ECLI:NL:TADRARL:2021:190 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-345

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:190
Datum uitspraak: 15-02-2021
Datum publicatie: 20-09-2021
Zaaknummer(s): 19-345
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing in verzetzaak. Overeenstemming over schriftelijke afdoening van deze zaak en van 19-344 tegen kantoorgenoot. De raad acht het, gelet op ingenomen standpunten in eerste aanleg en thans in verzet, nodig dat partijen zich daarover nader uitlaten tijdens een daartoe te bepalen mondelinge behandeling. De raad zal deze dan ook bepalen. Daaraan doet niet af dat klaagster eerder te kennen gegeven dat zij niet op een mondelinge behandeling zal verschijnen. Die gelegenheid wordt haar door dezen alsnog geboden. Aanhouding beslissing.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden

van 15 februari 2021

in de zaak 19-345/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 oktober 2019 op de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 29 mei 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 749176/MM/sd van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 7 oktober 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 18 oktober 2019 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Door de omstandigheden rondom Covid19 is de op 30 maart 2020 geplande zitting van de raad geannuleerd en verschoven naar 30 november 2020. Per e-mail van 10 november 2020 heeft klaagster (opnieuw; ook voorafgaand aan de zitting van 30 maart 2020) laten weten niet aanwezig te zullen zijn op die zitting. Aangezien daarmee door klaagster afstand is gedaan van een recht op zitting, heeft de  raad met schriftelijke instemming namens verweerder op 17 november 2020 besloten om deze zaak schriftelijk zonder zitting af te doen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting te geven en hebben daarvan gebruik gemaakt. Klaagster heeft dat gedaan in de e-mail van 10 november 2020, namens verweerder is de nadere toelichting per e-mail van 30 november 2020 toegestuurd.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van:

-    de e-mail met bijlage van klaagster van 10 november 2020;

-    de e-mail van de gemachtigde van verweerder van 17 november 2020;

-    de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerder van 30 november 2020.

2    VERZET EN VERWEER

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    de voorzitter heeft in rechtsoverweging 4.2 beslist dat klaagster moest begrijpen dat de ondertekening van de B-transactie aanstaande was, maar heeft daarin miskend dat de klacht jegens verweerder juist ging over de gelogen en/of achtergehouden informatie in de periode ná 29 juni 2018. Ter onderbouwing hiervan heeft klaagster aangevoerd dat:

-    klaagster in het weekend na de eerste mediation deal na 22 juni 2018 was verteld dat die B-transactie hoogst onzeker was geworden,

-    dat het getekend zijn van die overeenkomst weer aanleiding had kunnen geven onder andere om terug te gaan naar de deal van 22 juni 2018,

-    de ondertekening daarvan al op 6 juli 2018 een feit was, zodat klaagster daarna aldus niet meer kon begrijpen dat er iets ‘aanstaande’ was,

-    telkens als ernaar gevraagd werd door klaagster of zijn advocaat in de periode verweerder of zijn kantoorgenoot, mr. TB (hierna: mr. TB), weinig concreet antwoordden dat er alleen maar een ‘letter of intent’ was gesloten en geen andere rechtshandelingen met betrekking tot de verkoop hadden plaatsgevonden,

-    op 16 juli 2018 door de advocaat van klaagster aan mr. TB werd gevraagd naar de stand van zaken van de B-transactie en of die wel door zou gaan, waarop slechts weinig concreet door verweerder is geantwoord dat er nog wat losse eindjes waren,

-    verweerder vooral schriftelijk klaagster welbewust heeft voorgelogen, te weten op 9 juli 2018 (tweemaal), op 16 en 17 juli 2018, terwijl verweerder wist dan wel had kunnen weten dat de door hem verstrekte informatie onjuist was,

-    mr. TB daarover op 20 juli 2018 aan de advocaat van klaagster ook welbewust verkeerde informatie heeft gegeven, klaagster heeft voorgelogen, door ten onrechte te blijven volhouden dat de tekst in artikel 1.3 sub a van de concept vaststellingsovereenkomst (VSO) – “geen andere rechtshandeling verricht tot vervreemding van enige onderneming afgezien van (…) de gesloten intentieovereenkomst met betrekking tot bedrijf [B] aan [P]” - juist was;

b)    de voorzitter heeft in rechtsoverweging 4.3 op basis van de valse mededelingen van verweerder en van mr. TB zonder onderzoek naar de waarheid ten onrechte geoordeeld zoals gedaan zonder rekening te houden met de deadline van 26 juli 2018 en daarbij ook geoordeeld dat klaagster geen nadeel heeft geleden wat onjuist was maar bovenal niet relevant voor de beoordeling van klacht.

