ECLI:NL:TADRARL:2021:113 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-318

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:113
Datum uitspraak: 18-01-2021
Datum publicatie: 28-06-2021
Zaaknummer(s): 20-318
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht deels gegrond. Verweerder heeft in een procedure een vertrouwelijke mededeling van klaagster, zijn cliënte, doorgegeven aan de wederpartij. Dat heeft tot gevolg gehad dat zij een zitting heeft gemist. Op die zitting heeft verweerder namens klaagster een overeenkomst gesloten, zonder daarvoor (in voldoende mate) met klaagster te overleggen en daarvoor haar uitdrukkelijke instemming te verkrijgen. Klaagster is gebonden aan die afspraken, terwijl zij zich daar grotendeels niet in kan vinden. De raad acht die gedragingen van verweerder bijzonder kwalijk. Verweerder heeft hiermee belangrijke regels overtreden en in strijd gehandeld met de kernwaarden die een advocaat in acht dient te nemen. Zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad weegt daarnaast in het nadeel van verweerder mee dat hij op geen enkel moment, ook niet tijdens de mondelinge behandeling van deze klachtzaak, inzicht heeft getoond in het foute van zijn handelen. Verweerders handelen en zijn reactie daarop ter zitting schept een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. De raad acht alles overziende een schorsing van 24 weken passend. Gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, zal de raad de schorsing in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2021

in de zaak 20-318/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 25 september 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 29 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/122 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als de advocaat van klaagster. Verweerder stond klaagster bij in verband met de beëindiging van een langdurige affectieve samenlevingsrelatie tussen klaagster en haar ex-partner (hierna: wederpartij). De bijstand heeft plaatsgevonden in de periode van februari tot augustus 2019.

2.3 Op enig moment heeft (de advocaat van) de wederpartij aan verweerder verzocht om opgave van verhinderdagen voor een door hem te entameren kort geding. Aanleiding voor het kort geding was een geldopname door klaagster van een gezamenlijke rekening. Verweerder heeft niet tijdig op dit verzoek gereageerd, waarna de datum van het kort geding zonder rekening te houden met eventuele verhinderdata van klaagster en verweerder is bepaald op 25 juli 2019. Omdat klaagster op die geplande datum voor een vakantie in Frankrijk zou verblijven, heeft verweerder voorgesteld dat de rechtbank een nieuwe datum zou bepalen, waarin (de advocaat van) de wederpartij heeft bewilligd onder de voorwaarde dat klaagster intussen geen gelden meer van de gezamenlijke rekening zou opnemen. Klaagster heeft met dat laatste ingestemd.

2.4 Op 19 juli 2019 stuurde verweerder aan de advocaat van de wederpartij de volgende e-mail:

“Geachte confrère,

Zojuist een e-mail vanuit Frankrijk. De persoon die voor de paarden zorgt heeft contact gehad met uw cliënt. Hij begrijpt dat hij het voor die persoon lastig maakt, maar hij was niet van plan de spullen terug te brengen.

Cliënte is hier over zo verbolgen dat zij mailde zich niet meer gebonden te achten aan haar toezegging als de spullen niet per direct terugkomen.

Ik voel mij verplicht u hiervan op de hoogte te stellen”.

2.5 Naar aanleiding van de inhoud van die e-mail heeft de advocaat van de wederpartij het daartoe geleid dat het kort geding alsnog, op de aanvankelijk daarvoor geplande datum, is doorgegaan.

2.6 Klaagster en verweerder hebben vervolgens afgesproken dat verweerder zonder klaagster naar de zitting zou gaan, immers klaagster verbleef in die periode in Frankrijk.

2.7 Voorafgaand aan die zitting is er tussen partijen gecorrespondeerd. In een e-mail van klaagster aan verweerder d.d. 22 juli 2019 schrijft klaagster het volgende:

“Geen idee of u hier wat mee kan maar aangezien [voornaam wederpartij] ook heel wat denkt te kunnen eisen heb ik er ook nog wel een paar.

* niet ontbinden alvoor er duidelijkheid en overeenstemming is over de volgende zaken ( zie punten hieronder) en wens mijn bevoegdheden te behouden die voortvloeien uit onze overeenkomst.

Eindafrekening

Alimentatie [voornaam kind]

Spullen per direct retour

Wonen / werken ( miss in deze wel te vroeg)

Ik mis nog salaris van de maanden Maart, Mei, Juni.

Onze vakantie is behoorlijk verknald door dit alles, voor mij een enorme uitgave. Zou leuk zijn als dit wordt meegenomen.”

2.8 Tijdens de zitting heeft verweerder namens klaagster afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

2.9 Klaagster stelt geen toestemming te hebben gegeven voor de ter zitting gemaakte afspraken. Zij heeft haar ongenoegen daarover geuit in onder meer een e-mail aan verweerder van 30 juli 2019 en in een gesprek daarover op dezelfde dag.

