ECLI:NL:TADRAMS:2021:98 Raad van Discipline Amsterdam 20-640/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:98
Datum uitspraak: 19-04-2021
Datum publicatie: 14-05-2021
Zaaknummer(s): 20-640/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een beroepstermijn ongebruikt te laten verlopen. Hiermee heeft hij de zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet geschonden. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden. Hierbij weegt mee dat verweerder er geen blijk van geeft dat hij achteraf inziet  dat op hem als advocaat de verantwoordelijkheid rust om een lopende beroepstermijn veilig te stellen, ook als het voor verweerder mogelijk (nog) onzeker is of hij de gevraagde rechtshulp zal verlenen. Om deze reden acht de raad een berisping meer op zijn plaats dan een waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2021

in de zaak 20-640/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

gemachtigde: mr. B.M.J. Anneveld

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 november 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1032039/EJH/AvO/DR van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en I tot en met IV. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van verweerder aan de raad van 18 en 19 november 2020 en 15 en 17 maart 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder was als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam bij het kantoor H Advocaten te Amsterdam. Op 1 november 2019 heeft verweerder zich uitgeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam en zich overgeschreven naar de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. Zijn stage is per 1 november 2019 van rechtswege opgeschort.

2.3    Op 1 oktober 2019 heeft klaagster het gratis inloopspreekuur van H Advocaten bezocht. Zij heeft toen met verweerder gesproken over een geschil dat zij had met de Belastingdienst. Klaagster had zelf bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst. Dat bezwaar was op 3 september 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft aangegeven dat zij verweerder zou machtigen om toegang te krijgen tot haar dossier bij de Belastingdienst.

2.4    Bij e-mail van 2 oktober 2019 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Ik heb even mijn papieren op volgorde gelegd. Op 3-9-2019 heb ik een beslissing op mijn bezwaar ontvangen, dus dat valt binnen de 6 weken.

Het gaat om twee dingen:

1.    De berekening van mijn verzamelinkomen over 2018 (…)

2.    De definitief berekende huurtoeslag (…)

Een verzoek; kunt u mijn documenten copieeren op kantoor? Verder heb ik vanochtend op mijn Belastingdienst geprobeerd de machtiging voor u te vinden, maar dat vond ik niet. Kunt u mij daar mee helpen?

(…) Ik hoor graag of ik vandaag even langs kan komen voor de copy’s en de machtiging.”

2.5    Op 7 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gemachtigd haar te vertegenwoordigen en namens haar informatie in te winnen bij de Belastingdienst in het kader van de toeslagen.

2.6    Bij e-mail van 24 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gevraagd of het is gelukt met de machtiging en of er al nieuws is. Bij e-mail van 31 oktober 2019 heeft klaagster verweerder geschreven dat zij heeft geprobeerd om met hem in contact te komen maar dat dit niet is gelukt en hem gevraagd om contact met haar op te nemen. Verweerder heeft klaagster hierop bij e-mail van eveneens 31 oktober 2019 gevraagd naar haar mobiele nummer.

2.7    Op 4 november 2019 heeft klaagster een gesprek gehad met een voormalig kantoorgenoot van verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Klaagster heeft op 1 oktober 2019 het inloopspreekuur van H Advocaten bezocht en met verweerder gesproken. Zij wilde beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst van 3 september 2019. Op 7 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gemachtigd zodat hij inzage had in haar dossier bij de Belastingdienst. Verweerder heeft namens klaagster geen beroep ingesteld. Dat is nu ook niet meer mogelijk omdat de beroepstermijn (van zes weken) is verstreken. Klaagster wil haar dossier terug, zij wil dat haar machtiging bij de Belastingdienst wordt stopgezet en zij wil gecompenseerd worden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Bevoegdheid

5.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de raad van discipline in Amsterdam niet bevoegd is om de klacht van klaagster te beoordelen omdat hij ten tijde van het indienen van de klacht niet meer als advocaat in Amsterdam stond ingeschreven. Verweerder stelt verder dat zijn stage per 1 november 2019 van rechtswege is opgeschort met zijn overschrijving als advocaat naar Den Haag. Hij meent dan ook dat alleen de deken in dat arrondissement de klacht van klaagster had mogen onderzoeken, en in het verlengde daarvan dat alleen de Raad van Discipline in het ressort Den Haag bevoegd is die te behandelen.

