ECLI:NL:TADRAMS:2021:301 Raad van Discipline Amsterdam 21-672/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:301
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): 21-672/A/A/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Door na te laten (tijdig) op de verzoeken van de deken te reageren, heeft verweerster Gedragsregel 29 geschonden en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Daarnaast heeft zij jegens een cliënte een beroepsfout gemaakt waarover zij gedurende lange tijd tegenover haar cliënte heeft gelogen. Bovendien heeft verweerster nagelaten direct melding te maken van haar beroepsfout bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Het optreden van verweerster in deze klachtprocedure getuigt niet van verbetering in haar gedrag. Ook acht de raad het zorgelijk dat verweerster nog geen treffende maatregelen heeft genomen om haar praktijkvoering te verbeteren. De raad is van oordeel dat verweerster zeer laakbaar gedrag heeft vertoond en daarmee het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft beschaamd. Schending van de kernwaarden deskundigheid en integriteit. De raad acht de maatregel van schorsing voor de duur van 13 weken, waarvan 2 weken onvoorwaardelijk, passend. De raad ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de schorsing een bijzondere voorwaarde van een door de deken te bepalen begeleidingstraject (op de zitting pseudo-patronaat genoemd) te verbinden, zoals door de deken voorgesteld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 december 2021                    
in de zaak 21-672/A/A/D                
naar aanleiding van de klacht van:

deken

over:

verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij brief aan de raad van 5 augustus 2021 met kenmerk 1497954/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. 
1.2    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft mevrouw F bijgestaan in een arbeidsrechtelijke kwestie. 

2.3    Mevrouw F is in mei 2019 op non-actief gesteld door haar werkgever. De rechtsbijstandverzekeraar van mevrouw F heeft verweerster de opdracht gegeven de zaak van mevrouw F in behandeling te nemen en een kort geding aanhangig te maken. 
2.4    Verweerster heeft voor de zaak van mevrouw F op 25 juni 2019 bij de rechtbank een datum voor de mondelinge behandeling van het kort geding aangevraagd en die is vervolgens bepaald op 23 juli 2019. 

2.5    Op 23 juli 2019 rond 10.00 uur heeft verweerster mevrouw F gebeld en haar voicemail ingesproken waarin zij heeft gezegd dat de mondelinge behandeling van het kort geding niet doorgaat en zij zich afvraagt of mevrouw F dit zelf heeft afgezegd. Een uur later heeft verweerster telefonisch aan mevrouw F verteld dat de rechtbank de mondelinge behandeling van het kort geding heeft afgezegd. Diezelfde dag om 11.45 uur heeft verweerster aan de rechtbank een e-mail gestuurd waarin zij heeft geschreven dat het kort geding in de zaak van mevrouw F die dag geen doorgang kan vinden omdat de dagvaarding niet is uitgebracht.

2.6    Mevrouw F heeft op 23 juli 2019 in de middag uit eigen beweging contact met de rechtbank opgenomen. Zij kreeg van de rechtbank te horen dat de zitting zou doorgaan. Mevrouw F nam vervolgens contact op met verweerster en verweerster vertelde haar dat de afzegging nog niet was verwerkt in het systeem van de rechtbank en de mondelinge behandeling van het kort geding niet zou doorgaan. Mevrouw F drong er bij verweerster direct op aan om een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling van het kort geding aan te vragen. 

