ECLI:NL:TADRAMS:2021:57 Raad van Discipline Amsterdam 20-882/A/NH 20-883/A/NH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:57
Datum uitspraak: 15-03-2021
Datum publicatie: 15-04-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-882/A/NH
  • 20-883/A/NH/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht en dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst te schenden. Hij heeft hiermee de kernwaarde integriteit geschonden. De raad legt in zowel de gegrond verklaarde klacht als het gegrond verklaarde dekenbezwaar één maatregel op, te weten een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 maart 2021 in de zaken 20-882/A/NH en 20-883/A/NH/D

naar aanleiding van de klacht van:

klager

en het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij afzonderlijke brieven van 20 november 2020 met kenmerk ks/re/20-229/1202508 respectievelijk mb/ks/20-229/1202508 heeft de deken de klacht en haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht. De klacht en het bezwaar zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 15 februari 2021. Daarbij waren klager, de deken vergezeld door mr. K.B. Sluiter en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 respectievelijk 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De cliënt van klager en de cliënten van verweerder hebben een geschil met elkaar. Zij hebben geprobeerd door middel van mediation tot een oplossing van het geschil te komen. Dat is niet gelukt. De cliënt van klager heeft vervolgens de cliënten van verweerder gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank).

2.3    Op 29 mei 2019 heeft verweerder namens zijn cliënten een conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie bij de rechtbank ingediend. Daarin staat onder meer:

“Op 17 april 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden bij [de heer G] (…) als mediator. Tegenover de eis van [een van de cliënten van verweerder] tot betaling van het nog openstaande deel van de oorspronkelijke fee en betaling van de buitencontractuele uren verlangde [de cliënt van klager] een terugbetaling van een bedrag van € 25.000,- op het reeds aan [een van de cliënten van verweerder] betaalde honorarium tegen finale kwijting. Partijen zijn daar niet uitgekomen.”

2.4    Verweerder heeft bij zijn conclusie als productie overgelegd een brief van de mediator aan een van zijn cliënten van 20 april 2018, waarin een voorstel van de cliënt van klager wordt voorgelegd met argumenten waarom dat voorstel wellicht geaccepteerd zou kunnen worden.

2.5    Omdat verweerder op zijn beurt een klacht over klager had ingediend (die hij inmiddels heeft ingetrokken) heeft de deken aanleiding gezien een bemiddelingsgesprek te organiseren. Dat gesprek heeft op 15 oktober 2020 plaatsgevonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de geheimhoudingsverplichting die in mediation was overeengekomen heeft geschonden.

4    BEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de geheimhoudingsverplichting die in mediation was overeengekomen heeft geschonden. Hiermee heeft verweerder volgens de deken in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit.

4.2    Ter toelichting op haar bezwaar heeft de deken aangevoerd dat zij het ernstig vindt dat verweerder er in zijn verweer op de klacht noch tijdens het bemiddelingsgesprek blijk van heeft gegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet, terwijl de jurisprudentie op dit punt duidelijk is. Verweerder ging er vanuit dat de deken, indien hij haar advies had gevraagd, een positief advies had gegeven. Bijzondere omstandigheden die de schending zouden kunnen rechtvaardigen heeft verweerder echter niet aangedragen. Verweerder wilde bovendien in eerste instantie zijn klacht over klager pas intrekken indien klager dat op zijn beurt ook zou doen. Dit maakt te meer duidelijk dat verweerder niet inziet dat hij zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, aldus nog steeds de deken.

5    VERWEER

5.1    Verweerder voert aan dat hij in de procedure bij de rechtbank mededeling heeft gedaan van de omvang van het geschil zoals dat aan de mediator is voorgelegd om het geschil weer tot de normale proporties terug te brengen. Daarbij heeft hij inderdaad verzuimd om voorafgaande toestemming aan klager of aan de deken te vragen. Verweerder heeft klager na het indienen van de klacht gevraagd of en zo ja waarom hij toestemming zou hebben geweigerd indien verweerder hem daar vooraf wel om had gevraagd. Klager heeft hierop geen antwoord gegeven. Als de toestemming door klager zou zijn geweigerd, dan is het aannemelijk dat de deken die toestemming zou hebben verleend, aldus nog steeds verweerder.

6    BEOORDELING

6.1    Niet is in geschil dat in de mediation tussen de cliënt van klager en de cliënten van verweerder geheimhouding was overeengekomen, en dat verweerder dat wist. Dat verweerder niet bij de mediation was betrokken en geen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend doet er niet toe, nu uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt  en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van (ook voor de rechter geheim te houden) stukken uit de mediation of zich anderszins uit te laten over het vermeende doel, de inhoud en/of de uitkomst van de mediation. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Verweerder heeft aan de raad niet kunnen uitleggen welke bijzondere omstandigheden rechtvaardigden dat hij aan de rechtbank mededelingen over de mediation mocht doen en stukken uit de mediation mocht overleggen. Dat verweerder het geschil tot de normale proporties wilde terugbrengen, is onvoldoende, nog afgezien van het feit dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze zijn handelwijze aan dit doel heeft kunnen bijdragen.

6.2    De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht en het bezwaar gegrond zijn.

7    MAATREGEL

7.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst te schenden. Hiermee heeft hij de kernwaarde integriteit geschonden. De raad zal in zowel de gegrond verklaarde klacht als het gegrond verklaarde dekenbezwaar één maatregel opleggen, te weten een berisping. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel heeft de raad tevens meegewogen dat verweerder in zijn antwoord op de klacht, in het bemiddelingsgesprek bij de deken noch op de zitting van de raad er blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in zijn eigen handelen.

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

8.3    Nu de raad één maatregel oplegt voor de klacht en het dekenbezwaar tezamen ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen.

8.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht en het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 15 maart 2021