ECLI:NL:TADRAMS:2021:294 Raad van Discipline Amsterdam 21-719/A/A/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:294 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-12-2021 |
Datum publicatie: | 27-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-719/A/A/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De raad oordeelt dat mr. Hammerstein tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in een interview gegeven aan het AD zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Hij heeft uitlatingen gedaan over de persoon en de belangen van zijn voormalige cliënt, alsmede over bijzonderheden van de betreffende zaak. Bezwaar gegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 december 2021
in de zaak 21-719/A/A/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 augustus 2021 met kenmerk 1499497, digitaal door
de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de
raad gebracht. Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 29 november
2021 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door mr. R.J. Alderse Baas, stafmedewerker,
en verweerder. Van de behandeling, die achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden,
is proces-verbaal opgemaakt.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 12 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft de kroongetuige in de Marengo-zaak (hierna: de kroongetuige)
samen met X van december 2019 tot medio maart 2020 als advocaat bijgestaan. Vanwege
veiligheidsoverwegingen is de naam van verweerder destijds niet bekend gemaakt.
2.3 Op 11 maart 2020 heeft de kroongetuige de samenwerking met verweerder beëindigd.
Verweerder heeft dit schriftelijk bevestigd aan de kroongetuige bij brief van 13 maart
2020.
2.4 Gedurende de rechtsbijstand door verweerder is op 11 januari 2020 in De Telegraaf
een interview met hem als anonieme advocaat van de kroongetuige verschenen. Na beëindiging
van de rechtsbijstand door verweerder zijn in het Algemeen Dagblad (hierna: AD) op
3 en 4 juli 2020 artikelen verschenen naar aanleiding van een interview met verweerder.
Daarin staat onder meer het volgende:
“Het Marengo-proces is in januari hervat. Hoe verliep jullie samenwerking?
˶Die liep goed. We hadden een prima werkrelatie. Maar je moet weten, Nabil is geen
makkelijke man. Hij belt een keer of vier per dag. Het vergt veel van je. En we hadden
wel eens bonje. In januari stonden er dagenlange verhoren bij de rechter-commissaris
gepland. Dan ben je dagen tot elkaar veroordeeld in een gevangeniscel zonder ramen.
Er werd voorgesteld door zijn bewaarders, dat Nabil lunch zou maken. Maar dat zag
ik aanvankelijk niet zitten. Als advocaat neem je liever geen lunch aan van een gedetineerde
cliënt. Dat past niet in de verhoudingen. Toen hij daar achterkwam, was hij beledigd.
Uiteindelijk ontkwam ik er niet aan, want je moet toch eten. Dan eet je samen een
omeletje.”
(…)
Op woensdag 11 maart rinkelt de telefoon van de advocaat. Het is de kroongetuige.
Die vertelt dat hij dringend wil praten. De advocaat is moe en heeft eigenlijk geen
tijd. Maar iets in hem zegt dat hij moet gaan. Nabil maakt een onrustige indruk en
vertelt dat hij het roer wil omgooien. Volgens de advocaat is de kroongetuige op zoek
naar een conflict.
Wat was er aan de hand?
˶Het OM had een psychologisch rapport laten uitbrengen over Nabil. Daar las hij uit
voor en over de uitkomsten was hij laaiend. Hij voelde zich enorm genaaid door het
OM. Voor hem was dat het toppunt, hij was er helemaal klaar mee. Het roer zou omgaan
en de onderste steen moest boven komen. En Peter R. de Vries moest daarvoor gaan zorgen.”
(…)
˶Op donderdag 12 maart 2020 heb ik telefonisch contact gehad met de zaaksofficier.
Ik heb haar toegelicht waarom ik niet langer de advocaat was van Nabil B. en dat het
tot een breuk was gekomen door zijn wens samen te willen werken met Peter R. de Vries.