2.7    Mevrouw F heeft op 30 juli 2019 uit eigen beweging contact opgenomen met de rechtbank met de vraag om welke reden de mondelinge behandeling van het kort geding op 23 juli 2019 is afgezegd. Van de rechtbank heeft zij te horen gekregen dat verweerster zelf de zitting heeft afgezegd omdat er geen dagvaarding was uitgebracht. Mevrouw F heeft de samenwerking met verweerster beëindigd en een nieuwe advocaat aangesteld om haar zaak te behandelen.
2.8    Op 13 oktober 2020 heeft mevrouw F bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. Op 14 oktober 2020 heeft de deken verweerster in de gelegenheid gesteld op de klacht te reageren. De deken ontving geen reactie van verweerster en heeft haar vervolgens een aantal maal gerappelleerd. Op 30 november 2020 heeft verweerster de deken telefonisch laten weten de e-mails van de deken over de klacht van mevrouw F in goede orde te hebben ontvangen. Op verzoek van verweerster heeft de deken haar uitstel verleend. Verweerster heeft vervolgens nagelaten te reageren. 

2.9    Op uitnodiging van de deken heeft er op 15 februari 2021 op het kantoor van de deken een gesprek plaatsgevonden met verweerster en een kantoorgenoot van verweerster. In dat gesprek vertelde verweerster dat er onderbezetting was bij de sectie arbeidsrecht op hun kantoor. Zij behandelde als enige alle arbeidsrechtzaken, gelijk aan drie praktijken. Zij en haar collega’s waren bezig dit op orde te krijgen. De deken heeft verweerster de mogelijkheid geboden om alsnog inhoudelijk op de klacht van mevrouw F te reageren. Dat heeft verweerster gedaan op 19 februari 2021. Verweerster heeft erkend dat ze een beroepsfout heeft gemaakt door de dagvaarding in de zaak van mevrouw F niet uit te brengen waardoor de mondelinge behandeling van het kort geding geen doorgang kon vinden. 

2.10    Het gesprek met verweerster op 15 februari 2021 is voor de deken aanleiding geweest het onderzoek naar de praktijkvoering van verweerster in meer algemene zin voort te zetten. 

2.11    Eind februari 2021 heeft verweerster de klacht van mevrouw F bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld. 

2.12    De deken heeft verweerster in de gelegenheid gesteld te reageren op de repliek van mevrouw F van 24 maart 2021. Verweerster heeft hier niet op gereageerd. Ook nadat zij herhaaldelijk hiertoe in de gelegenheid is gesteld door de deken. 


