ECLI:NL:TADRAMS:2021:293 Raad van Discipline Amsterdam 21-684/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:293
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 27-12-2021
Zaaknummer(s): 21-684/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht ingediend door de (voormalige) cliënt van mr. Hammerstein. De raad oordeelt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door meermaals zijn geheimhoudingsplicht te schenden: in interviews gegeven aan De Telegraaf en het AD, in een e-mail aan de officier van justitie en in een telefoongesprek met een misdaadverslaggever. De geheimhoudingsplicht van mr. Hammerstein en de belangen van klager zijn ook geschaad doordat mr. Hammerstein in een telefoongesprek de officier van justitie ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij in het bezit was van een envelop met spullen van klager, waaronder een telefoon. Vervolgens heeft mr. Hammerstein die envelop met inhoud aan de deken verstrekt met de mededeling dat de inhoud van de envelop levensgevaarlijk is. Klacht gegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 december 2021
in de zaak 21-684/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigden: mr. P.C. Schouten en mr. O.E. de Jong

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 24 juli 2020 heeft mr. Schouten namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 12 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1221068/EJH/RAB van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is – gezamenlijk met de klachtzaken met zaaknummers 21-682/A/A en 21-683/A/A – behandeld op de zitting van de raad van 29 november 2021 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigden, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 12 november 2021.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is verdachte en kroongetuige in de Marengo-zaak. Verweerder heeft hem samen met X van december 2019 tot medio maart 2020 als advocaat bijgestaan. Vanwege veiligheidsoverwegingen is de naam van verweerder destijds niet bekend gemaakt.
2.3    Op 11 januari 2020 is in De Telegraaf een interview met verweerder als anonieme advocaat van klager gepubliceerd. In het interview staat onder meer het volgende:
“Nabil zei letterlijk: Weski zet mijn advocaten zo voor een vuurpeloton.”
Ook uw cliënt is boos op Weski?
˶Mijn cliënt vindt dat Derk Wiersum mede is vermoord vanwege krantenartikelen waarin advocaten van verdachten in het Marengo-proces suggereerden dat Wiersum samen met de kroongetuige verklaringen in elkaar had gepuzzeld om mensen veroordeeld te krijgen. Dat vindt hij een hele kwalijke insinuatie, die kwader trouw suggereert en die er in zijn ogen toe bijdroeg dat zijn advocaat uit wraak te laten vermoorden.”
2.4    Op 11 maart 2020 heeft klager de samenwerking met verweerder beëindigd. Op 12 maart 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de officier van justitie die belast is met bijzondere getuigen waarin hij bevestigt dat klager de samenwerking met hem heeft beëindigd. In de e-mail heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Aan de opzegging is niets vooraf gegaan dat ons daarop heeft voorbereid. Wel geeft hij de laatste twee weken aan “het roer om te willen gooien”. Hij heeft mij gevraagd daarover een gesprek met hem te hebben. Daarvoor was ik gisteren bij hem.
In dat kader (“het roer omgooien”) heeft hij vorige week, ook al even onverwacht voor mij, de relatie met zijn vriendin beëindigd.
(…)
Een kopie van dit bericht stuur ik ook aan beide rechters-commissaris in deze zaak, de officier van justitie en het NCTV.” 
2.5    Op 12 maart 2020 heeft verweerder een telefoongesprek gevoerd met Telegraafjournalist John van den Heuvel. 
2.6    Op 13 maart 2020 heeft verweerder de beëindiging van de samenwerking schriftelijk aan klager bevestigd.
2.7    Op 3 en 4 juli 2020 heeft het AD een interview met verweerder als voormalige anonieme advocaat van klager gepubliceerd. Daarin staat onder meer het volgende:
˶Het lange gesprek met Nabil loopt op het eind bijna mis. ˶Je bent een trotse man”, zei ik. ˶Daar was hij helemaal niet van gediend. Reageerde geërgerd op die vraag. Maar die avond belde hij toch. Dolenthousiast. Vanaf dat moment was ik zijn advocaat.”
