ECLI:NL:TADRARL:2021:168 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-678

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:168
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 25-08-2021
Zaaknummer(s): 20-678
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft op grond van een juridisch onhoudbaar standpunt beslagen onder klaagster gelegd en deze ondanks meerdere gemotiveerde verzoeken daartoe van de advocaat van klaagster niet opgeheven. Verweerster heeft door aldus te handelen de belangen van klaagster onnodig geschaad. Immers, door het handelen van  verweerster is klaagster genoodzaakt geweest om advocaatkosten te maken en een kort geding te starten, welke kosten anders onnodig waren geweest. Klacht gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 juli 2021

in de zaak 20-678/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: M.T.

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 december 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 8 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019KNN167/1048951 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 april 2021. Daarbij was klaagster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster en de heer S. zijn gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. S. heeft op 18 januari 2017 een verzoek tot kinderalimentatie bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend.

2.3    S. wordt in deze procedure bijgestaan door verweerster. Klaagster wordt bijgestaan door mr. Van D.

2.4    Bij beschikking van 11 december 2018, hersteld bij beschikking van 12 februari 2019, heeft de rechtbank Noord-Nederland bepaald dat klaagster een bedrag van € 650,- per kind per maand aan S. dient te voldoen.

2.5    Klaagster heeft op 15 januari 2019 tegen deze beschikking appel ingesteld met een schorsingsverzoek ex artikel 360 Rv bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.6    Op 22 februari 2019 heeft de man executoriaal derdenbeslag gelegd op de bankrekeningen van klaagster.

2.7    Tijdens de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek op 8 april 2019 hebben klaagster en de man afspraken gemaakt met betrekking tot de kinderalimentatie waarna klaagster het schorsingsverzoek heeft ingetrokken (beschikking van het hof van 25 april 2019). De afspraken zijn niet vastgelegd in een proces-verbaal of vaststellingsovereenkomst.

2.8    Mr. Van D. heeft namens klaagster de afspraken bij e-mail van 8 april 2019 bevestigd:

- vanaf 17 januari t/m april 2019 € 305,- per kind per maand;

- daarna 350,- per kind per maand tot het arrest van het Hof;

- klaagster maakt binnen een week een bedrag ad € 6. 754,00 aan de man over.

2.9    Klaagster heeft op 9 april 2019 een bedrag van € 6.754,00 alsmede een bedrag van € 1.422,00 aan S. betaald, waarna S. de beslagen heeft opgeheven. Bij gelegenheid van de comparatie in het hoger beroep op 13 juni 2019 hebben partijen wederom overleg gehad over de alimentatie. Partijen zijn vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld zich binnen een week hierover uit te laten. Een regeling is niet tot stand gekomen.

2.10    Op 9 en 12 augustus 2019 heeft verweerster namens S. executoriaal beslag gelegd op de woning en op de bankrekeningen van klaagster voor een bedrag van € 24.235.25.

2.11    Op 16 augustus 2019 heeft klaagster een bedrag van € 1.378,00 (termijnen mei ­ augustus 2019) en op 1 september 2019 een bedrag van € 700,- (termijn september 2019) aan S. betaald. Vervolgens heeft zij bij brieven van 16 augustus 2020 en 20 augustus 2020 verweerster verzocht de beslagen op te heffen.

2.12    Bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2019 overweegt de voorzieningenrechter dat S. pas na beëindiging van de overeenkomst, waarbij de afspraken van 8 april 2019 zijn gemaakt, kan terugvallen op de alimentatiebeschikking van 11 december 2018, en heeft vervolgens de beslagen opgeheven.

2.13    Bij beschikking van 10 december 2019 heeft het hof de beslissing van 11 december 2018 vernietigd en deze voor wat betreft de alimentatie gewijzigd in:

-    met ingang van 18 januari 2017 op € 389,- per kind per maand;

