ECLI:NL:TADRAMS:2021:292 Raad van Discipline Amsterdam 21-683/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:292 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-12-2021 |
Datum publicatie: | 27-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-683/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over mr. Hammerstein ingediend door de persoon die vanaf medio 2020 tot zijn overlijden in juli 2021 Nabil B. als vertrouwenspersoon heeft bijgestaan. De raad oordeelt dat mr. Hammerstein de gerechtvaardigde belangen van klager onvoldoende in acht heeft genomen en daarmee onbetamelijk heeft gehandeld. Mr. Hammerstein had de naam van klager zonder enige noodzaak aan een journalist van De Telegraaf gemeld. Dit met betrekking tot de Marengo-zaak waarvan mr. Hammerstein als voormalig advocaat van de kroongetuige als geen ander weet welke veiligheidsrisico’s die zaak kent. Bovendien stond op dat moment in het geheel nog niet vast dat klager de kroongetuige zou gaan bijstaan, laat staan dat dit publiekelijk bekend was. Klacht gegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 december 2021
in de zaak 21-683/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. R.P. de Vries
advocaat te Amsterdam
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 juli 2020 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van
de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht
ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1213744/EJH/RAB
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is – gezamenlijk met de klachtzaken met zaaknummers 21-682/A/A en
21-684/A/A – behandeld op de zitting van de raad van 29 november 2021 in aanwezigheid
van de gemachtigde van klager, bijgestaan door mr. A. van Spanje, verweerder en de
deken, bijgestaan door mr. R.J. Alderse Baas, stafmedewerker. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 12 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft de kroongetuige in de Marengo-zaak (hierna: de kroongetuige)
samen met X van december 2019 tot medio maart 2020 als advocaat bijgestaan. Vanwege
veiligheidsoverwegingen is de naam van verweerder destijds niet bekend gemaakt.
2.3 Klager is op 5 maart 2020 door een familielid van de kroongetuige per e-mail
benaderd. Naar aanleiding van die e-mail heeft er op 7 maart 2020 een ontmoeting plaatsgevonden
tussen klager en het familielid van de kroongetuige. In dat gesprek heeft het familielid
klager meegedeeld dat er sprake was van een breuk tussen de kroongetuige en verweerder
en heeft het familielid klager gepolst of hij bereid was om de kroongetuige te helpen.
2.4 Op 11 maart 2020 heeft de kroongetuige de samenwerking met verweerder formeel
beëindigd. Op 12 maart 2020 heeft verweerder telefonisch gesproken met Telegraafjournalist
John van den Heuvel. John van den Heuvel heeft verweerder in dat telefoongesprek gevraagd
wie hem als advocaat zou opvolgen. Verweerder heeft John van den Heuvel daarop meegedeeld
dat klager verder gaat bepalen wie de advocaat zal zijn en dat klager het liefst zelf
de kroongetuige zal bijstaan. John van den Heuvel heeft vervolgens telefonisch contact
opgenomen met klager en hem gevraagd te bevestigen dat klager is benaderd om de kroongetuige
bijstand te verlenen.
2.5 Vanaf medio 2020 heeft klager de kroongetuige als vertrouwenspersoon bijgestaan.
2.6 Op 3 en 4 juli 2020 is het Algemeen Dagblad (hierna: AD) een interview verschenen
met verweerder.
2.7 Op 29 januari 2021 heeft verweerder verzocht zich uit te laten schrijven als
advocaat. Dat verzoek is ingewilligd. Verweerder is met ingang van 16 februari 2021
van het tableau geschrapt.
2.8 Klager is op 15 juli 2021 overleden aan de gevolgen van een op hem gepleegde
aanslag.
2.9 Na de publicaties in het AD hebben ook de kroongetuige en mr. K bij de deken
een klacht ingediend over verweerder. Die zaken zijn gezamenlijk met deze zaak behandeld
op de zitting van 29 november 2021. Ook heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder
ingediend (zaaknummer 21-719/A/A/D). In alle vier de zaken wordt vandaag uitspraak
gedaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gevaarzettend jegens klager en in strijd met gedragsregels
1 en 3 lid 6 gehandeld door te lekken naar de pers over klagers betrokkenheid bij
de verdediging van de kroongetuige.
b) Met het door verweerder gegeven interview aan het AD heeft hij feitelijk onjuiste
informatie over klager verstrekt waarmee hij in strijd met gedragsregel 8 heeft gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op
het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Processuele gevolgen van het overlijden van klager
5.1 Klager is op 15 juli 2021 overleden. De raad ziet zich daarom allereerst voor
de vraag gesteld of ingevolge artikel 47a lid 6 Advocatenwet de behandeling van de
klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend moet worden voortgezet. Bij de
beoordeling daarvan hanteert de raad de volgende, in de beslissing van het Hof van
Discipline van 23 november 2012 (ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3524) genoemde, niet limitatieve,
uitgangspunten:
(i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist
en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan,
zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate
bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
(ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of prima facie geen
twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden
norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
(iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekort geschoten
is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak,
dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig
geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans
ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat
door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid
heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte
betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen
regeling.
(iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten
afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden
dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate
waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw)
onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder
in het bijzonder.
(v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder
de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een
beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
5.2 De raad ziet redenen aan het algemeen belang ontleend tot voortzetting van
de behandeling van klachtonderdeel a), nu de door klager gestelde normschending die
in dat klachtonderdeel aan de orde is het belang van de advocatuur en andere rechtshulpverleners
in het algemeen raakt. De raad ziet die redenen niet voor wat betreft klachtonderdeel
b). De behandeling van dat klachtonderdeel zal dan ook niet worden voortgezet.
