ECLI:NL:TADRAMS:2021:304 Raad van Discipline Amsterdam 21-586/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:304
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): 21-586/A/A/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. De raad heeft uit de stukken en ook uit de houding van verweerder ter zitting de indruk gekregen dat verweerder een gedreven dienstverlener is met toewijding aan zijn cliënten die voor hen tot het gaatje gaat. Echter blijkt uit het onderzoeksrapport dat dit juist zorgt voor problemen in de praktijkvoering van verweerder. De conclusie van de rapporteur is - de deken onderschrijft deze bevindingen - dat de kernwaarden in het geding zijn en verweerder niet voldoet aan datgene wat binnen de advocatuur als professionele standaard geldt. De raad is van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de inhoud van het onderzoeksrapport en neemt de daarin opgenomen bevindingen en conclusies over. De slotsom is dat verweerder op tal van punten ernstig tekortschiet bij de uitoefening van zijn advocatenpraktijk en hij de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit heeft geschonden. Maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde een verbetertraject met een door de deken aangewezen pseudo-patroon.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 december 2021                        
in de zaak 21-586/A/A/D
naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder
gemachtigde: mr. D.G. Peters

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij brief aan de raad van 8 juli 2021 met kenmerk 1373594 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door mr. A.M. Smit en verweerder met zijn gemachtigde, mr. D.G. Peters. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.2    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3.2. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 12 november 2021 met als bijlage zijn reactie op het dekenbezwaar.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder werkt alleen, hij heeft geen kantoorgenoten. Hij beschouwt zichzelf als civilist.
2.3    Tenminste drie rechters hebben onafhankelijk van elkaar en naar aanleiding van verschillende zaken aan hun gerecht bij de deken gesignaleerd dat verweerder niet naar behoren functioneert. Eind 2018 heeft de deken een signaal ontvangen van de rechtbank Amsterdam over de wijze waarop verweerder een arbeidszaak heeft behandeld. Naar aanleiding daarvan is de deken een onderzoek gestart naar de kwaliteit van verweerders juridische dienstverlening. 
2.4    Op 11 april 2019 is de deken met een advocaat-stafmedewerker van de deken op kantoorbezoek geweest bij verweerder. Zij hebben een aantal dossiers van hem onderzocht. 
2.5    Op 11 juni 2019 heeft  verweerder ingestemd met het benoemen van mr. P.N. van Regteren Altena (hierna: de rapporteur) tot informeel rapporteur die onderzoek naar zijn praktijk zal gaan verrichten. 
2.6    De rapporteur heeft op 30 juni 2020 een rapport uitgebracht met zijn bevindingen en conclusies, Dit nadat verweerder op het concept had gereageerd. In het onderzoeksrapport staat onder meer:
“4     Aanpak onderzoek en rapportage
4.1 Het onderzoek bestond uit een aantal gesprekken op het kantoor van [verweerder]. (...) Ik heb een groot aantal, vooral door hemzelf opgestelde stukken, gevraagd en ter inzake of in afschrift ontvangen. Ik heb mij in eerste instantie gericht op dossiers waarin door [verweerder] werd geprocedeerd nu de signalen en klachten op dit soort dossiers zien.
(…)
4.3 Ik bespreek de dossiers en stukken hierna per hoofdstukje aangeduid met de zaaknaam. (…)
(…)
4.7 De belangrijkste reden om mij als onderzoeker voor te stellen was dat ik veel ervaring met procederen in civiele zaken, op meerdere rechtsgebieden heb, zodat ik in staat geacht kan worden om de inhoud van (proces)stukken te onderzoeken. In mijn periode als deken in Amsterdam heb ik zeer regelmatig te maken gehad met alleen of in kleinere samenwerkingsverbanden werkende advocaten, de zaken die zij behandelen en de door de overheid gefinancierde rechtshulp. Ik voel mij daarover voldoende geïnformeerd mij een mening te vormen.
5        Zaak [R. B. tegen H.]
(…)
5.11 Ik signaleer deze kwestie hier opnieuw omdat daaruit blijkt van een in meerdere opzichten onjuiste aanpak van een op zich niet ingewikkelde arbeidszaak. In de eerste plaats wordt verzuimd om tijdig tegen het aan de cliënte gegeven ontslag te protesteren zodat verdere procedures geen reële kans van slagen hebben, vervolgens wordt toch een kansloos kortgeding aanhangig gemaakt en nadat dat verloren is een kansloos hoger beroep bij het hof waarna een formeel tardief en inhoudelijk ongegrond wrakingsverzoek met een klacht bij het hof worden voorbereid waarvan [verweerder] pas afziet omdat hij een daarvoor nodige verklaring van zijn cliënte te laat ontvangt dan wel nadat hem dat indringend door de deken is geadviseerd. 
5.12 De signalen van het hof tegen de vorm en inhoud van de schriftelijke stukken van [verweerder] en zijn presentatie ter zitting kan ik mij goed voorstellen. Zij worden ook in mijn verder onderzoek bevestigd. 
(…)
6     Zaak [H. tegen T.]
(…)
6.5 Afschrift van het tussenvonnis d.d. […] en het eindvonnis d.d. […] worden als bijlage A7 bijgevoegd. De rechtbank signaleerde naar aanleiding daarvan bij de deken dat de wijze van procederen door [verweerder] beneden de maat was. De bezwaren van de rechtbank zien zowel op de formele kanten van de procedure (…) en de materieel rechtelijke kant van de zaak (…). 
6.6  Bovendien signaleerde de rechtbank bij de deken dat [verweerder] zich de consequenties van de voor zijn cliënte bepleite ontbinding van het echtscheidingsconvenant kennelijk niet heeft gerealiseerd. (…)

