ECLI:NL:TADRAMS:2021:302 Raad van Discipline Amsterdam 21-584/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:302
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): 21-584/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klachten over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Klagers verwijten verweerder dat hij hen in een kort geding heeft betrokken die betrekking heeft op een rechtsvraag waarop door meerdere instanties beslist. De raad is van oordeel dat het betreffende kort geding niet daadwerkelijk in gang gezet en klagers dus niet opnieuw zijn betrokken in het betreffende kort geding. Daarnaast klagen zij over de onjuistheid van de feiten waarop de vordering is gebaseerd en dat het kort geding geen kans van slagen heeft. Deze klacht heeft door het voorgaande geen feitelijke grondslag meer. Beide klachten acht de raad ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
Van 27 december 2021                     
in de zaak 21-584/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klagers
gemachtigde: mr. E.A. Wentink

over:

verweerder
gemachtigde: mr. D.G. Peters 


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 7 december 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 8 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 749165/EJH/YH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klagers zijn reeds jarenlang in geschil met hun buurman. Er zijn tussen klagers en de buurman vele juridische procedures gevoerd waarbij sinds 2016 verweerder als advocaat van de buurman (hierna: de cliënt van verweerder) optreedt. Klagers wonen op nummer 147, de cliënt van verweerder is eigenaar van nummer 145.

2.3    Op 20 november 2012 heeft de rechtbank Haarlem vonnis gewezen in een kort geding tussen klagers en de cliënt van verweerder. In het vonnis staat onder meer:

“2.16 Op verzoek van [naam van de cliënt van verweerder] heeft Adviesbureau [naam adviesbureau] op 21 maart 2012 een rapport uitgebracht omtrent de hoogte van het woonhuis en erf van [naam van de cliënt van verweerder]. In het rapport houdt- voor zover hier van belang- het volgende in:
“(…)
Uit de metingen blijkt dat het erf [(…): [naam van de cliënt van verweerder]] ongeveer 0,50 m. boven het polderpeil ligt. De buren op nr. 147 hebben een verhard erf dat ongeveer 0,50 m. boven het erf van nr. 145 ligt en ongeveer 1.00 m. boven polderpeil.

(…)

De wateroverlast van nr. 145 wordt mede veroorzaakt door de afvoer van het regenwater van nr. 147.”

2.4    Op 22 april 2016 heeft mr. Frank Visser, van het televisieprogramma Mr. Frank Visser Doet Uitspraak, een bindend advies gegeven in een geschil tussen de cliënt van verweerder, waarbij verweerder optrad als zijn gemachtigde, en klagers. In dit bindend advies staat onder meer:

“Beoordeling van het geschil

Voor wat betreft de eis van [naam van de cliënt van verweerder]

Drassigheid en de muur

Gelet op de conclusies van de deskundige, die ik tot de mijne maak, moet worden vastgesteld dat de door [de cliënt van verweerder] op zijn perceel ondervonden wateroverlast niet wordt veroorzaakt door van het perceel van [klagers] afstromend grond- en/of hemelwater. De drassigheid bij [naam van de cliënt van verweerder] wordt veroorzaakt door een (te) lage ligging van zijn perceel ten opzichte van het peil van de aangrenzende poldersloot. (…)

(…)

Voor wat betreft de vordering van [naam klagers]

Agressie, intimidatie en pesterijen

Op grond van het procesdossier, mijn eigen waarnemingen en wat tijdens de hoorzitting is gezegd, acht ik voldoende gebleken dat [naam van de cliënt van verweerder] nu al ruim 12 jaar lang bewust en met kwaad opzet het leven van [naam klagers] verziekt door zijn voortdurende wangedrag, agressie, pesten en intimidatie. Sprekende voorbeelden daarvan zijn gooien met dode ratten, met rotte eieren en vuurwerk (zijn betwisting is ongeloofwaardig), het schelden en tieren en het ingooien van de ramen.

Ik ben ervan overtuigd geraakt dat [naam van de cliënt van verweerder] het leven van [naam klagers] daardoor tot een hel heeft gemaakt.”

