ECLI:NL:TADRAMS:2021:92 Raad van Discipline Amsterdam 21-201/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:92
Datum uitspraak: 19-04-2021
Datum publicatie: 07-05-2021
Zaaknummer(s): 21-201/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing, Klacht is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft  gedragsregel 27 niet overtreden. Hij heeft geen mededelingen gedaan over de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen. Ook heeft verweerder zich niet onnodig grievend uitgelaten over klager.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 19 april 2021

in de zaak 21-201/A/A

naar aanleiding van de klacht van:  

klager

over:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 februari 2021 met kenmerk 1243362/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder is de advocaat van ANWR Groep Nederland BV en DZB Bank GmbH (hierna: ANWR). ANWR heeft een conflict met Tussenholding Gebroeders Wijtman BV (hierna: WRG) over betalingsachterstanden. Klager is bestuurder van WRG. WRG wordt in het conflict bijgestaan door mrs. K en C. Tussen partijen zijn voorstellen gedaan om te komen tot een vaststellingsovereenkomst.

1.2    Bij e-mail van 4 september 2020 heeft mr. K aan klager bericht: “Jij vroeg mij wat de advocaat van ANWR (…) op de kort gedingzitting van 2 juni 2020 verklaarde over de onderhandelingen tot dan toe. Ik herinner mij dat [verweerder] destijds ten overstaan van de rechter heeft verklaard dat [WRG] zich in de onderhandelingen met ANWR niet redelijk opstelde. Vervolgens gaf [verweerder] aan dat er een “gouden deal” klaar lag voor WRG en dat ANWR niet kon begrijpen dat WRG die deal niet pakte. Nadat [verweerder] dit verklaarde, heb ik ingegrepen en aangegeven dat het niet de bedoeling is een bepaalde schijn te wekken met betrekking tot de lopende onderhandelingen.”

1.3    Op 8 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de rechter informatie verschaft over de onderhandelingen tussen partijen.

b)    Verweerder heeft grievende uitlatingen gedaan en meermaals onwaarheden als vaststaande feiten geponeerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Op grond van artikel 27 van de gedragsregels mag omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.

4.2    De ratio van artikel 27 is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen spreken teneinde een oplossing voor het geschil te kunnen beproeven. Het is van belang voor procederende partijen dat over de zaak overleg en onderhandelingen kunnen plaatsvinden, zonder dat zij bevreesd hoeven te zijn dat hetgeen daarbij is gezegd, gedaan of geschreven, hen later in de procedure kan worden tegengeworpen.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft gesteld dat, aangenomen dat hij de mededelingen heeft gedaan die mr. K in zijn e-mail van 4 september 2020 heeft vermeld, hij daarmee niet gedragsregel 27 heeft overtreden. Deze mededelingen zijn van generieke aard en zien niet op de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen, aldus verweerder. De voorzitter volgt het standpunt van verweerder. Met de mededelingen over een “gouden deal”, waarvan verweerder niet begreep dat WRG die niet pakte, is niets prijsgegeven over de grenzen van de schikkingsbereidheid van WRG. Voor vrees dat de mededelingen later in de procedure worden tegengeworpen bestaat daarom geen aanleiding. Verweerder heeft door het doen van deze mededelingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Klager heeft dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. Verweerder heeft tijdens de zitting van 2 juni 2020 en in een e-mail van 9 juni 2020 aan mr. K vermeld dat het geheel onduidelijk was wanneer en hoe WRG de openstaande rekeningen zou kunnen aflossen, terwijl in een brief van 6 mei 2020 bedragen en weken zijn genoemd waaruit exact volgde hoe lang een en ander zou duren. Ook heeft klager verwezen naar een passage in de e-mail van mr. K van 27 mei 2020, waarin deze verweerder erop zou hebben geattendeerd dat hij onjuistheden als ‘keihard’ en ‘vaststaand’ naar voren brengt. Verder heeft klager een e-mail genoemd van 24 juni 2020 aan mrs. K en C waarin hij, naar klager stelt, wordt neergezet als bestuurder die om tactische redenen spreadsheets in elkaar flanst. Ook voor deze stelling geldt dat  verweerder redelijkerwijs had moeten weten dat die niet klopt. Uit alle stukken blijkt dat WRG een professionele organisatie is die haar vak verstaat en een financiële huishouding voert die voldoet aan alle normen. Ten slotte heeft klager verwezen naar een e-mail van verweerder van 4 juni 2020 aan mr. K waarin verweerder heeft geschreven over kansloze achterhoedegevechten aan de zijde van WRG. Hieruit volgt dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten, aldus klager. 

4.5    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met de cliënt goeddunkt en dat deze vrijheid niet absoluut is maar kan worden beperkt doordat  a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Dat een advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen is neergelegd in gedragsregel 8. Verweerder heeft evenwel met zijn mededeling dat onduidelijk was wanneer en hoe WRG de openstaande rekeningen zou kunnen aflossen, geen feiten geponeerd maar een stelling gepresenteerd. Van overtreding van gedragsregel 8 is daarom geen sprake. De verwijzing van klager naar een passage in de e-mail van mr. K van 27 mei 2020 maakt dit niet anders. Mr. K reageert hierin op de volgende uitlating van verweerder: “Van [mr. C] begreep ik dat er geen sprake was van noodzaak tot een doorstart ook als er geen deal zou zijn. Daar heb in goede nota van genomen. Evenals jouw eerdere opmerking dat er geen pluraliteit van schuldeisers is.” Deze uitlatingen van verweerder zijn niet te kwalificeren als feiten. Dat geldt ook voor het gestelde door klager over de wijze waarop verweerder hem heeft neergezet.

4.7    Dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten is neergelegd in gedragsregel 7. Met de mededeling van verweerder over het voeren van kansloze achterhoedegevechten en ook met de andere door klager aangehaalde mededelingen van verweerder, heeft deze naar het oordeel van de voorzitter de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. De omstandigheid dat de mededelingen klager niet welgevallig zijn, betekent niet dat zij onnodig grievend zijn.

4.8    De conclusie is dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 19 april 2021