7     Zaak [F. tegen B-B]

(…)

7.8 Ik geef deze beschouwingen van de cassatieadvocaat zo uitvoerig weer omdat daaruit blijkt dat [verweerder] een advocaat niet passend wantrouwen tegen de rechterlijke macht heeft en het de rechterlijke macht verwijt wanneer hij door een rechterlijke instantie op een door hem gemaakte fout wordt gewezen. 
7.9 De hier door [verweerder] gemaakte fout bestaat uit verschillende onderdelen. 

(…)

7.15 [Verweerder] laat de inhoudelijke opmerkingen van de cassatieadvocaat dat [verweerder] zich niet gerealiseerd heeft dat het hof na het aanbrengen van een procedure in beroep niet beschikt over het procesdossier onbesproken. Hetzelfde geldt voor mijn opmerking dat er, indien het hoger beroep wel ontvankelijk zou zijn geweest, geen enkel perspectief was op een andere inhoudelijke beoordeling door het hof nu de partij verklaringen tegenover elkaar stonden en ieder ander bewijs ontbrak.

(…)

8     Bezoek kantoor [verweerder] op 19 augustus 2019

(…)
    
8.10 (…) De door [verweerder] opgestelde stukken zijn weinig gestructureerd, zeer uitvoerig en juridisch niet altijd juist of relevant. Wanneer de zaak verloren wordt, wordt toch vaak hoger beroep ingesteld waarbij het hoger beroep niet veel meer inhoudt dan een herhaling van hetgeen in de eerste instantie al is aangevoerd. 