˶Als mij gevraagd wordt waarom ik ben gestopt, wil ik eerlijk antwoord kunnen geven. En jullie hebben het mij gevraagd. Nou, ik ben gestopt omdat Peter R. de Vries zich met de verdediging van de kroongetuige ging bemoeien.”
˶Maar je moet weten, Nabil is geen gemakkelijke man. Hij belt een keer of vier per dag. Het vergt veel van je. (…) Er werd voorgesteld door zijn bewaarders, dat Nabil lunch zou maken. Maar dat zag ik aanvankelijk niet zitten. Als advocaat neem je liever geen lunch aan van een gedetineerde cliënt. Dat past niet in de verhoudingen. Toen hij daar achterkwam, was hij beledigd. Uiteindelijk ontkwam ik er niet aan, want je moet toch eten. Dan eet je samen een omeletje.”
(…)
Vrij snel na het hervatten van die verhoren gonsde het gerucht dat uw identiteit verder was uitgelekt.
˶Dat was een foutje van Nabil. Die sprak advocaat Nico Meijering bij een besloten zitting aan met mijn naam, nota bene in het eerste verhoor. Heel spijtig.”
(…)
˶Het OM had een psychologisch rapport laten uitbrengen over Nabil. Daar las hij uit voor en over de uitkomsten was hij laaiend. Hij voelde zich enorm genaaid door het OM. Voor hem was dat het toppunt, hij was er helemaal klaar mee. Het roer zou omgaan en de onderste steen moest boven komen. En Peter R. de Vries moest daarvoor gaan zorgen.”
(…)
Maar ik merkte al snel dat Nabil vastbesloten was om met Peter in zee te gaan. Nou, als hij dat per se wil, dan wilde ik best met hem praten, zei ik nog. Maar toen zei hij al dat Peter niet met mij in zee wilde en een andere advocaat op het oog had. Hij had slecht over mij gesproken.
(…)
˶Ja. Er was gedoe over [mr. K], dat heeft hij verteld. We spraken wel eens over advocaten. Hij zei toen dat hij bijvoorbeeld niet met Peters zoon Royce de Vries kan werken, omdat die kantoor hield met [mr. K].
Heeft hij u bedreigd?
˶Dat klopt.”
Waar ging dat over?
˶In januari belde de deken mij. Hij had via de advocaat van de weduwe van Wiersum een envelop met inhoud gekregen. De inhoud was afkomstig uit het kantoor van Wiersum. Die envelop heb ik bij de deken laten ophalen. Maar toen ik erin keek, had ik gewild dat ik het nooit had aangepakt.”
(…)
˶De kroongetuige belde mij en vroeg de envelop met spullen aan hem te bezorgen. Ik zei hem dat dit niet kon, en dat ik deze zou geven aan de deken. Ik had deze van de deken gekregen, en die zou de envelop maar moeten doorgeven aan de opvolgend advocaat. Nou, daar was de kroongetuige niet blij mee. Hij sprak plots met een agressieve toon. ‘Als je mijn spullen niet terugbezorgt, dan leer je een heel andere kant van mij kennen.’ Daar schrok ik van, deze bedreiging. Zeker uit de mond van iemand die heeft bekend betrokken te zijn geweest bij een serie liquidaties.” 
Heeft u aangifte gedaan?
˶Nee dat heeft weinig zin. Ik heb de zaaksofficier gebeld en op de hoogte gesteld. Dat staat ongeveer gelijk aan aangifte doen. Die officier schrok zich dood. Volgens de officier was de inhoud van de envelop brisant en voor de bezitter levensgevaarlijk. Er werd vooropgesteld de envelop meteen te komen halen, maar dat heb ik geweigerd. Uiteindelijk is er een compromis gekozen. Het zou via de deken gaan. Die heb ik gebeld, en gezegd dat ik hem een envelop zou terugbezorgen. Met de toevoeging dat het OM mij had verteld dat het levensgevaarlijk was de spullen onder je te houden.”
Die zal daar niet blij mee zijn geweest.
˶Nee. Op maandag 16 maart, de eerste dag in de coronacrisis, heb ik de spullen zelf overhandigd. Dat ging met beveiligd vervoer, de straat werd ervoor afgesloten. Nog geen vijf minuten nadat ik vertrok werd de envelop aan het OM overgedragen.”