2.10 Verweerder heeft klaagster door middel van een e-mail van 6 augustus 2019 bericht dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan en hij klaagster derhalve niet langer kon bijstaan.

2.11 Op 25 september 2019 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de Orde van Advocaten Gelderland.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet tijdig verhinderdata van klaagster en zichzelf aan de advocaat van de wederpartij door te geven, waardoor er een zitting is gepland op een datum waarop klaagster niet aanwezig kon zijn.

b) De advocaat van de wederpartij op de hoogte te brengen van de vertrouwelijke mededeling van klaagster aan verweerder (dat zij zich niet gehouden achtte om zich aan een gemaakte afspraak te houden). Temeer nu zij zich wel aan die afspraak heeft gehouden en het bericht van verweerder aan de advocaat van de wederpartij ervoor heeft gezorgd dat het kort geding plaatsvond op een datum dat klaagster niet in Nederland was.

c) Tijdens de zitting afspraken te maken in weerwil van klaagster.

d) Tijdens de zitting onvoldoende de belangen van klaagster te behartigen door op vragen/stellingen onvoldoende antwoord te geven/verweer te voeren, terwijl de informatie/stukken hiertoe wel voorafgaand door klaagster aan verweerder waren verstrekt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2 Hij heeft weliswaar gedraald met het aanleveren van verhinderdata, maar de reden daarvoor was dat hij verwachtte dat de advocaat van de wederpartij zich als advocaat zou terugtrekken omdat het hem niet vrij zou staan om tegen klaagster op te treden. Vervolgens was er overeenstemming om de zitting aan te houden, maar door het veranderde standpunt van klaagster is de zitting toch doorgegaan op de eerder geplande datum.

4.3 Hij vond het tot zijn plicht behoren om de (advocaat van de) wederpartij op de hoogte te brengen van het veranderde standpunt van klaagster. Hij had immers zijn woord aan hem gegeven.

4.4 Hij heeft enkel in het belang van klaagster heeft willen handelen en in dat kader heeft hij afspraken gemaakt. Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling van het kort geding heeft hij met klaagster alle onderdelen die zijn overeengekomen (telefonisch) besproken, waaronder de gewraakte peildatum. Klaagster heeft toen niet naar voren gebracht dat die datum voor haar niet akkoord zou zijn. Een latere datum dan nu is overeengekomen, zou vermoedelijk niet in het belang van klaagster zijn omdat het resultaat van hun beider onderneming in het laatste jaar waarschijnlijk lager was. Hij heeft enkel in het belang van klaagster willen handelen en hij heeft wel degelijk verweer gevoerd. Indien dit niet het geval zou zijn geweest, dan had de zitting ook geen drie uur geduurd.

5 BEOORDELING

5.1 In deze klachtzaak gaat het om de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder, waarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2 Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de aan de orde zijnde klachtonderdelen beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3 De raad stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet tijdig verhinderdata van klaagster en zichzelf aan de advocaat van de wederpartij heeft doorgegeven, waardoor er een zitting is gepland en heeft plaatsgevonden op een datum waarop klaagster niet aanwezig kon zijn.

5.5 De raad stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder de verhinderdata niet tijdig heeft doorgegeven aan de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft daarvoor als reden gegeven dat hij dacht dat de advocaat van de wederpartij zich terug zou trekken. De raad is van oordeel dat verweerder daarop niet had mogen vertrouwen. Voor zolang hij daarvan geen bevestiging had gekregen, had hij de verhinderdagen van hem en klaagster moeten doorgeven teneinde te voorkomen dat een datumbepaling zou plaatsvinden zonder daarmee rekening te houden. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met wat een advocaat betaamt (artikel 46 Advocatenwet). De raad zal dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij de advocaat van de wederpartij op de hoogte heeft gebracht van de vertrouwelijke mededeling die klaagster aan verweerder had gedaan (de mededeling dat zij zich niet gehouden achtte om zich aan een gemaakte afspraak te houden).

5.7 Zoals hierboven is vastgesteld, stelde de advocaat van de wederpartij, alvorens hij akkoord zou gaan met een uitstel van de zitting, als voorwaarde dat klaagster tot aan de nieuwe datum van het kort geding geen geldopnames meer zou doen. Klaagster ging daarmee akkoord. Nadat die afspraak was gemaakt, deelde klaagster per e-mail van 19 juli 2019 aan verweerder mee dat zij zich door bepaalde gebeurtenissen niet meer gebonden achtte aan die afspraak. Dit gewijzigde standpunt van zijn cliënte gaf verweerder vervolgens diezelfde dag aan de advocaat van de wederpartij door, zonder daarvoor eerst toestemming van klaagster te vragen. Verweerder zag het doorgeven van dat gewijzigde standpunt als zijn plicht omdat hij zijn woord aan de (advocaat van de) wederpartij had gegeven.