De zaaksofficier reageerde daarop door te zeggen dat dit voor het OM onwenselijk zou
zijn, vanwege de rol van De Vries’ kantoorgenoot [mr. K] en diens banden met Ridouan
Taghi. Het OM maakte zich hierover grote zorgen en de officier liet merken dat zij
[mr. K] kwalificeerde als een advocaat die daarom niet te vertrouwen was. Voorts bleek
het OM al langer op de hoogte dat de kroongetuige Nabil B. contact onderhield met
De Vries.”
(…)
Wij hebben begrepen dat u na uw breuk nog contact hebt gehad met de kroongetuige.
Dat was geen prettig gesprek.
˶Dan zijn jullie goed geïnformeerd.”
Heeft hij u bedreigd?
˶Dat klopt.”
Waar ging dat over?
˶In januari belde de deken mij. Hij had via de advocaat van de weduwe van Wiersum
een envelop met inhoud gekregen. De inhoud was afkomstig uit het kantoor van Wiersum.
Die envelop heb ik bij de deken laten ophalen. Maar toen ik erin keek, had ik gewild
dat ik het nooit had aangepakt.”
(…)
˶De kroongetuige belde mij en vroeg de envelop met spullen aan hem te bezorgen. Ik
zei hem dat dit niet kon, en dat ik deze zou geven aan de deken. Ik had deze van de
deken gekregen, en die zou de envelop maar moeten doorgeven aan de opvolgend advocaat.
Nou, daar was de kroongetuige niet blij mee. Hij sprak plots met een agressieve toon.
‘Als je mijn spullen niet terugbezorgt, dan leer je een heel andere kant van mij kennen.’
Daar schrok ik van, deze bedreiging. Zeker uit de mond van iemand die heeft bekend
betrokken te zijn geweest bij een serie liquidaties.”
2.5 Op 6 juli 2020 heeft op het bureau van de Amsterdamse Orde een gesprek plaatsgevonden
met verweerder in verband met een onderzoek van de deken naar mogelijke schending
van de geheimhoudingsplicht door verweerder. Bij dat gesprek waren naast verweerder
aanwezig mr. S, lid van de Amsterdamse Raad van de Orde, mr. S, stafmedewerker, en
de deken. In dat gesprek heeft verweerder onder meer verklaard dat hij in twee gesprekken
in totaal ongeveer twee uur met de journalisten van het AD heeft gesproken, dat hij
tijdens die gesprekken werd geconfronteerd met uitspraken die Peter R. de Vries over
verweerders bijstand aan de kroongetuige had gedaan die niet juist waren, dat hij
zich genoodzaakt voelde om daarop te reageren, dat hij het artikel in concept heeft
gekregen en dat nadat het interview had plaatsgevonden de journalisten hem hebben
verzocht in een notariële akte te verklaren dat hij de anonieme advocaat was.
2.6 Bij brief van 7 juli 2020 heeft verweerder de deken meegedeeld dat hij er op
geen enkele wijze op was voorbereid dat hij zou worden gehoord in het kader van een
onderzoek naar mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht en dat hij tegen deze
handelwijze bezwaar maakt.
2.7 Bij afzonderlijke brief van 7 juli 2020 heeft verweerder de deken stukken toegestuurd
en nogmaals een toelichting gegeven op de gesprekken die hij heeft gevoerd met de
journalisten van het AD.
2.8 Op 29 januari 2021 heeft verweerder verzocht zich uit te laten schrijven als
advocaat. Dat verzoek is ingewilligd. Verweerder is met ingang van 16 februari 2021
van het tableau geschrapt.
2.9 Op 26 februari 2021 heeft op het bureau van de Amsterdamse Orde een tweede
gesprek plaatsgevonden met verweerder. Bij dat gesprek waren naast verweerder mr.
A, stafmedewerker, en de deken aanwezig.
2.10 In de civiele procedure die mr. K tegen onder meer de uitgever van het AD
en verweerder aanhangig heeft gemaakt heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus
2021 uitspraak gedaan. In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“5.45. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband beoordeeld, is de rechtbank
van oordeel dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 niet onrechtmatig jegens [mr.