Inhoudelijk beoordeling van de klacht
5.3 Klager heeft aan klachtonderdeel a) het volgende ten grondslag gelegd. Zijn
naam is door toedoen van verweerder in een vroegtijdig stadium op straat komen te
liggen, terwijl op 12 maart 2020 nog niet eens vast stond of klager als vertrouwenspersoon
zou gaan optreden voor de kroongetuige. Sterker nog, op 12 maart 2020 had klager zelfs
nog geen contact gehad met de kroongetuige zelf of met het OM over zijn mogelijke
rol als vertrouwenspersoon. Pas in de namiddag van 13 maart 2020 zijn hierover de
eerste contacten gelegd met het OM. Doordat de naam van klager voortijdig op straat
is komen te liggen, is hij ernstig in zijn belangen geraakt. Zo waren er nog geen
beveiligingsmaatregelen genomen. Het handelen van verweerder was daarmee hoogst onverantwoord,
zeker gezien de voorgeschiedenis in de Marengo-zaak waarbij sprake is geweest van
een drietal liquidaties van personen in de directe omgeving van de kroongetuige, aldus
nog steeds klager.
5.4 Verweerder voert aan dat John van den Heuvel op 12 maart 2020 van de breuk
tussen verweerder en de kroongetuige op de hoogte bleek te zijn gesteld. John van
den Heuvel had dagelijks contact met de familie van de kroongetuige en werd nauwgezet
op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. John van den Heuvel heeft verweerder
op 12 maart 2020 gevraagd welke advocaten hem zouden opvolgen. Verweerder heeft daarop
geantwoord dat hem geen opvolger bekend was en hem doorverwezen naar klager, die dat
zou gaan regelen. Dat was geen geheim. Verweerder heeft over “de opvolging” door klager
slechts gesproken met de kroongetuige, diens zussen, het OM en John van den Heuvel.
Overigens had klager zelf in een radioprogramma op 31 december 2019 openbaar verklaard
de ambitie te hebben om de kroongetuige bij te staan, aldus verweerder.
5.5 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het
Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46
Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke
normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
5.6 De advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen
in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden
van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen
is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus
2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:125). Bij het verstrekken van informatie aan derden over
een zaak die bij hem in behandeling is of was, neemt de advocaat behalve de belangen
van de cliënt, tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht (zoals ook is neergelegd
in gedragsregel 3 lid 6).
5.7 Verweerder heeft in zijn antwoord op de klacht erkend dat hij in het telefoongesprek
met John van den Heuvel op 12 maart 2020 heeft verwezen naar klager toen John van
den Heuvel hem vroeg welke advocaten hem zouden opvolgen. Op de zitting van de raad
leek verweerder te suggereren dat niet hij, maar de familie van de kroongetuige de
naam van klager aan John van den Heuvel heeft gegeven, maar dat staat haaks op wat
verweerder in zijn antwoord op de klacht heeft geschreven. Bovendien heeft de gemachtigde
van klager terecht opgemerkt dat als John van den Heuvel al door de familie van de
kroongetuige was geïnformeerd over de (mogelijke) rol van klager in de verdediging
van de kroongetuige, John van den Heuvel niet aan verweerder had hoeven vragen wie
de verdediging verder zou oppakken. Door de naam van klager zonder enige noodzaak
aan een journalist van de Telegraaf te melden, in een zaak als de Marengo-zaak waarvan
verweerder als voormalig advocaat van de kroongetuige als geen ander weet welke veiligheidsrisico’s
die zaak met zich brengt gezien diens tot dan toe geldende eigen anonimiteit en op
handen zijnde ingrijpende veiligheidsmaatregelen voor zijn kantoor en terwijl op 12
maart 2020 in het geheel nog niet vast stond dat klager de kroongetuige zou gaan bijstaan,
laat staan dat dit publiekelijk bekend was, heeft verweerder de gerechtvaardigde belangen
van klager onvoldoende in acht genomen en daarmee onbetamelijk gehandeld. Klachtonderdeel
a) is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de gerechtvaardigde
belangen van klager onvoldoende in acht te nemen. Bij het bepalen van de hoogte van
de maatregel neemt de raad in aanmerking hetgeen is overwogen en beslist in de andere
hiervoor onder 2.9 genoemde klachtzaken van de individuele klagers, welke gelijktijdig
met deze zaak zijn behandeld, en in het dekenbezwaar. Uitgaande van de aard en de
ernst van de gegrond bevonden klachten en het bezwaar is de raad van oordeel dat gelet
op het vertrouwen dat in de advocatuur gesteld moet kunnen worden schrapping van het
tableau in de vier zaken gezamenlijk aan de orde is en niet met een lichtere sanctie
kan worden volstaan. Verweerder heeft meerdere malen een van de belangrijkste kernwaarden
van de advocatuur, de geheimhoudingsplicht, geschonden. Ook heeft hij onvoldoende
rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van derden en heeft hij zich niet
welwillend tegenover een mede-advocaat opgesteld. Op de zitting van de raad heeft
verweerder weinig tot geen blijk gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen.
Integendeel, hij heeft vooral naar anderen gewezen. Dat verweerder reeds van het tableau
is geschrapt, doet aan het voorgaande niet af.
6.2 Om praktische redenen zal de maatregel alleen in het dekenbezwaar worden opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. De gemachtigde
van klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad één maatregel oplegt voor de drie klachten en het dekenbezwaar tezamen
ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen.
Dat zal gebeuren in de beslissing op het dekenbezwaar.
BESLISSING
De raad van discipline:
- bepaalt dat de behandeling van klachtonderdeel a) wordt voortgezet;
- bepaalt dat de behadeling van klachtonderdeel b) niet wordt voortgezet;
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma, K.C. van Hoogmoed, G. Kaaij en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 december 2021