2.5    Op 15 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in een zaak tussen de cliënt van verweerder en klagers. In dit vonnis staat onder meer:

“4.15 [Naam van de cliënt van verweerder] heeft aangevoerd dat het geschil over de door hem ondervonden wateroverlast, dat hij ter beoordeling heeft aangemeld, feitelijk niet is onderzocht. In dit betoog wordt hij niet gevolgd. Uit de inhoud van het bindend advies en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat mr. Visser zich bij zijn bezoek aan de percelen van [naam van de cliënt van verweerder] en klagers heeft laten bijstaan door een deskundige, bouwpatholoog, die onderzoek heeft gedaan naar de gestelde wateroverlast. (…)
Er is derhalve wel degelijk onderzoek gedaan naar de gestelde wateroverlast, zodat om die reden geen grond bestaat om het advies te vernietigen.” 

2.6    In een arrest van 10 april 2018 van het gerechtshof Amsterdam in een zaak van de cliënt van verweerder tegen klagers staat onder meer:

“3.6 Grief II in principaal appel luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de problematiek van de wateroverlast op het perceel van [naam van de cliënt van verweerder] is onderzocht. (…)

3.7 (…) De bindend adviseur heeft een eigen deskundige onderzoek laten verrichten naar het door [naam van de cliënt van verweerder] aangedragen probleem van de afwatering. Dat is voldoende om tot een gemotiveerd advies te komen. (…) Ook grief II faalt.”

2.7    Op 31 augustus 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in een kort geding procedure tussen de cliënt van verweerder en klagers. Hierin staat onder meer:

“4.10 Aldus bezien komen de stellingen van [naam van de cliënt van verweerder] erop neer dat hij [naam klagers] verzoekt mededogen met hem te hebben door hem nog enkele jaren respijt te geven. Onder de geschetste omstandigheden kan dat niet van [naam klagers] worden verlangd. Redengevend daarvoor is alleen al dat het na de vele jaren van pesterijen en wangedrag zo langzamerhand tijd wordt dat [naam klagers] wat betreft het geschil met [naam van de cliënt van verweerder] het boek kunnen sluiten.” 

2.8    Op 15 november 2018 heeft verweerder namens zijn cliënt de advocaat van klagers aangeschreven. Hij schrijft dat zijn cliënt 100% zekerheid wenst over de oorzaak van de wateroverlast en stelt voor om daar onderzoek naar te laten doen door een professioneel onderzoeksbureau. Verweerder verzoekt klagers hieraan hun medewerking te verlenen. Daarbij vermeldt hij, dat als klagers hun medewerking weigeren, die medewerking zal afdwingen in een juridische procedure.  

2.9    In een e-mail van 19 november 2018 heeft de advocaat van klagers hierop gereageerd. Zij schrijft dat klagers geen enkele aanleiding zien hieraan mee te werken en dat dit, gelet op de voorgeschiedenis, volstrekt onevenredig bezwarend voor hen is. 
2.10    In een e-mail van 28 november 2018 schrijft verweerder aan de advocaat van klagers dat zijn cliënt het betreurt dat klagers hun medewerking weigeren. Hij stelt dat hun medewerking via de (voorzieningen)rechter zal worden afgedwongen en hij verzoekt de advocaat om verhinderdata door te geven.

2.11    De advocaat van klagers reageert hierop in een e-mail van 29 november 2018 en schrijft hierin onder meer:

“Cliënten en ik met hen zijn verbolgen over uw voornemen om hen ópnieuw in rechte te dagen. Het houdt maar niet op. Over de wateroverlast is meermaals geprocedeerd (…). 
Ik vind dat uitermate kwalijk en overweeg dan ook een klacht tegen u in te dienen wegens strijd met artikel 1 en 6 lid 1 van de Gedragsregels, temeer nu u(w cliënt) ter onderbouwing van zijn vordering niet meer stelt dan “dat hij 100% zekerheid wenst”. Bovendien zal ik opnieuw een melding maken bij de Raad voor de Rechtsbijstand. 