2.8    Op 29 januari 2021 heeft verweerder verzocht zich uit te laten schrijven als advocaat. Dat verzoek is ingewilligd. Verweerder is met ingang van 16 februari 2021 van het tableau geschrapt.
2.9    Na de publicaties in het AD hebben ook mr. K en Peter R. de Vries bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Die zaken zijn gezamenlijk met deze zaak behandeld op de zitting van 29 november 2021. Ook heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder ingediend (zaaknummer 21-719/A/A/D). In alle vier de zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft bij herhaling zijn geheimhoudingsplicht geschonden. 
b)    Na beëindiging van de samenwerking heeft verweerder geheimhoudersstukken aan de deken en aan het Openbaar Ministerie verstrekt. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    Klager heeft aan klachtonderdeel a) het volgende ten grondslag gelegd. Klager heeft verweerder geen toestemming gegeven voor het interview met De Telegraaf. In het interview heeft verweerder klager woorden in de mond gelegd die hij niet heeft gezegd. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door niet schriftelijk vast te leggen welke informatie hij aan De Telegraaf zou gaan verstrekken en daarvoor expliciete toestemming te vragen van klager. Juist bij het geven van interviews in een geruchtmakende zaak als de Marengo-zaak diende verweerder zich terughoudend op te stellen in mediacontacten die niet expliciet zijn besproken met zijn cliënt, klager, en diende hij geen uitlatingen toe te schrijven aan klager, die klager niet zelf openbaar had willen maken en waarvoor klager geen voorafgaande toestemming heeft gegeven. Verweerder had uit eigen beweging dienen te overwegen welke belangen van klager worden gediend door een dergelijk interview. Dat heeft verweerder verzuimd te doen voordat hij het interview aan De Telegraaf gaf. 
5.2    Wat betreft de e-mail van verweerder van 12 maart 2020 geldt dat er geen enkele reden is het Kabinet-RC en de NCTV aan te schrijven met de in de e-mail vervatte informatie. Verweerder heeft met de e-mail wederom zijn geheimhoudingsplicht geschonden door uitspraken te doen over de redenen van het beëindigen van de samenwerking en het privéleven van klager. Klager heeft verweerder hiervoor geen toestemming gegeven en verweerder heeft ook geen enkel rechtens te respecteren belang gehad om deze informatie te delen. De enige reden waarom verweerder de informatie over de verbroken relatie met klagers vriendin heeft gedeeld is dat hij wil doen geloven dat klager “de weg kwijt is” en daardoor de beslissing heeft genomen om de samenwerking met verweerder te beëindigen.
5.3    Op 12 maart 2020 heeft verweerder aan Telegraafjournalist John van den Heuvel meegedeeld dat klager bijstand wenste te verkrijgen van (het kantoor van) Peter R. de Vries. Voor klager was het uitermate onwenselijk dat de naam van Peter R. de Vries daarmee in een zeer vroeg stadium op straat kwam te liggen. Het eerste gesprek met Peter R. de Vries had toen nog niet eens plaatsgevonden en er was dus ook nog geen sprake van een samenwerking. Door de naam van Peter R. de Vries vroegtijdig te lekken aan de pers is klager op ernstige wijze benadeeld. Bovendien is dit gevaarzettend geweest.
5.4    Met zijn interview aan het AD is verweerder uit de school geklapt over de persoon van klager, zaken die door klager aan hem zijn toevertrouwd en andere bijzonderheden die klagers persoon betreffen. Verweerder heeft hiermee willens en wetens en zonder enige rechtvaardiging zijn geheimhoudingsplicht jegens klager geschonden, aldus nog steeds klager.
Verweer
5.5    Verweerder betwist dat hij zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden, althans hij beroept zich op rechtvaardigingsgronden voor schending van de geheimhoudingsplicht. 
5.6    Het interview met De Telegraaf had geen betrekking op de zaak, maar enkel op de bereidheid van verweerder om onder deze gevaarlijke omstandigheden toch voor klager op te treden. Klager was ermee bekend dat verweerder het interview gaf en stond daar volledig achter. De beschuldigingen van aan het adres van mr. Weski komen van klager zelf. John van den Heuvel heeft aan verweerder enkel om een bevestiging daarvan gevraagd.