3    BEZWAAR
3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Zij heeft de kernwaarden integriteit en deskundigheid geschonden alsook het vertrouwen in de advocatuur en in haar eigen beroepsuitoefening geschaad. Verweerster wordt het volgende verweten.
a) Verweerster heeft niet overeenkomstig Gedragsregel 29 (naar behoren) meegewerkt aan het (tuchtrechtelijk) onderzoek van de deken naar de klacht van mevrouw F. Ook niet nadat zij op basis van een interventie van de deken alsnog verweer had gevoerd (en vervolgens ondanks herhaaldelijk verzoek achterwege liet te dupliceren).
b) Verweerster heeft niet overeenkomstig Gedragsregel 16 lid 2 gehandeld door mevrouw F niet onverwijld op de hoogte te brengen van de (mogelijke) beroepsfout en de kwestie niet tijdig aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft de feitelijke grondslag van het bezwaar van de deken grotendeels erkend. Voor zover verweerster verweer heeft gevoerd, zal de raad hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Bezwaaronderdeel a)
5.1    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.
5.2    Blijkens de hiervoor weergegeven feiten heeft de deken verweerster op 14 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld op de klacht van mevrouw F te reageren. Daarna is verweerster meermaals gerappelleerd, maar een reactie bleef uit. Zelfs nadat haar verzoek om uitstel door de deken was gehonoreerd, heeft de deken geen reactie van verweerster ontvangen. Pas in februari 2021, nadat zij een gesprek met de deken had gevoerd, heeft zij haar reactie op de klacht van mevrouw F gegeven. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij de e-mails van de deken niet had gezien, omdat deze kennelijk door haar spamfilter waren tegengehouden. Verweerster heeft op 30 november 2020 de deken bericht dat zij zijn e-mails had ontvangen en pas op 19 februari 2021 heeft zij haar inhoudelijke reactie gegeven op de klacht.  
5.3    Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om de zakelijke e-mailbox regelmatig te checken en dus ook de spambox. De problemen die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de betreffende advocaat. De deken heeft zijn e-mails verstuurd naar het bij de orde bekende zakelijke e-mailadres van verweerster, vanwaar zij zelf ook heeft gecommuniceerd. Verweerster heeft veel te lang gewacht met haar reactie op de klacht van mevrouw F. Ze heeft daarbij de rappelberichten van de deken en afspraken die zij met de deken heeft gemaakt genegeerd. Vervolgens heeft zij niet gereageerd op de repliek van mevrouw F, ook niet nadat zij weer meerdere malen door de deken was gerappelleerd. Door na te laten (tijdig) op de verzoeken van de deken te reageren, heeft verweerster Gedragsregel 29 geschonden en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerster jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dit gedrag van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar en oordeelt het dekenbezwaar op dit onderdeel gegrond. 
Bezwaaronderdeel b)
5.4    Verweerster heeft in de stukken alsook ter zitting erkend dat zij een beroepsfout heeft gemaakt door in de zaak van mevrouw F na te laten de dagvaarding uit te brengen en vervolgens niet direct het boetekleed aan te trekken maar de verantwoordelijkheid bij anderen te leggen voor het afzeggen van de mondelinge behandeling van het kort geding. Een advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, is gehouden zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen. Van verweerster had aldus ten eerste verwacht mogen worden dat zij op het moment dat zij constateerde dat de dagvaarding niet was uitgebracht, mevrouw F hierover direct zou informeren. Dat heeft zij nagelaten. Dit is verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nog zorgelijker acht de raad dat verweerster vervolgens liegt over de daadwerkelijke reden van het afzeggen van de mondelinge behandeling van het kort geding. Zij houdt hier ten onrechte anderen voor verantwoordelijk. Verweerster laat mevrouw F in het ongewisse over de reden van het afzeggen van de mondelinge behandeling van het kort geding, waardoor mevrouw F argwaan heeft gekregen en uit eigen beweging contact met de rechtbank heeft opgenomen om de werkelijke reden te achterhalen. Pas na aandringen van mevrouw F heeft verweerster toegegeven dat het haar fout was. Ook heeft verweerster nagelaten om conform het verzoek van mevrouw F direct een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling van het kort geding aan te vragen en heeft zij niet of nauwelijks gereageerd op telefoontjes van mevrouw F. Het advies aan mevrouw F om onafhankelijk advies te vragen naar aanleiding van haar fout, heeft verweerster ook niet gegeven.
5.5    Bovendien heeft verweerster nagelaten direct melding te maken van haar beroepsfout bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Als uitgangspunt geldt dat een advocaat die op de hoogte raakt van een beroepsfout waar mogelijk schade uit voortvloeit direct melding maakt van het voorval bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerster heeft haar beroepsfout pas eind februari 2021 gemeld terwijl zij hiervan al op 23 juli 2019 op de hoogte was. Dit is veel te laat en dit is verweerster verwijtbaar. 
5.6    De conclusie uit het voorgaande is dat verweerster zeer laakbaar gedrag heeft vertoond en daarmee het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft beschaamd. Zij heeft gehandeld in strijd met Gedragsregels 16 en 29 en in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. Het dekenbezwaar zal dan ook gegrond worden verklaard. 
    