5.2    De raad overweegt als volgt. Een advocaat-stagiair kan niet eenzijdig bewerkstelligen dat hij van patroon wisselt. Artikel 3.5 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) bepaalt dat de raad van de orde aan elke stage en patroon zijn goedkeuring moet verlenen. Ook indien de stagiair van patroon (en in dit geval tevens van arrondissement) wenst te wisselen, is hiervoor goedkeuring van de raad van de orde vereist.

5.3    Daarnaast is in artikel 3.4 lid 2 sub d Voda bepaald dat de stage van rechtswege is opgeschort zodra de patroon en de stagiair niet langer in hetzelfde arrondissement zijn ingeschreven. Dat was zo op 1 november 2019. Omdat verweerder geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement, is op die datum de stage van verweerder van rechtswege opgeschort.

5.4    Nu de klacht betrekking heeft op feiten en omstandigheden die dateren van voor de inschrijving van verweerder bij de orde Den Haag en verweerder op 6 november 2020 – de datum van indiening van de klacht – geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement, is  de deken in het arrondissement Amsterdam bevoegd de klacht te onderzoeken en is deze raad bevoegd om de klacht in behandeling te nemen.

Horen getuigen

5.5    Verweerder heeft de raad bij brief van 18 november 2020 verzocht om de volgende getuigen te horen: klagers voormalige patroon mr. H, zijn voormalige kantoorgenoot mr. R, de secretaresse van mr. H, de deken en klaagster. De raad acht het voor de beoordeling van de klacht niet nodig om de door verweerder genoemde getuigen te horen en wijst dit verzoek daarom af.

Inhoudelijke beoordeling klacht

5.6    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Niet is in geschil dat klaagster op 1 oktober 2019 op het inloopspreekuur van verweerder is geweest. Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster op 2 oktober 2019 verweerder per e-mail een nadere toelichting heeft gestuurd en dat zij op 7 oktober 2019 op het kantoor van verweerder een machtiging heeft ondertekend waarin zij verweerder heeft gemachtigd haar te vertegenwoordigen en namens haar informatie in te winnen bij de Belastingdienst. Gelet hierop mocht klaagster erop vertrouwen dat tussen haar en verweerder een advocaat-cliëntrelatie was ontstaan en dat verweerder namens haar beroep zou instellen tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst. Dat verweerder klaagster geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, doet aan het voorgaande niet af. Vast staat dat verweerder namens klaagster geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, waardoor de beroepstermijn ongebruikt is verstreken. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. De klacht is dan ook gegrond.

5.7    De raad overweegt ten overvloede dat, ook als tussen klaagster en verweerder geen advocaat-cliëntrelatie tot stand zou zijn gekomen, op verweerder als advocaat de verplichting rustte zich ervan te vergewissen dat namens klaagster tijdig beroep zou worden ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, gelet op de lopende beroepstermijn waarmee hij bekend was.

5.8    Klaagster heeft in haar klacht geschreven dat zij haar dossier terug wil, dat zij wil dat haar machtiging bij de Belastingdienst wordt stopgezet en dat zij wordt gecompenseerd. Hiervoor biedt het tuchtrecht echter geen mogelijkheid, zodat de raad aan deze verzoeken voorbij gaat.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een beroepstermijn ongebruikt te laten verlopen. Hiermee heeft hij de zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet geschonden. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden. Hierbij weegt mee dat verweerder er geen blijk van geeft dat hij achteraf inziet  dat op hem als advocaat de verantwoordelijkheid rust om een lopende beroepstermijn veilig te stellen, ook als het voor verweerder mogelijk (nog) onzeker is of hij de gevraagde rechtshulp zal verlenen. Om deze reden acht de raad een berisping meer op zijn plaats dan een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 april 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.