(…)

10      Bezoek kantoor [verweerder] 20 augustus 2019 en vervolg zaak [M. tegen S.]
(…)
10.11 (…) Ik stel wel vast dat [verweerder] zich tot het uiterste is blijven ingespannen om [M.] te proberen te helpen. Waar er in mijn visie voldoende reden was om met dreiging van beëindiging van zijn bijstand [M.] te doordringen van de ernst van de situatie en het dreigende ontbreken van enig alternatief, heeft [verweerder] dat niet gedaan en is hij, na eerst de behandeling te hebben neergelegd, toch weer voor [M.] gaan optreden en heeft hij [M.] een nieuwe gunstige regeling voorgelegd. Dit getuigt van grote inzet voor de cliënt, zelfs in een situatie waarin eigenlijk niet langer sprake is van juridische bijstand aan een cliënt maar meer van hulp aan een onmogelijke cliënt. 
11     Zaak [R. P. tegen P. P. en anderen]
(…)
11.4 De conclusie van antwoord met eis in reconventie is weinig gestructureerd en zeer wijdlopig. Het stuk wekt de indruk of [verweerder] zijn gedachten de vrije loop gelaten heeft en zich weinig gelegen heeft laten liggen aan het feit dat de rechtbank uit zijn betoog de relevante feiten en stellingen moet kunnen destilleren. De bladzijden zijn niet genummerd. (…)
11.12 (…) onderneemt [verweerder], in weerwil van het feit dat op [R.P.] de bewijslast rust, zelfs in deze stand van de procedures geen actie om de bewijspositie van [R.P.] in hoger beroep te verbeteren. 
11.13 De mogelijkheid om lopende de procedure een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken of verder schriftelijk bewijs te verzamelen wordt niet besproken. De memorie van grieven is daardoor niet anders dan een herhaling van de in de eerste instantie ingenomen stellingen. De toon is verongelijkt, (…)
11.16 (…) In plaats daarvan worden door [verweerder] loze- en cirkelredenering aangevoerd, bijvoorbeeld (…)
11.19 Een aantal van de gepleite reacties is inhoudsloos. (…)

12     Zaak [D. / D.A.]

(…)

12.4 Een juridisch gemotiveerd advies aan de cliënte met een uiteenzetting van de voors en tegens van en het bewijsrisico in een eventuele procedure is dit niet. Zo laat [verweerder] na aan te geven op welke wijze hij de in zijn visie juridisch sterke reactie in een procedure denkt te kunnen pareren en wat dan de verklaring van de dochter zou moeten zijn om daar een bijdrage aan te kunnen leveren. (…) 

12.9 Nu pas geeft [verweerder] aan dat de zaak geen kans van slagen heeft. Het dreigement om een opvolgend advocaat af te raden om de zaak voort te zetten is kwalijk. Hetzelfde geldt voor uitingen van persoonlijk ongenoegen door [verweerder].
 
(…)


13     Zaak [D. / V.A.]
(…)
13.7 De inleiding van de memorie van grieven is zeer uitvoerig en getuigt van onvoldoende respect voor de rechterlijke macht. 
(…)
13.12 [Verweerder] vraagt vervolgens pleidooi. Het pleidooi is een herhaling van de in eerste instantie en in de memorie van grieven aangevoerde feitelijke stellingen. Enige verwijzing naar literatuur en rechtspraak ontbreekt evenals gemotiveerde juridische betogen. 

(…)

14     Zaak [D.Z. tegen C.]

(…)