5.7    Wat betreft de e-mail van 12 maart 2020 voert verweerder aan dat hij die e-mail aan de officier van justitie die belast is met bijzondere getuigen heeft gestuurd en aan het OM, omdat hij een overeenkomst had met de Staat der Nederlanden. In de e-mail is geen enkele mededeling gedaan waardoor klager wordt benadeeld of een aan verweerder toevertrouwd geheim wordt prijsgegeven. Verweerder heeft niemand willen doen geloven dat klager “de weg kwijt is”. Verweerder heeft de behandeling van de zaak op een zorgvuldige wijze neergelegd. Het neerleggen van de zaak had gevolgen voor de getroffen veiligheidsmaatregelen en dat was de reden om het aan het NCTV bekend te maken. 
5.8    Op 12 maart 2020 is verweerder door John van den Heuvel gebeld, die toen al met de breuk met klager bekend was. Het is onzin dat de veiligheid van Peter R. de Vries in gevaar is gebracht omdat verweerder zijn naam heeft genoemd als “opvolger”. Peter R. de Vries kon hem niet opvolgen want hij is geen advocaat en bovendien heeft Peter R. de Vries in een interview op 31 december 2019 zelf verklaard dat hij graag voor klager wil optreden. 
5.9    Verweerder is op 18 juni 2020 benaderd door een journalist van het AD. In het gesprek met die journalist werd verweerder geconfronteerd met beschuldigingen van Peter R. de Vries aan verweerders adres die de reden zouden zijn geweest van de breuk met klager. Verweerder heeft deze beschuldigingen met klem betwist. Het AD was voornemens de door Peter R. de Vries genoemde reden voor de breuk te publiceren en dat rechtvaardigde dat verweerder de werkelijke reden van de breuk noemde. Het benoemen van klager als een trotse man is niet klachtwaardig. Daarmee wordt geen geheim uit het dossier prijsgegeven. Dat de breuk is ontstaan door toedoen van Peter R. de Vries staat wel vast. De kwalificatie dat iemand “niet makkelijk is”, is niet negatief. Het is geen geheim dat klager zich tijdens de eerste verhoren heeft versproken. De inhoud van het psychologisch rapport dat over klager is opgemaakt is niet prijsgegeven, aldus nog steeds verweerder. 
Schending geheimhoudingsplicht?
5.10    De raad overweegt het volgende. De advocaat is op grond van de wet verplicht tot geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 3 lid 1). De plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en doorbreking daarvan kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Ingeval de advocaat doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, dient hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline daarover voorafgaand met de deken overleg te plegen en diens advies in te winnen. 
5.11    De raad is van oordeel dat verweerder met het interview aan de Telegraaf zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. In dat interview heeft hij immers mededelingen gedaan over uitlatingen die zijn cliënt aan hem zou hebben gedaan. Klager heeft weliswaar niet betwist dat hij ervan op de hoogte was dat verweerder het interview zou geven, maar hij stelt dat hij tegen verweerder heeft gezegd dat verweerder zich niet over hem mocht uitlaten. Niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het interview met klager heeft besproken over wat hij in het interview zou gaan zeggen, laat staan dat hij dit schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Dat had wel van verweerder verwacht mogen worden.
5.12    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de e-mail van 12 maart 2020 eveneens zijn geheimhoudingsplicht geschonden. In die e-mail heeft verweerder zich – zonder toestemming van klager – niet alleen uitgelaten over de redenen van beëindiging van de samenwerking met klager, maar ook over het privéleven van klager. Verweerder had kunnen en moeten volstaan met de enkele mededeling aan de officier van justitie belast met bijzondere getuigen dat klager de samenwerking met hem had opgezegd. In zijn e-mail heeft hij echter veel meer geschreven dan dat, en hij heeft die e-mail bovendien in kopie ook naar het Kabinet R-C en de NCTV gestuurd. De raad overweegt hierbij nog dat anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, de Staat der Nederlanden weliswaar een partij van verweerder was, maar dat niet de Staat der Nederlanden maar klager de cliënt van verweerder was wiens belangen verweerder voorop diende te stellen.