2.2    Namens verweerder is gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder heeft betwist dat hij op enig moment welbewust feitelijk onjuiste informatie aan klaagster heeft verstrekt of relevante informatie heeft achtergehouden zoals hem verweten. Hoogstens is sprake geweest van een onopzettelijke simpele miscommunicatie in die zin dat verweerder  veronderstelde dat klaagster uit de voortdurende communicatie had begrepen, en ook had kunnen begrijpen, dat ten aanzien van de B-transactie de fase van de intentieovereenkomst allang was gepasseerd en alleen nog gewacht werd op vervulling van de voorwaarden van een overeenkomst onder opschortende voorwaarden

2.3    Op 17 juli 2018 is zijn vakantie begonnen waarna mr. TB de zaak van hem heeft waargenomen. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft verweerder verwezen naar de gang van zaken, zoals dat volgt uit de overgelegde correspondentie, een en ander zoals opgenomen onder de vaststaande feiten in de voorzittersbeslissing.

2.4    Van een deadline was volgens verweerder geen sprake en dus ook niet van daardoor door klaagster geleden schade. Klaagster had dan ook alle tijd om de voorwaarden te heronderhandelen. Dat er nog voldoende tijd was heeft verweerder ook nog aan klaagster laten weten in zijn e-mail van 31 juli 2018.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten, met uitzondering van het navolgende, en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3.2    Ten aanzien van de vaststaande feiten heeft klaagster gesteld dat het feitenrelaas zoals dat in 1.4. tot en met 1.9 is opgenomen, door de voorzitter buiten beschouwing had moeten worden gelaten, omdat na de deal van 22 juni 2018 aan klaagster op 25 juni 2018 was gezegd dat de B-transactie hoogst onzeker was geworden. Alle feitelijke informatie die klaagster dus voor 25 juni 2018 over die B-transactie van verweerder of mr. TB had gekregen, was door dat laatste nieuws van 25 juni 2018 achterhaald en niet meer relevant voor de beoordeling van de voorzitter, nu de beoordeling door de voorzitter had moeten gaan over de periode na de heronderhandelde deal van 29 juni 2018 en over de verkeerde informatie die klaagster toen van verweerder en van mr. TB heeft gekregen.

3.3    Verder heeft klaagster ten aanzien van randnummer 1.18 aangevoerd dat die weergave onjuist was aangezien verweerder op 17 juli 2018 niet heeft geantwoord dat er al op 6 juli 2018 een bindende koopovereenkomst was getekend maar gaf hij een nietszeggender vager antwoord op dat punt.

3.4    Namens verweerder wordt de inhoud van randnummer 1.20 onder de vaststaande feiten als volgt betwist. Daarin is ten onrechte vermeld dat ook de mediator bij het telefoongesprek aanwezig was, terwijl dat niet het geval was. Daarnaast wordt betwist dat verweerster in dat telefoongesprek heeft gezegd dat er stappen zouden zijn gezet ten aanzien van de B transactie. Volgens verweerder heeft zij op de vraag van de advocaat van klaagster of er ook rechtshandelingen waren verricht, geantwoord in de trant van “dat weet ik niet/ niet dat ik weet/ volgens mij niet”. Klaagster heeft het voorgaande in het verzetschrift in grote lijnen bevestigd maar in zoverre nog aangevuld dat verweerder en mr. TB volgens klaagster juist steevast ontkennend hebben gereageerd op de concrete vraag of er nog rechtshandelingen waren aangegaan anders dan in de intentieovereenkomst.

3.5    De raad zal voornoemde feiten voor zover relevant aan de beoordeling van het verzet ten grondslag leggen.

3.6    Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    De raad acht het, gelet op ingenomen standpunten in eerste aanleg en thans in verzet, nodig dat partijen zich daarover nader uitlaten tijdens een daartoe te bepalen mondelinge behandeling. De raad zal deze dan ook bepalen. Daaraan doet niet af dat klaagster eerder te kennen gegeven dat zij niet op een mondelinge behandeling zal verschijnen. Die gelegenheid wordt haar door dezen alsnog geboden.

4.2    De raad houdt iedere verdere beslissing aan.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    bepaalt dat de verzetzaak, gelijktijdig met de samenhangende verzetzaak 19-344, zal worden behandeld op de zitting van de raad van 7 juni 2021 in het Paleis van Justitie te Arnhem op een nader te bepalen tijdstip; partijen ontvangen te zijner tijd een oproeping daarvoor;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 15 februari 2021