ECLI:NL:TADRAMS:2021:264 Raad van Discipline Amsterdam 21-832/A/A 21-833/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:264
Datum uitspraak: 25-11-2021
Datum publicatie: 30-11-2021
Zaaknummer(s):
  • 21-832/A/A
  • 21-833/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar en verweerster als advocaat van de vereffenaar kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat de vereffenaar een zodanig onverdedigbaar standpunt heeft ingenomen dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  22 november 2021
in de zaken 21-832/A/A en 21-833/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

1.   verweerder
2.   verweerster
hierna samen: verweerders

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 oktober 2021 met kenmerk EJH/YH 1486188, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en i tot en met v. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klager aan de raad van 6 november 2021 en van het in die e-mail genoemde door klager opgestelde boekwerk/dossier. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder is bij beschikking van 20 maart 2014 door de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de op 17 mei 2004 overleden heer E (hierna: E). De rechtbank heeft ook een rechter-commissaris benoemd. Verweerster, een kantoorgenoot van verweerder, staat verweerder bij de vereffening als advocaat bij. 
1.2    Klager stelt vorderingen op E te hebben en daarmee op de nalatenschap van E. Hij heeft die vorderingen bij verweerder als vereffenaar ingediend. Verweerder heeft de vorderingen van klager niet erkend omdat de vorderingen volgens verweerder onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel zijn verjaard dan wel de transacties waaruit de vorderingen zouden zijn voortgevloeid kenmerken vertonen die wijzen op witwassen. 
1.3    Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de door verweerder als vereffenaar opgemaakte uitdelingslijst. Dat bezwaar is bij beschikking van 12 december 2019 door de rechtbank verworpen. 
1.4    Vervolgens heeft klager bij de rechtbank een dagvaardingsprocedure jegens verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar aanhangig gemaakt. Op 25 september 2019 heeft verweerster namens verweerder een conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend. Bij vonnis van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep loopt nog.
1.5    In de procedure bij de rechtbank is de vraag aan de orde geweest of klager voldoende bewijs had aangedragen voor zijn vorderingen op (de nalatenschap van) E. De rechtbank heeft over een door klager ingebrachte faxbrief van 7 mei 2003 – het belangrijkste bewijs voor de vorderingen van klager – geoordeeld “dat onvoldoende is komen vast te staan dat de faxbrief daadwerkelijk door erflater is opgesteld en ondertekend.”
1.6    Op 9 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder is nalatig geweest in het optreden als vereffenaar.
b)    Verweerder heeft ongefundeerd valse beschuldigingen jegens klager geuit.
c)    Verweerder heeft informatie achtergehouden, waar klager ten aanzien van zijn tegoeden recht op heeft.
d)    Verweerder heeft onwaarheden en beschuldigingen van crimineel gedrag jegens klager geuit.
e)    Verweerder heeft de verklaring van de secretaresse van E gewijzigd en informatie moedwillig verduisterd.
f)    In de conclusie van antwoord van 25 september 2019 heeft verweerder de vraagstelling opgenomen of klager geknipt en geplakt heeft. Dit is een beschuldiging tegen beter weten in en zonder enige onderbouwing.
Klager verwijt verweerster het volgende.
g)    Verweerster heeft niet voldaan aan haar stelplicht. De geformuleerde stellingen ten aanzien van klager zijn volledig uit de lucht gegrepen.