14.12 Als stuk dat de voorzieningenrechter en toe moet brengen om [D.Z.] gelijk te geven imponeert de dagvaarding inhoudelijk niet. De voorzieningenrechter maakt met de vorderingen korte metten. 
(…)
14.18 (…). Waar het om gaat is dat [verweerder] het een goed processtuk vindt terwijl ik bezwaar heb tegen de lengte, toon, inhoud en in het bijzonder het petitum dat in een executie kort geding essentieel is. 
(…)
15     Bezoek [verweerder] op 19 november 2019
(…)
15.10 De reactie van [verweerder] dat hij het niet eens is met het oordeel van de raad van discipline dat een van de onderdelen van de door de cliënt ingediende klacht gegrond is en dat de “schuld” bij de cliënt ligt is wel illustratief voor de opstelling van [verweerder]. Een gegrond bevinding van een klachtonderdeel is, minst genomen een gebeurtenis in het bestaan van een advocaat die reflectie verdient op het eigen functioneren. Het niet eens zijn met de beslissing en de cliënt verantwoordelijk houden is, wat mij betreft, het tegendeel van zo’n reflectie. 
15.11 Ook de reactie van [verweerder] dat hij wel degelijk adviseert ook wanneer hij niet procedeert gaat voorbij aan mijn bevindingen. Feit is dat [verweerder] mij geen enkel schriftelijk advies heeft kunnen verstrekken en ook niet een aantal voorbeelden van adviezen aan cliënten in zaken waarin niet geprocedeerd wordt maar anderszins opgetreden bij zijn reactie concept bijsluit 
(…) 
16    Zaak [S. D. tegen B.B.G. B.V.] 
(…)
16.8 Waar het om gaat is dat de door [verweerder] opgestelde dagvaarding in mijn visie veel uitvoeriger is dan nodig en dat de stijl van de dagvaarding door de uitvoerigheid en redactie de zaak gecompliceerder voorstelt dan die is. (…)
16.9 De kantonrechter heeft daarin in zijn vonnis expliciet aandacht besteed. Dat is niet zeer gebruikelijk en geeft aan dat de rechter er behoefte aan heeft deze wijze les te lezen teneinde herhaling te voorkomen. Dat dient door een advocaat die het aangaat niet lichtvaardig ter zijde te worden geschoven. Vandaar dat ik heb gesignaleerd als relevant voor mijn onderzoek hetgeen door de reactie op het concept niet veranderd is. 
17      Zaak [A.F. S. tegen S.] 
(…)

17.8 In zijn reactie concept geeft [verweerder] aan dat -samengevat- de uitvoerigheid en herhaling in het belang van zijn cliënt waren omdat de beslissing van de kantonrechter afhankelijk was van een belangenafweging. Wat ik bedoeld heb te signaleren is dat de kantonrechter daar anders over dacht omdat de wettelijke regeling voldoende duidelijk was en daarmee belangenafweging niet aan de orde. (…) 

18     Zaak [F.C. tegen A.A.]

(…)

18.2 Bij dit verweer is als productie de kort geding dagvaarding overgelegd waarmee [verweerder] als advocaat van de vrouw met succes een straat en contact verbod heeft gevorderd. Ook deze stukken (…) zijn weer zeer uitvoerig, met veel herhalingen, slecht lopende zinnen en overbodige opmerkingen. (…)

19     Zaak [C.A. J. tegen gemeente A.]

(…)

19.4 (…) Waar [verweerder] meende dat het zinvol is om een voorlopige voorziening te vragen valt op dat aan de spoedeisendheid niet direct in het begin van het stuk (…) veel meer aandacht wordt besteed. 

19.6 Het valt tot slot op dat [verweerder] in deze bestuursrechtelijke procedure zijn stuk aanduidt als “rekest” en [C.A. J.] aanduidt als “appellant” en “eiser” terwijl in het bestuursprocesrecht algemeen gesproken wordt over “verzoek” en “verzoeker”. 

(…)

21     Beoordeling

(…)

21.2 Analyse wijst in de eerste plaats uit dat de kernwaarden Partijdigheid en Vertrouwelijkheid in de zin van het zijn van vertrouwenspersoon, niet in het geding zijn in de zin dat [verweerder] onvoldoende partijdig is of de vertrouwelijkheid met de cliënt schendt. Uit een aantal dossiers blijkt wel van een bij wijze van spreken overmaat aan partijdigheid en het tot het bittere eind als vertrouwenspersoon willen blijven fungeren. 

(…)

23     Partijdigheid

23.1 Hiervoor gaf ik al aan dat [verweerder] zich zeer partijdig opstelt en manifesteert. Hij is er voor de cliënt en ‘gaat er voor’ ook in zaken die andere advocaten niet aannemen. 