5.13    Ook in het telefoongesprek met John van den Heuvel heeft verweerder naar het oordeel van de raad zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij heeft in dat gesprek immers meegedeeld dat Peter R. de Vries een rol zou gaan spelen in de verdediging van klager en daarmee mededelingen gedaan over bijzonderheden van een door hem behandelde zaak. 
5.14    Datzelfde geldt voor het interview dat verweerder aan het AD heeft gegeven. Ook daarin heeft hij naar het oordeel van de raad zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij heeft onder meer informatie over de persoon van klager gedeeld, gesproken over bijzonderheden van de zaak en over uitlatingen die klager in vertrouwen aan hem zou hebben gedaan.
5.15    Niet is gebleken dat is voldaan aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht. Verweerder heeft overigens ook geen beroep gedaan op die afwijkingsgronden.
Rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
5.16    In zijn schriftelijke verweer op de klacht en op de zitting van de raad heeft verweerder een aantal omstandigheden aangevoerd die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht zouden rechtvaardigen, met name voor wat betreft het interview in het AD. Volgens verweerder rechtvaardigde het algemeen belang en het feit dat hij door de journalisten van het AD werd geconfronteerd met onjuiste mededelingen van Peter R. de Vries over de reden van beëindiging van de samenwerking met klager doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht. 
5.17    Anders dan verweerder is de raad van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. De raad is van oordeel dat het algemeen belang an sich niet een voldoende rechtvaardiging vormt voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Het algemeen belang is een van de factoren die wordt meegewogen bij de beoordeling of een publicatie van de media al dan niet onrechtmatig is. Dat verweerder al voor het interview met het AD is geconfronteerd met de beschuldigingen van Peter R. de Vries aan zijn adres kan de raad niet vaststellen. In het klachtdossier bevindt zich alleen een e-mail van Peter R. de Vries aan de journalist van het AD van 2 juli 2020, waarin Peter R. de Vries zich uitlaat over de reden van beëindiging van de samenwerking tussen klager en verweerder, maar die dateert van na het door verweerder aan het AD gegeven interview. Maar ook als wel zou kunnen worden vastgesteld dat verweerder voor of tijdens het interview werd geconfronteerd met beschuldigingen van Peter R. de Vries die volgens hem niet klopten, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hem geen andere middelen ten dienste stonden om zich hiertegen te verweren. Bovendien, als verweerder vond dat er omstandigheden waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigden, had het op zijn weg gelegen om daarover met de deken overleg te plegen. Dat heeft hij niet gedaan.
5.18    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.  
Klachtonderdeel b)
5.19    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel b) dat hij na de beëindiging van de samenwerking zeer onzorgvuldig is omgegaan met vertrouwelijke eigendommen van klager die in een envelop zaten, waaronder een telefoon. Verweerder heeft wederom zijn geheimhoudingsplicht geschonden door nota bene de zaaksofficier op de hoogte te stellen van het bestaan van de envelop met spullen. Daarnaast is evident dat hij op onzorgvuldige wijze de envelop heeft overgedragen aan de deken door aan te geven dat de inhoud van de envelop levensgevaarlijk zou zijn. Hierdoor is de envelop via de deken verstrekt aan het OM. De telefoon van klager is daarmee ook in handen gekomen van het OM en is door het NFI gekraakt. Het OM en de andere procesdeelnemers zijn hiermee in het bezit gekomen van informatie, waarvan de anonieme advocaat juist geacht werd deze af te schermen. Klager is hierdoor op ernstige wijze benadeeld, aldus klager.
Verweer
5.20    Verweerder voert primair aan dat de telefoon geen geheimhoudersstuk is. Verweerder voert verder aan dat klager hem na de breuk op 13 maart 2020 heeft opgedragen de telefoon binnen te smokkelen in de instelling waar hij verblijft. Dat heeft verweerder geweigerd. Klager heeft verweerder vervolgens bedreigd, waarop verweerder contact heeft opgenomen met het OM. Het OM kwalificeerde het bezit van de telefoon als brisant en levensgevaarlijk. Verweerder heeft desondanks geweigerd de telefoon aan het OM te overhandigen en deze terugbezorgd aan de deken met het verzoek de telefoon aan de opvolgend advocaat te overhandigen. Verweerder heeft hier verder met niemand over gesproken totdat hij in het interview met het AD met deze feiten werd geconfronteerd, aldus verweerder. 