5.8 In artikel 10a van de Advocatenwet zijn de kernwaarden voor de advocatuur vastgelegd. Dit artikel luidt, voor zover relevant:

“In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep: […]

b) partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt;

e) vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen.”

5.9 Artikel 11a, eerste lid, van de Advocatenwet luidt, voor zover relevant:

“Voor zover niet bij wet of bij verordening van het college van afgevaardigden anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor medewerkers en personeel van de advocaat, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening:

5.10 Regel 2 en 3 van de Gedragsregels 2018 bevatten aanwijzingen die met het vorenstaande in lijn zijn.

5.11 De raad is van oordeel dat verweerder door zonder toestemming een vertrouwelijke mededeling van klaagster door te geven aan de advocaat van de wederpartij, in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid en regels 2 en 3 van de Gedragsregels 2018. Het verweer van verweerder dat hij zijn woord aan de (advocaat van de) wederpartij zou hebben gegeven en zich daarom verplicht voelde om de (advocaat van de) wederpartij te informeren over de omstandigheid dat klaagster zich niet meer gebonden voelde aan de afspraak, snijdt geen hout, immers niet verweerder maar klaagster had zich ertoe verbonden geen gelden meer van de rekening op te nemen. Indien verweerder niet zou kunnen leven met het gewijzigde standpunt van klaagster, dan had hij zijn bijstand aan haar kunnen beëindigen. Het handelen van verweerder was bovendien nadelig voor klaagster. Het gevolg was immers dat er geen uitstel werd verleend waardoor klaagster niet aanwezig kon zijn op de zitting.

5.12 De raad zal dit klachtonderdeel daarom gegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.13 Klaagster verwijt verweerder dat hij op de zitting afspraken heeft gemaakt in weerwil van hetgeen zij daarover met hem heeft besproken. Verweerder stelt echter dat alle afspraken vooraf met klaagster, telefonisch tijdens een schorsing van de zitting, zijn besproken. Klaagster en verweerder hebben verschillend verklaard over wat er is besproken en welke afspraken er zijn gemaakt, maar zoveel is duidelijk dat verweerder niet de uitdrukkelijke instemming had van klaagster op alle overeengekomen punten. In zoverre deze al zijn besproken, zijn deze als geheel genomen zodanig gedetailleerd dat verweerder niet kon verwachten dat klaagster daarvan op dat moment, tijden het telefoongesprek, de consequenties kon overzien. Bovendien had klaagster verweerder voorafgaand aan de zitting nog geschreven dat als zij een regeling met de wederpartij zou overeenkomen, dat alle onderwerpen moest betreffen en niet slechts een deel daarvan. Tegen die achtergrond had verweerder moeten zorgen voor rust en ruimte voor klaagster; hij had tijdens de zitting kunnen aangeven dat nadere afstemming met klaagster nodig was en daarop na de zitting bij de (advocaat van de) wederpartij kunnen terugkomen.

5.14 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat ook hier sprake is van een handelen in strijd met wat een advocaat betaamt (artikel 46 Advocatenwet). Verweerder heeft naar klaagster toe niet de zorg betracht die van hem als advocaat verwacht mag worden. Dit klachtonderdeel zal daarom ook gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.15 Klaagster verwijt verweerder dat hij tijdens de zitting onvoldoende de belangen van haar heeft behartigd door op vragen/stellingen onvoldoende antwoord te geven of verweer te voeren, terwijl de informatie hiertoe wel voorafgaand door klaagster aan verweerder was verstrekt.

5.16 De juistheid van dit verwijt (voor zover dat op iets anders ziet, dan het verwijt onder c) is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, in onvoldoende mate komen vast te staan. Klaagster heeft haar verwijt niet voldoende concreet kunnen maken. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft in een procedure een vertrouwelijke mededeling van klaagster, zijn cliënte, doorgegeven aan de wederpartij. Dat heeft tot gevolg gehad dat zij een zitting heeft gemist. Op die zitting heeft verweerder namens klaagster een overeenkomst gesloten, zonder daarvoor (in voldoende mate) met klaagster te overleggen en daarvoor haar uitdrukkelijke instemming te verkrijgen. Klaagster is gebonden aan die afspraken, terwijl zij zich daar grotendeels niet in kan vinden.

6.2 De raad acht die gedragingen van verweerder bijzonder kwalijk. Verweerder heeft hiermee belangrijke regels overtreden en in strijd gehandeld met de kernwaarden die een advocaat in acht dient te nemen. Zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad weegt daarnaast in het nadeel van verweerder mee dat hij op geen enkel moment, ook niet tijdens de mondelinge behandeling van deze klachtzaak, inzicht heeft getoond in het foute van zijn handelen. Verweerders handelen en zijn reactie daarop ter zitting schept een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur.

De raad acht alles overziende een schorsing van 24 weken passend. Gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, zal de raad de schorsing in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-318/AL/GLD.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 24 weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van 2 jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. H.H. Tan en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 18 januari 2021