K] zijn, niet wat de positie van [de uitgever] betreft en niet wat de positie van
[verweerder] betreft. [De uitgever] mocht het interview met [verweerder] weergeven
op de desbetreffende wijze en [verweerder] mocht dat interview geven, wetende dat
zijn uitlatingen in het AD zouden worden gepubliceerd. Die uitlatingen vormden weliswaar
deels een herhaling van wat in de publicaties van 29 en 30 mei 2020 stond, maar die
herhaling was gerechtvaardigd door de nieuwe context waarbinnen deze plaatsvond. De
daarmee samenhangende uitlatingen vonden voldoende steun in de feiten en dienden op
toelaatbare wijze het doel het lezerspubliek over een en ander te informeren en daarnaast
het doel om de goede naam en eer van [verweerder] publiekelijk te verdedigen.”
2.11 Op 23 augustus 2021 heeft verweerder – onder protest – inhoudelijk gereageerd
op het concept van het dekenbezwaar dat hem op 9 augustus 2021 door de deken was toegezonden.
2.12 Na de publicaties in het AD hebben de kroongetuige, mr. K en Peter R. de Vries
bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Die klachtzaken zijn gezamenlijk
behandeld op de zitting van 29 november 2021. In alle vier de zaken wordt vandaag
uitspraak gedaan.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zijn geheimhoudingsplicht
– en daarmee een kernwaarde – te schenden door mee te werken aan de publicaties in
het AD.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert tegen het bezwaar verweer. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Belang?
5.1 Verweerder heeft als meest vertrekkende verweer aangevoerd dat de deken geen
belang heeft bij zijn bezwaar, omdat verweerder zich van het tableau heeft laten schrappen
en dus geen advocaat meer is. Met het bezwaar is dan ook geen redelijk belang gediend,
aldus verweerder.
5.2 De raad gaat aan dit verweer voorbij. Het enkele feit dat een advocaat reeds
van het tableau is geschrapt is onvoldoende voor de conclusie dat de deken geen belang
meer heeft bij zijn bezwaar, al is het maar omdat een ex-advocaat op ieder moment
weer kan verzoeken toegelaten te worden tot het tableau. De deken is dan ook ontvankelijk
in zijn bezwaar.
Inhoudelijke beoordeling van het bezwaar
5.3 De raad stelt voorop dat de advocaat op grond van de wet is verplicht tot geheimhouding:
hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon
van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen (zoals ook is neergelegd in
gedragsregel 3 lid 1). De plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van
de advocatuur en doorbreking daarvan kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan
de orde komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig
gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim
niet kan worden afgewend. Ingeval de advocaat doorbreking van de geheimhoudingsplicht
overweegt, dient hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline daarover
voorafgaand met de deken overleg te plegen en diens advies in te winnen.
5.4 Zoals de raad reeds heeft geoordeeld in de klachtzaak met zaaknummer 21-684/A/A,
heeft verweerder met zijn interview in het AD zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
Hij heeft uitlatingen gedaan over de persoon van zijn voormalige cliënt, over bijzonderheden
van de door hem behandelde zaak zoals inhoudelijke wensen omtrent de processtrategie
van zijn cliënt en een mogelijke bedreiging door zijn voormalige cliënt en over de
aard en omvang van de belangen van zijn voormalige cliënt door bijvoorbeeld te spreken
over het bestaan van een envelop met kennelijk relevant bewijs, verweerders motivatie
om de zaak neer te leggen en de vermeende reactie van het OM jegens verweerder op
dit besluit. Niet is gebleken dat is voldaan aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde
cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht.
Verweerder heeft overigens ook geen beroep gedaan op die afwijkingsgronden.