23.2 Dat is op zich te prijzen maar door deze partijdigheid kan de onafhankelijkheid in het gedrang komen hetgeen in mijn visie ook gebeurt. (…)

24     Integriteit

24.1 [Verweerder] verklaart een aantal van de met hem besproken kwesties met zijn gedrevenheid als advocaat. Hij gaat echt voor zijn cliënten en tot het gaatje. Daarover heb ik geen twijfel net zo min als over het ontbreken van een eigen financieel belang daarbij. Ook aan door de overheid gefinancierde zaken besteedt [verweerder] veel tijd. 

24.4 De voorbeelden van tekort schieten in de bejegening van en de uitingen over de rechterlijke macht zijn talrijk. (…)

25    Deskundigheid 
(…)

25.2 Een van de meest opvallende observaties in mijn onderzoek is dat [verweerder] geen enkele zaak behandelt waarin hij wel adviseert maar niet procedeert. (...) 

25.3 In een aantal door mij bestudeerde dossiers is sprake van juridische fouten. (…)

25.9 Meer algemeen geldt ten aanzien van de bestudeerde stukken dat deze weinig gestructureerd, zeer uitvoerig en slordig zijn. (…) 

25.11(…) Er is sprake van niet lopende zinnen, taal- en spelfouten, ongenummerde bladzijden, ongenummerde alinea’s – waardoor het verwijzen naar een of meer onderdelen van een stuk ernstig wordt belemmerd-. (…) De stukken van [verweerder] lijkten te worden getypt en geprint om vervolgens zonder nalezen en correctie te worden ingediend. 

(…)

25.14 (…) Ontdaan van alle franje acht ik de processtukken in meerdere opzichten onder de maat terwijl [verweerder] daar zeer tevreden over is en blijft. 

26    Vertrouwenspersoon
    
26.1 Ik heb geen aanwijzing dat [verweerder] in enig opzicht als vertrouwenspersoon van zijn cliënt te kort schiet. (…)

27     Slotconclusie

27.1 In zijn Resumerend + slotsom geeft [verweerder] aan dat mijn onderzoek voor hem wel reden is voor verdere bespiegeling maar overigens worden de onderzoeksbevindingen gerelativeerd; van de vijf kernwaarden zijn er maar drie in het geding, op iedere advocaat die onder de loep wordt gelegd valt wel wat aan te merken en ik als onderzoeker weet weinig van hoe het er in de dagelijkse rechtspraktijk aan toegaat.

(...)

27.3 Mijn onderzoek heeft een aantal positieve uitkomsten. [Verweerder] heeft een bovengemiddelde inzet voor zijn cliënten. (…) Hij werkt er hard aan en gaat ook door waar andere advocaten de behandeling neerleggen. (...) Veel cliënten zijn tevreden en uiten dat ook. Daartegenover zijn er ook wel cliënten die gedesillusioneerd afhaken omdat de hoge verwachtingen die zij hebben niet worden waargemaakt. Omzet is geen belangrijke drijfveer.

27.4 Hiertegenover staan een aantal negatieve uitkomsten. De praktijk van [verweerder] is nagenoeg uitsluitend een procespraktijk. (...) De schriftelijke communicatie met de cliënt is gebrekkig. In ieder geval in de door mij beoordeelde ‘adviezen’ ontbreken waardering van feiten – vaststaand of niet – het juridisch criterium en de analyse met een gemotiveerde inschatting van de proceskans.

27.5 (...) Die telefonische advisering wordt niet vastgelegd. (...) 

27.7 Vanuit de rechterlijke macht is diverse malen gemotiveerd gesignaleerd dat [verweerder] onvoldoende juridische kennis heeft, de consequenties van bepaalde juridische acties onvoldoende door denkt en juridische fouten maakt. [Verweerder] zegt enerzijds zich dat aan te trekken maar betwist anderzijds dat van juridische tekortkomingen sprake is. Hij meent dat in die gevallen waarin hem juridische tekortkomingen worden verweten door de rechter ‘geen recht gedaan’ is en dat hij het niet eens is met de beslissingen.