3    VERWEER
3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
De klacht over verweerder
4.1    De klacht richt zich tot verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van vereffenaar, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als vereffenaar brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dat geldt in dit geval temeer nu verweerder zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van verweerder zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Het is verder aan de civiele rechter om te beslissen in civielrechtelijke geschillen waarin een vereffenaar in die hoedanigheid betrokken raakt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Slechts wanneer een vereffenaar in een civielrechtelijk geschil een standpunt zou innemen dat in redelijkheid niet verdedigbaar is, zou sprake kunnen zijn van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Klachtonderdelen a) tot en met d) en f)
4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3    Klager verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest in zijn optreden als vereffenaar, dat hij ongefundeerd valse beschuldigingen jegens klager heeft geuit, dat hij informatie voor klager heeft achtergehouden waarop klager recht heeft, dat hij klager heeft beschuldigd van crimineel gedrag en dat hij in de conclusie van antwoord van 25 september 2019 met betrekking tot de faxbrief van 7 mei 2003 de vraagstelling heeft opgenomen of “klager geknipt en geplakt heeft”.
4.4    Verweerder voert aan dat klager een aantal vorderingen op de nalatenschap van E bij hem heeft ingediend van in totaal ruim € 2.600.000,-. Volgens klager heeft hij die bedragen in contanten aan E gegeven, zonder daarvoor een kwitantie te vragen en zonder dat aan die betalingen eens schriftelijke overeenkomst ten grondslag lag. De bedragen zouden volgens klager zijn bestemd om in onroerend goed te worden geïnvesteerd. Klager heeft verweerder ter onderbouwing van zijn vorderingen een faxbrief van 7 mei 2003 gestuurd, die door E zou zijn ondertekend. Hij, verweerder, heeft de vorderingen van klager niet erkend. Hij heeft daarbij inderdaad gesteld dat de door klager ingebrachte faxbrief een vervalsing was. Hij had daar echter goede redenen voor en de rechtbank heeft dit verweer ook gehonoreerd. Verweerder heeft ook aangevoerd dat er gegronde vrees bestond dat de beweerdelijk door klager aan E gegeven gelden een criminele herkomst en/of bestemming zouden hebben. Hij heeft dat uitvoerig toegelicht en er daarbij onder meer op gewezen dat klager zelf had toegegeven dat hij zich schuldig had gemaakt aan belastingontduiking. Wat hij in de procedures over de faxbrief en het misdrijf witwassen heeft aangevoerd, was voor zijn verweer tegen de vorderingen van klager relevant. Verweerder betwist dat hij voor klager relevante informatie – de administratie van E – heeft achtergehouden. Hij beschikt niet over de administratie van E, voor zover die er al zou zijn. Een van de bezwaren tegen E was nu juist dat hij zijn transacties niet schriftelijk vastlegde en niet aan de Belastingdienst verantwoordde.
4.5    De voorzitter overweegt als volgt. De klacht komt er in feite op neer dat klager vindt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij als vereffenaar de vorderingen van klager op de nalatenschap van E niet heeft erkend. Het is aan klager om in de civiele procedure die thans bij het gerechtshof Amsterdam loopt zijn vorderingen op de nalatenschap van E aan te tonen (en daarmee het ongelijk van verweerder). Voor de tuchtrechter is hierbij in beginsel geen rol weggelegd. Dat zou slechts anders kunnen zijn in het geval verweerder als vereffenaar een zodanig onverdedigbaar standpunt zou innemen dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is. Dat is hier niet het geval.  Verweerder heeft onderbouwd waarom hij als vereffenaar de vorderingen van klager niet erkende.  De rechtbank heeft het verweer over de faxbrief van 7 mei 2003 gehonoreerd. Dat verweerder klager een crimineel en een oplichter heeft genoemd, zoals klager in zijn klacht stelt, is overigens niet gebleken. 
4.6    Voor zover klager vindt dat verweerder nalatig is geweest in zijn taak als vereffenaar, bijvoorbeeld door ten onrechte informatie bij hem weg te houden, is het aan klager om dat aan de rechter-commissaris kenbaar te maken. Die is belast met het toezicht over verweerder als vereffenaar. Hiervoor is geen taak weggelegd voor de tuchtrechter.
4.7    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) tot en met d) en f) kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel e)
4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de verklaring van de secretaresse van E heeft gewijzigd en daarbij een essentieel deel van haar verklaring heeft weggelaten.
4.9    Verweerder voert aan dat hij onder meer is gaan twijfelen over de echtheid de faxbrief van 7 mei 2003 omdat het zakelijke e-mailadres van E eerder in 2003 was gewijzigd en de faxbrief nog het oude e-mailadres vermeldde. Daarover heeft hij de secretaresse van E om een verklaring verzocht. Het is juist dat de advocaat van verweerder de laatste twee zinnen van de verklaring van de secretaresse niet in de conclusie van antwoord heeft opgenomen. De weggelaten zinnen waren voor het punt dat hij wilde maken niet relevant. Van enig misleidend of ander kwalijk gebruik van de verklaring van de secretaresse van E is dan ook geen sprake. Overigens was het complete proces-verbaal van het getuigenverhoor als productie overgelegd bij de conclusie van antwoord, aldus verweerder.
4.10    De voorzitter is van oordeel dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad doordat in de voor hem ingediende conclusie van antwoord de laatste twee zinnen van de verklaring van de secretaresse van E niet waren geciteerd. Klachtonderdeel e) is ook kennelijk ongegrond.
De klacht over verweerster
4.11    De klacht over verweerster ziet op haar handelen en/of nalaten als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.12    De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.11 is overwogen, mocht verweerster afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat haar cliënt, verweerder, haar verstrekte en was zij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, heeft klager niet onderbouwd en is de voorzitter ook niet gebleken. Klachtonderdeel g) is ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 22 november 2021