5.5 In zijn schriftelijke verweer op het bezwaar en op de zitting van de raad heeft
verweerder een aantal omstandigheden aangevoerd die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht
zouden rechtvaardigen. Volgens verweerder rechtvaardigde het algemeen belang, het
feit dat hij door de journalisten van het AD werd geconfronteerd met onjuiste mededelingen
van Peter R. de Vries over de reden van beëindiging van de samenwerking met de kroongetuige
en de bedreiging door de kroongetuige doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht. Anders
dan verweerder is de raad van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden
geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. De raad is van oordeel
dat het algemeen belang an sich niet een voldoende rechtvaardiging vormt voor doorbreking
van de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Het algemeen belang is een van de factoren
die wordt meegewogen bij de beoordeling of een publicatie van de media al dan niet
onrechtmatig is. Dat verweerder al voor het interview met het AD is geconfronteerd
met de beschuldigingen van Peter R. de Vries aan zijn adres kan de raad niet vaststellen.
In het klachtdossier bevindt zich alleen een e-mail van Peter R. de Vries aan de journalist
van het AD van 2 juli 2020, waarin Peter R. de Vries zich uitlaat over de reden van
beëindiging van de samenwerking tussen de kroongetuige en verweerder, maar die dateert
van na het door verweerder aan het AD gegeven interview. Maar ook als wel zou kunnen
worden vastgesteld dat verweerder voor of tijdens het interview werd geconfronteerd
met beschuldigingen van Peter R. de Vries die volgens hem niet juist waren, heeft
hij niet aannemelijk gemaakt dat hem geen andere middelen ten dienste stonden om zich
hiertegen te verweren. Dat de kroongetuige verweerder heeft bedreigd, kan de raad
op basis van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken niet vaststellen.
Integendeel, uit de (bewoordingen van de) beëindigingsbrief van verweerder aan de
kroongetuige van 13 maart 2020 die zich in het klachtdossier bevindt blijkt niets
van een bedreiging door de kroongetuige aan het adres van verweerder. Bovendien, als
verweerder vond dat er omstandigheden waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht
rechtvaardigden, had het op zijn weg gelegen om daarover met de deken overleg te plegen.
Dat heeft hij niet gedaan.
5.6 Verweerder heeft ook nog een beroep gedaan op het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland
van 18 augustus 2021. De rechtbank Midden-Nederland heeft in dat vonnis geoordeeld
dat de publicaties in het AD van 3 en 4 juli 2020 niet onrechtmatig zijn jegens mr.
K. Anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, hanteert de tuchtrechter bij het
beoordelen van het handelen en/of nalaten van een advocaat een ander toetsingskader
dan de civiele rechter in een onrechtmatige daad-zaak, waar onder meer de uitingsvrijheid
aan de orde is, terwijl in deze zaak de tuchtrechtrechtelijke beoordeling van de geheimhoudingsplicht
aan de orde is. Het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland is dan ook maar van
beperkt belang voor de beoordeling van het bezwaar.
5.7 De conclusie uit het voorgaande is dat het bezwaar gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn geheimhoudingsplicht
te schenden. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad in aanmerking
hetgeen is overwogen en beslist in de hiervoor onder 2.11 genoemde klachtzaken van
de individuele klagers. Uitgaande van de aard en de ernst van de gegrond bevonden
klachten en dit dekenbezwaar is de raad van oordeel dat gelet op het vertrouwen dat
in de advocatuur gesteld moet kunnen worden schrapping van het tableau in de vier
zaken gezamenlijk aan de orde is en niet met een lichtere sanctie kan worden volstaan.
Verweerder heeft meerdere malen een van de belangrijkste kernwaarden van de advocatuur,
de geheimhoudingsplicht, geschonden. Ook heeft hij onvoldoende rekening gehouden met
de gerechtvaardigde belangen van derden en heeft hij zich niet welwillend tegenover
een mede-advocaat opgesteld. Op de zitting van de raad heeft verweerder weinig tot
geen blijk gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen. Integendeel, hij heeft
vooral naar anderen gewezen. Dat verweerder reeds van het tableau is geschrapt, doet
aan het voorgaande niet af.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag
na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.2.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma, K.C. van Hoogmoed, G. Kaaij en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 december 2021