27.8 Mijn analyse op dit punt is dat [verweerder] meent dat door de rechter ‘geen recht gedaan wordt’ vaak sprake is van een op rechtsregels gebaseerde beslissing terwijl [verweerder] een mogelijk “rechtvaardiger/eerlijker/ meer met ongelijkheid van partijen rekening houdende” beslissing heeft verdedigd. Met zijn kwalificatie dat de rechter geen recht gedaan heeft is dan niet of onvoldoende onderkend dat de rechter gebonden is aan wet- en regelgeving (...)

27.9 Los van het feit dat ik de signalen vanuit de rechterlijke macht voldoende bevestigd vind door mijn onderzoek signaleer ik dat de zoektocht naar vaststaande, althans bewijsbare, feiten voordat aan een procedure begonnen wordt consequent ontbreekt. Het verhaal van de cliënt is de feitelijke grondslag voor de vordering.

27.10 (...) Op de door mij in het conceptverslag genoemde mogelijkheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen gaat [verweerder] niet anders in dan de opmerking dat daarmee de uitkomst van de procedure al vast komt te staan hetgeen dan – kennelijk – als negatief wordt gepercipieerd in plaats van – mogelijk – efficiënt.

27.11 Het gevolg is dat [verweerder] tot procedures ‘adviseert’ en deze ook entameert zonder een voldoende duidelijk beeld van de bewijspositie (...). In een latere fase van de procedure wordt hij daarmee geconfronteerd en de cliënt niet tot verder bewijs toegelaten waarop in hoger beroep, zonder nieuwe argumenten of bewijs, een nieuwe poging wordt gedaan. [Verweerder] realiseert zich het belang van een goede juridische onderbouwing en het belang van bewijslevering (...) bepaald onvoldoende.

(…)

27.13 De vrijheid die [verweerder] als advocaat heeft om zijn processtukken naar eigen inzicht op te stellen is niet onbeperkt. Het criterium houdt in dat sprake is van een brede marge. Ik meen dat de processtukken van [ verweerder]  ten aanzien van de juridische inhoud, indeling, opzet, efficiency, zakelijkheid, respect tegenover de rechterlijke macht, overtuigingskracht en verzorging regelmatig onder de ondergrens van de marge, en soms ook ver onder die ondergrens, blijven.

27.14 (…) Niet iedereen is even goed maar de aan een redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden – in het bijzonder de procespraktijk – te stellen eisen moeten wel gehaald worden.

27.15 Mijn conclusie is dat dat bij [verweerder] niet het geval is en in zodanige mate niet dat verbetering op de genoemde punten voorwaarde is om als advocaat te kunnen blijven functioneren. Dat is een harde conclusie maar de onderzoeksbevindingen zijn helaas niet anders. 

27.16 Op welke wijze die verbetering moet worden bereikt en hoe groot de kans is dat dat ook op termijn succesvol zal zijn, staat of valt met de bereidheid van [verweerder] om daar serieus werk van te maken en te blijven maken. Er is meer vereist dan een algemeen het zich aantrekken en een goed in de spiegel kijken. 
(…)
27.19 Tot slot hecht ik betekenis aan de reactie op het concept rapport. Weliswaar geeft [verweerder] op een aantal punten aan dat hij daar lering uit trekt maar voor het overige is toch vooral sprake van ontkenning en relativering en het anderen verantwoordelijk houden waar zelf verantwoordelijkheid nemen meer aangewezen is.”
2.7    Op 15 december 2020 hebben de deken en verweerder de inhoud van het onderzoeksrapport met elkaar besproken. 


3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Nadat de deken de wijze waarop verweerder zijn praktijk uitoefent heeft getoetst aan de professionele standaard en de kernwaarden, acht de deken verweerder niet in staat tot een behoorlijke praktijkuitoefening en is het niet langer verantwoord (de belangen van) rechtszoekenden aan verweerder toe te vertrouwen. 