Schending geheimhoudingsplicht en rechtvaardigingsgrond?
5.21    De raad overweegt het volgende. Niet is in geschil dat verweerder de zaaksofficier er op 13 maart 2020 telefonisch van op de hoogte heeft gesteld dat hij beschikte over een envelop met spullen van klager, waaronder een telefoon, en dat hij die telefoon aan de deken zou overhandigen. Ook hiermee heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij heeft immers aan een derde, het OM, mededelingen gedaan over bijzonderheden van een door hem behandelde zaak. Dat de Hoge Raad in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:193) heeft geoordeeld dat de betreffende telefoon geen geheimhoudersstuk naar strafrechtelijke normen is, doet aan het voorgaande niet af, nu het voor verweerder zonneklaar moet zijn geweest dat klager niet wilde dat deze informatie aan het OM werd verstrekt. Verweerder heeft aangevoerd dat er een rechtvaardiginggrond aanwezig was voor doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht, namelijk een bedreiging door klager. Dat klager verweerder heeft bedreigd, kan de raad echter op basis van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken niet vaststellen. Integendeel, uit de beëindigingsbrief van verweerder aan klager van 13 maart 2020 die zich in het klachtdossier bevindt blijkt, gezien de bewoordingen daarvan, niets van een bedreiging door klager aan het adres van verweerder. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om eerst overleg te plegen met de deken over zijn voornemen zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken alvorens contact op te nemen met het OM. Voor zover verweerder ook als rechtvaardigingsgrond aanvoert dat de inhoud van de envelop “brisant” was en “nog gevaarlijker dan een vuurwapen” gaat de raad ook hieraan voorbij. Vast staat dat verweerder er al sinds begin februari 2020 van op de hoogte was dat zich in de envelop een telefoon bevond en hij heeft kennelijk in de periode van februari 2020 tot 13 maart 2020 de inhoud van de envelop niet als “levensgevaarlijk” gezien.
5.22    Door het OM op de hoogte te stellen van het bestaan van de telefoon en door de envelop met spullen van klager, waaronder de telefoon, aan de deken te verstrekken met de mededeling dat de inhoud van de envelop levensgevaarlijk is, heeft verweerder niet alleen zijn geheimhoudingsplicht geschonden, maar ook de belangen van klager ernstig geschaad. 
5.23    De conclusie van het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) gegrond is.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door meermaals zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad in aanmerking hetgeen is overwogen en beslist in de andere hiervoor onder 2.8 genoemde klachtzaken van de individuele klagers welke gelijktijdig met deze zaak zijn behandeld, en in het dekenbezwaar. Uitgaande van de aard en de ernst van de gegrond bevonden klachten en het dekenbezwaar is de raad van oordeel dat gelet op het vertrouwen dat in de advocatuur gesteld moet kunnen worden schrapping van het tableau in de vier zaken gezamenlijk aan de orde is en niet met een lichtere sanctie kan worden volstaan. Verweerder heeft meerdere malen een van de belangrijkste kernwaarden van de advocatuur, de geheimhoudingsplicht, geschonden. Ook heeft hij onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van derden en heeft hij zich niet welwillend tegenover een mede-advocaat opgesteld. Op de zitting van de raad heeft verweerder weinig tot geen blijk gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen. Integendeel, hij heeft vooral naar anderen gewezen. Dat verweerder reeds van het tableau is geschrapt, doet aan het voorgaande niet af.
6.2    Om praktische redenen zal de maatregel alleen in het dekenbezwaar worden opgelegd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad één maatregel oplegt voor de drie klachten en het dekenbezwaar tezamen ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen. Dat zal gebeuren in de beslissing op het dekenbezwaar.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond; 
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma, K.C. van Hoogmoed, G. Kaaij en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 december 2021