-    met ingang van 1 januari 2018 op € 288,- per kind per maand, en

-    met ingang van 1 mei 2018 € 271,- per kind per maand.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld doordat de (derden)beslagen onder klaagster onrechtmatig zijn gelegd en zij de beslagen ondanks herhaald verzoek niet heeft willen opheffen;

b)    het aan de deurwaarder doorgegeven bedrag ter zake van de achterstand in betaling (€ 24.235) aantoonbaar onjuist is. Verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld door op geen enkele wijze dit bedrag van tevoren te controleren.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft toen klaagster wederom niet aan enige betalingsverplichting voldeed, ook na daartoe te zijn aangemaand, voor de tweede keer beslag onder klaagster gelegd. De afspraken van 8 april 2019 waren komen te vervallen doordat tijdens de schorsing van de behandeling van het hoger beroep op 13 juni 2019 klaagster een voorstel gedaan heeft voor € 450,­per kind per maand vanaf 1 juli 2019, welk voorstel een week gold. De cliënt van verweerster heeft dit aanbod tijdig aanvaard, waarmee hij van mening was dat partijen een overeenkomst hadden bereikt. Hierna is van klaagster geen enkele betaling meer ontvangen, niet uit hoofde van de afspraak van 8 april 2019, niet ingevolge het aanbod op 13 juni 2019 noch uit hoofde van de beschikking van 11 december 2018.  Omdat klaagster zich aan geen enkele afspraak hield, was de tijdelijke afspraak van 8 april 2019 komen te vervallen en was klaagster gehouden de beschikking van 11 december 2018 na te leven. Nadat klaagster niet inhoudelijk reageerde op het verzoek van 3 juli 2019 van de man om tot betaling over te gaan en gelet op het feit dat zij in het verleden meerdere malen ook niet aan haar betalingsverplichting had voldaan, was haar cliënt genoodzaakt om wederom beslag te leggen. Het vonnis van 10 oktober 2019 van de voorzieningenrechter waarbij de beslagen zijn opgeheven, betekent niet dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd en evenmin dat het leggen en handhaven van de beslagen door verweerster klachtwaardig is.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft de deurwaarder geen onjuiste gegevens gegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.

Een advocaat in familiekwesties als de onderhavige moet daarbij bovendien in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte grieven aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

5.2    Ter zitting van 8 april 2019 hebben partijen ter beslechting van hun geschil afspraken gemaakt die ertoe strekten te komen tot tijdelijke oplossing met betrekking tot de door klaagster aan S. te betalen kinderalimentatie. Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster niet tijdig aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, op grond waarvan de gemaakte afspraken van 8 april 2019 zijn komen te vervallen en kon worden teruggevallen op de alimentatiebeschikking van 11 december 2018. Daarom kwam aan haar cliënt de bevoegdheid toe om opnieuw tot executoriale beslaglegging over te gaan, aldus verweerster.

5.3    De raad is van oordeel dat dit standpunt van verweerster juridisch onhoudbaar is. Op geen enkele wijze is gebleken dat de op 8 april 2019 tussen partijen gemaakte afspraken zijn aangegaan onder de voorwaarde dat klaagster tijdig aan haar betalingsverplichting zou voldoen. Ook is niet aannemelijk geworden dat de gemaakte afspraken niet bedoeld waren om in stand te blijven totdat het gerechtshof in de hogerberoepprocedure tot een definitieve eindbeslissing is gekomen, zoals door verweerster in de kortgedingprocedure is  aangevoerd. Dat betekent dat de cliënt van verweerster niet eerder dan na beëindiging van de overeenkomst waarbij de afspraken van 8 april 2019 zijn gemaakt, kon terugvallen op de alimentatiebeschikking. Niet gesteld of gebleken is dat de cliënt van verweerster deze overeenkomst met de gemaakte afspraken van 8 april 2019 heeft ontbonden of vernietigd. Dat betekent dat aan (de cliënt van) verweerster niet de bevoegdheid toekwam om op 9 en 12 augustus 2019 opnieuw tot executoriale beslaglegging over te gaan. De tussen partijen op 8 april 2019 gemaakte afspraken staan daaraan immers in de weg.

5.4    Gelet op het bovenstaande heeft verweerster op grond van een juridisch onhoudbaar standpunt beslagen onder klaagster gelegd en deze ondanks meerdere gemotiveerde verzoeken daartoe van de advocaat van klaagster niet opgeheven. Verweerster heeft door aldus te handelen de belangen van klaagster onnodig geschaad. Immers, door het handelen van  verweerster is klaagster genoodzaakt geweest om advocaatkosten te maken en een kort geding te starten, welke kosten anders onnodig waren geweest. De raad zal daarom beide klachtonderdelen gegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Zoals hierboven reeds is overwogen, heeft verweerster met haar handelen de belangen van klaagster onnodig geschaad. De raad rekent dit verweerster aan. Gelet op de ernst van dit verwijt, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-678/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van €  50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, E.H. de Vries, G.N. Paanakker en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 12 juli 2021