4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5    BEOORDELING

5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2    Het is de raad ambtshalve bekend dat meldingen vanuit de rechtspraak over het functioneren van advocaten uitzonderlijk zijn en alleen worden gedaan als men vindt dat sprake is van een ernstige en zorgelijke situatie. 
5.3    Uit het verweerschrift en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, blijkt dat hij het onderzoeksrapport niet betwist voor zover dat de erin beschreven feiten betreft. De raad zal het dekenbezwaar dan ook op basis van die feiten beoordelen.  
5.4    Wel betwist verweerder de meeste conclusies van de rapporteur. Verweerder noemt zichzelf een bekwaam jurist en hij is van mening dat hij functioneert als een uitstekend advocaat. Hij benadrukt dat van de 13 onderzochte zaken slechts 3 zaken niet tot een succesvol resultaat hebben geleid voor zijn cliënt en dat hij veel voorbeelden kan noemen van cliënten die positief zijn over zijn dienstverlening. Volgens verweerder blijkt hieruit dat de processtukken voldoende duidelijk waren voor de rechtspraak en dat hij voldeed aan de verwachtingen van zijn cliënten. Verweerder stelt dat geen van de kernwaarden van de advocatuur in het geding is. Wel heeft hij verklaard dat hij zich ervan bewust is dat zijn processtukken korter en bondiger moeten. Ook heeft hij benadrukt dat hij zal stoppen met ontboezemingen naar de rechtspraak en wederpartijen en dat hij open staat voor begeleiding of coaching. 
5.5    De raad heeft uit de stukken en ook uit de houding van verweerder ter zitting de indruk gekregen dat verweerder een gedreven dienstverlener is met toewijding aan zijn cliënten die voor hen tot het gaatje gaat. Dit zonder daarbij zijn eigen financiële belang voorop te stellen. Echter blijkt uit het onderzoeksrapport dat dit juist zorgt voor problemen in de praktijkvoering van verweerder. De conclusie van de rapporteur is dat kernwaarden in het geding zijn en verweerder niet voldoet aan datgene wat binnen de advocatuur als professionele standaard geldt. Daarnaast zijn volgens de rapporteur de omstandigheden ten aanzien van de kans op verbetering ongunstig. De deken onderschrijft de bevindingen en conclusies van de rapporteur. 
5.6    De raad is van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de inhoud van het onderzoeksrapport en neemt de daarin opgenomen bevindingen en conclusies over. Het verweer dat verweerder in de meeste zaken succes voor zijn cliënten zou hebben bereikt en de meeste cliënten zijn dienstverlening positief zouden waarderen, maakt nog niet dat zijn handelen en nalaten als advocaat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitsnormen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat verweerder zelfs in kansloze zaken of zaken met een zeer beperkt materieel belang procedeert. Hij adviseert zijn cliënten daartoe over te gaan zonder een duidelijk beeld te hebben van de bewijspositie van zijn cliënten. Zijn cliënten wijst hij niet naar behoren op de proces(kosten)risico’s. Verweerder heeft een overmatige partijdigheid, waardoor hij onder meer te kort schiet in zijn bejegening naar cliënten, de rechterlijke macht en de wederpartij. In een aantal dossiers heeft hij aantoonbaar misplaatste uitingen gedaan over beslissingen en motiveringen van de rechterlijke macht. Inhoudelijk voldoen de processtukken niet aan de  eisen die daaraan worden gesteld. Uit door verweerder opgestelde stukken blijkt dat hij juridische kennis mist. Bovendien zijn deze veelal onzorgvuldig, met veel taal- en spelfouten en zonder nummering van pagina’s en alinea’s.
5.7    De slotsom is dat verweerder op tal van punten ernstig tekortschiet bij de uitoefening van zijn advocatenpraktijk. Het onderzoeksrapport getuigt daar uitgebreid van en verweerders reactie erop heeft dat bevestigd. De kernwaarde onafhankelijkheid wordt door hem structureel geschonden want hij geeft geen blijk van een eigen oordeel over een zaak maar doet wat de cliënt wil en wat naar zijn gevoel rechtvaardig en eerlijk is. Aldus schendt hij ook structureel de kernwaarde deskundigheid, zoals bovendien blijkt uit zijn miskenning van het bewijsrecht en andere rechtsregels, zoals beschreven in het onderzoeksrapport. Ook de kernwaarde integriteit wordt door verweerder structureel geschonden want hij laat na de voor zijn beroepsgroep geldende verantwoordelijkheden en normen in acht te nemen, zo blijkt uit de wijze waarop hij onder meer de rechterlijke macht bejegent. Dat verweerder op financieel vlak wel degelijk integer handelt, doet hieraan niet af. Dit is verweerder tuchtrechtelijke verwijtbaar. Daarmee heeft verweerder de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet geschonden. De door de deken aangevoerde schending van de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid acht de raad niet in het geding nu hetgeen de deken dienaangaande heeft aangevoerd valt onder de schending van de kernwaarde onafhankelijkheid. De raad oordeelt het dekenbezwaar gegrond. 
    
