ECLI:NL:TADRAMS:2021:86 Raad van Discipline Amsterdam 20-451/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:86
Datum uitspraak: 19-04-2021
Datum publicatie: 07-05-2021
Zaaknummer(s): 20-451/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 19 april 2021

in de zaak 20-451/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 juli 2020 op de klacht van:

klager

over: 

verweerder

gemachtigde: mr. P. Hopman

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 15 juni 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 17 juni 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) kennisgenomen van de brief van de deken van 17 juni 2020, door de raad ontvangen op dezelfde datum en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1.3    Bij beslissing van 27 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht, ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 27 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 19 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 19 augustus 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 19 maart 2021. Daarbij waren klager, vergezeld van J.M.H. Cremers, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde  aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte heeft overwogen dat klager heeft gesteld dat hij in februari 2018 bekend is geworden met de gevolgen van het handelen en/of nalaten van verweerder. Klager is eerst op 19 januari 2019 op de hoogte geraakt van alle feiten en omstandigheden. In februari 2018 kwam weliswaar het besluit van 23 december 2010 boven water, maar hij moest nog vele procedures voeren om alle bewijsstukken, waaronder het besluit van 2 februari 2011, te verkrijgen.     

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a, van de Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht. De raad overweegt daarbij dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat klager al in februari 2018 bekend is geworden met het handelen en/of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Dat klager - zoals hij betoogt - eerst op 19 januari 2019 over alle bewijsstukken beschikte, maakt dit niet anders.  

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 april 2021