van de failliet. Met inachtneming van de hiervoor genoemde maatstaf en de door verweerder 2 gegeven onderbouwing van het essentiële (bewijs)belang van dat stuk in de pauliana-procedure en vanwege de wettelijke taak van een curator in een faillissement, is de raad van oordeel dat verweerder 2 van zijn handelwijze tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal ook het tweede subverwijt en daarmee het de gehele klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.14    Vast staat dat verweerder 2 in hoger beroep in de [V]-procedure namens zichzelf, als curator, in rechte heeft opgetreden. Ook staat vast dat verweerder 2 het memo als productie 5 in rechte in de [V]-procedure heeft overgelegd zonder voorafgaande toestemming van klagers, hun toenmalige of latere advocaat of na overleg met de deken. Verweerder 2 heeft ook niet betwist dat het memo vertrouwelijke correspondentie tussen klagers en hun toenmalige advocaat betrof.
5.15    Voor de toetsingsmaatstaf, alsmede de beoordeling van het handelen van verweerder 2 als advocaat van de twee subverwijten verwijst de raad naar hetgeen daarover onder randnummers 5.1 tot en met 5.9 ten aanzien van verweerder 1 is overwogen en beschouwt dat van overeenkomstige toepassing op het handelen van verweerder 2. Daar waar verweerder 1 staat, dient verweerder 2 te worden gelezen.
5.16    Op grond hiervan is de raad dan ook van oordeel dat verweerder 2 ten aanzien van de aantekeningen van klager (productie 32a) niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers heeft gehandeld. Met het overleggen van het memo (productie 55) bij productie 5 in hoger beroep heeft verweerder 2 echter wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers gehandeld. Klachtonderdeel d) wordt dan ook deels ongegrond, deels gegrond verklaard als na te melden.

6    MAATREGEL
In beide zaken:
De raad heeft voor ieder van verweerders één klachtonderdeel gegrond verklaard. Ter zitting van de raad heeft klager namens klagers nog toegelicht dat de terugtrekking bij akte van het memo voor hen onvoldoende was omdat in het gehandhaafde inleidende processtuk de gewraakte en ingetrokken stukken nog wel werden besproken en de behandeld rechter daarvan kennis kon nemen. Naar het oordeel van de raad was het verzoek van klagers tot intrekking van de dagvaarding vanwege alle juridische gevolgen daarvan te vergaand. Alhoewel verweerders de gewraakte productie, het memo, ieder bij akte uit de betreffende procedure hebben teruggetrokken, laat dat onverlet dat zij naar het oordeel van de raad dat memo niet hadden mogen overleggen zoals zij dat hebben gedaan. De raad acht de maatregel van waarschuwing voor ieder van verweerders bij wijze van zakelijke terechtwijzing dan ook passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
In klachtzaak 20-931:
7.1    Omdat de raad de klacht tegen verweerder 1 gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder 1 op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder 1 door.
In klachtzaak 20-932:
7.2    Omdat de raad de klacht tegen verweerder 2 gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder 2 op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder 2 door.

In beide zaken:
7.3    Alhoewel de raad aan ieder van verweerders een maatregel oplegt, ziet de raad aanleiding om, gelet op de nauwe samenhang van hun zaken, verweerders niet ieder apart maar tezamen op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet te veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c)    € 500,- kosten van de Staat.
7.4    Verweerders moeten het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door.
7.5    Verweerders moeten het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummers 20-931/AL/OV en 20 932/AL/OV.

BESLISSING
De raad van discipline:
In klachtzaak 20-931:
-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
-    legt aan verweerder 1 de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

In klachtzaak 20-932:
-    verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel d) subverwijt (iii) ongegrond en subverwijt (iv) gegrond;
-    legt aan verweerder 2 de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder 2 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

In beide klachtzaken:
-    veroordeelt verweerders samen tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
-    veroordeelt verweerders samen tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.

griffier                         voorzitter

Verzonden d.d. 18 oktober 2021