6    MAATREGEL
6.1    Verweerder voldoet niet aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden en lijkt daartoe ook niet in staat. Hij lijkt als taakopvatting te hebben het verlenen van maatschappelijke zorg en niet voor ogen te hebben dat hij geen maatschappelijk werker is maar zich moet gedragen zoals een advocaat betaamt. De kernwaarden professionaliteit, integriteit, onafhankelijkheid en deskundigheid schendt hij stelselmatig. Zorgelijk acht de raad dat verweerder dit zelf niet lijkt in te zien. Hij toont onvoldoende besef van wat de betamelijkheid in de advocatuur meebrengt en lijkt niet bereid tot wezenlijke verandering, ook al heeft hij verklaard dat hij bereid is mee te werken aan een vorm van begeleiding of coaching. De deken ziet daarin alleen een mogelijkheid toe indien verweerder wordt ondersteund door, wat hij noemt, een pseudo-patroon. Daarmee bedoelt de deken, aldus zijn toelichting, een veel intensievere vorm van begeleiding dan een coachingstraject. Een pseudo-patroon kijkt naar de algehele praktijkvoering. Hij leest alle stukken van verweerder voordat ze worden verzonden en verweerder dient alle aanwijzingen van de pseudo-patroon op te volgen. Bovendien moet de mate van vooruitgang van verweerder worden gemonitord, aldus tot slot de deken. 

6.2 Gelet op de ernst van de gedragingen, het gebrek aan inzicht in het kwalijke van zijn handelen, het redelijk beperkte tuchtrechtelijk verleden van verweerder en zijn goede bedoelingen voor rechtzoekenden, acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken voorwaardelijk passend. 

6.3 Om te voorkomen dat verweerder doorgaat met de uitoefening van de advocatuur op de wijze die hij gewoon is, zal aan de voorwaardelijke schorsing de volgende bijzondere voorwaarde  worden verbonden:

- De deken zoekt een pseudo-patroon voor verweerder. Verweerder is gehouden de persoon die deken aanstelt, te accepteren en hij is gehouden zich aan alle aanwijzingen van de pseudo-patroon te en houden. Dit voor maximaal de duur van een jaar. Verweerder dient met deze pseudo-patroon een plan van aanpak voor het verbetertraject op te stellen. Het is aan de deken om te bepalen dat en wanneer verweerder geen begeleiding meer behoeft. Het is aan verweerder en de deken samen om afspraken te maken over de kosten van de begeleiding. 


7    KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing op voor de duur van 26 weken voorwaardelijk;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-     stelt als bijzondere voorwaarde zoals geformuleerd onder 6.3 van deze beslissing;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.


Aldus beslist door mr. mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen, C.C. Oberman, S. van Andel, I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. A.M. van der Hoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021. 


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 december 2021