(…) Indien u cliënten opnieuw in kort geding betrekt over deze kwestie, dan zal ik namens hen een tegenvordering instellen om vanwege misbruik van procesrecht de volledige werkelijke gemaakt proces- en rechtsbijstandskosten vergoed te krijgen.”

2.12    Verweerder reageert hierop in een e-mail van 30 november 2018. Hij schrijft onder meer dat hij een kort geding in gang gaat zetten en dat zijn cliënt de halsstarrige houding van klagers niet begrijpt. 


3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft in strijd met Gedragsregels 1 en 6 lid 1 gehandeld door klagers tegen beter weten in opnieuw in een kort geding te betrekken over dezelfde rechtsvraag die al in meerdere bestuursrechtelijke en civielrechtelijke instanties is behandeld en beslecht.
b)    Verweerder en zijn cliënt weten, althans behoren te weten, dat de vordering is gebaseerd op onjuiste feiten en geen kans van slagen heeft.
c)    Verweerder heeft onvoldoende distantie gehouden en zich ongepast uitgelaten jegens de advocaat van klagers. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Allereerst stelt de raad vast dat de klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder daarom aan de hand van deze maatstaf beoordelen. 
5.2    De klacht van klagers bestaat uit 3 onderdelen. Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft verweerder in zijn reactie op de klacht van klagers geschreven dat hij zich niet meer op deze wijze over een collega zal uitlaten. De gemachtigde van klagers heeft hierop in haar repliek gereageerd. Zij schrijft dat met deze toezegging van verweerder dit klachtonderdeel is afgedaan. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van klagers verklaard dat klachtonderdeel c) is afgedaan en de raad daarop niet hoeft te beslissen. De raad laat klachtonderdeel c) dan ook buiten beschouwing. 
Klachtonderdeel a)
5.3    Uit de feiten blijkt dat klagers al jarenlang in conflict zijn met de cliënt van verweerder en dat er veel juridische procedures tussen beiden zijn gevoerd, waarvan de meeste procedures zijn gestart door de cliënt van verweerder. In procedures tussen klagers en de cliënt van verweerder is de wateroverlast op het perceel van de cliënt van verweerder in het geding geweest. Tijdens de procedure bij de rechtbank Haarlem in 2012 en tijdens de procedure bij mr. Frank Visser in 2016 is een deskundigenonderzoek ingesteld naar de oorzaak van de wateroverlast. Op basis van die resultaten is destijds uitspraak gedaan. De cliënt van verweerder heeft getracht het bindend advies van mr. Frank Visser te vernietigen door een procedure aanhangig te maken bij de rechtbank Noord-Holland en vervolgens daartegen in beroep te gaan bij het gerechtshof Amsterdam. Het bindend advies is in zoverre stand gebleven. De cliënt van verweerder wil nogmaals een onderzoek instellen naar de oorzaak van de wateroverlast en verweerder heeft namens zijn cliënt gedreigd een kort geding op te starten indien klagers hieraan geen medewerking verlenen. 
5.4    De raad acht het begrijpelijk dat klagers het procederen over de oorzaak van de wateroverlast zat zijn. Echter is het kort geding waarmee verweerder medewerking van klagers aan een nieuw onderzoek wilde afdwingen niet daadwerkelijk in gang gezet. Het is bij een ‘dreiging’ gebleven. Klagers zijn dus niet daadwerkelijk opnieuw betrokken in een geding over de oorzaak van de wateroverlast van de cliënt van verweerder. Klachtonderdeel a) heeft geen feitelijke grondslag (meer). Daardoor is dus geen sprake van handelen in strijd met Gedragsregels 1 en 6 lid 1 door verweerder. Klachtonderdeel a) is ongegrond. 


Klachtonderdeel b)
5.5    Doordat klachtonderdeel a) ongegrond is, komt de raad niet toe aan de vraag of de vordering al dan niet enige kans van slagen zou hebben gehad. Het kort geding is immers niet in gang gezet. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.     

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
-    verklaart dat klachtonderdeel c) door klagers is ingetrokken.

Aldus beslist door mr. mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen, C.C. Oberman, S. van Andel, I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. A.M. van der Hoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021. 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 27 december 2021