6    MAATREGEL
6.1    Het optreden van verweerster in deze klachtprocedure getuigt niet van verbetering in haar gedrag. Ze laat na te reageren op de repliek van mevrouw F, ook nadat de deken haar had gerappelleerd, en in haar reactie schrijft ze onjuistheden. Verweerster schrijft onder meer in haar reactie dat het zou kunnen kloppen dat zij zich eerst heeft verscholen achter de wederpartij maar dat zij daarna heeft erkend dat zij een beroepsfout had gemaakt, terwijl vaststaat dat mevrouw F zelf heeft ontdekt dat door nalaten van verweerster de mondelinge behandeling van het kort geding is afgezegd en dat verweerster pas nadat zij daarmee door mevrouw F is geconfronteerd heeft toegegeven dat het haar fout was.
6.2    Daarnaast is zorgelijk dat verweerster alleen, zonder ondersteuning van een gemachtigde en/of een kantoorgenoot ter zitting is verschenen. Zij heeft verklaard dat een lid van het bestuur heeft aangeboden om mee te gaan maar dat zij dat niet nodig vond. Naar het oordeel van de raad getuigen deze mededeling van verweerster en de beslissing van het kantoorbestuur(slid) beide van onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel om toekomstige fouten en misdragingen door verweerster te voorkomen. Bovendien lijkt het erop dat verweerster, en wellicht ook haar kantoorbestuur, onvoldoende beseft dat en wanneer zij ondersteuning nodig heeft.
6.3    Ook is zorgelijk dat verweerster nog geen treffende maatregelen heeft genomen om haar praktijkvoering te verbeteren. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat er maatregelen zijn getroffen doordat collega’s haar e-mails lezen voordat zij deze uitstuurt. Voorts heeft zij verklaard dat het organiseren van een goede praktijkvoering niet haar sterkste kant is en dat zij behoefte heeft aan goede praktijkondersteuning. Verweerster had hier naar eigen zeggen al om verzocht bij haar kantoor, maar aan haar behoefte was nog niet voldaan. Ze zou hier nog eens op aandringen, aldus verweerster. Het enkel meelezen van uitgaande e-mailberichten door collega’s getuigt niet van een adequate inspanning om beroepsfouten in het vervolg te voorkomen. Om nu pas, twee jaar nadat de beroepsfout is gemaakt, aan te dringen op betere praktijkondersteuning is rijkelijk laat. Van verweerster mocht worden verwacht dat zij direct na het constateren van de beroepsfout adequate maatregelen zou treffen. Dit heeft zij nagelaten en dat is haar verwijtbaar. 
6.4    Gelet op de ernst van de gedragingen van verweerster, haar gedrag in deze procedure en haar blanco tuchtrechtelijk verleden, acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van 13 weken, waarvan 2 weken onvoorwaardelijk, passend. De raad ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de schorsing de hierna te melden bijzondere voorwaarde van een door de deken te bepalen begeleidingstraject (op de zitting pseudo-patronaat genoemd) te verbinden, zoals door de deken voorgesteld. De raad heeft uit de uitlatingen van verweerster ter zitting opgemaakt dat bij haar de bereidheid bestaat een dergelijk traject in te gaan. Het is niet aan de raad om te bepalen wie de kosten daarvan zal dragen. Dat zullen de deken en verweerster en haar kantoor in goed overleg moeten bepalen. Het voorwaardelijke deel van de schorsing is een stok achter de deur om te voorkomen dat verweerster opnieuw in onprofessioneel handelen vervalt.
6.5    De raad zal de volgende bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de schorsing verbinden:
Verweerster dient met goedkeuring van de deken een erkende praktijkcoach aan te stellen en voorafgaand aan de coaching, een plan van aanpak met betrekking tot het benodigde verbetertraject van de aangestelde coach aan de deken ter goedkeuring voor te leggen. Uit het plan van aanpak moet volgen dat verweerster een begeleidingstraject doorloopt op de wijze zoals de deken goeddunkt en zo lang als de deken nodig vindt, met een maximum van 52 weken. 

7    KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing op voor de duur van 13 weken, waarvan 
    11 weken voorwaardelijk;

-    bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-     stelt als bijzondere voorwaarde zoals geformuleerd onder 6.5 van deze beslissing;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eventuele eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
- eventuele verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.

Aldus beslist door mr. mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen, C.C. Oberman, S. van Andel, I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. A.M. van der Hoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021. 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 27 december 2021