ECLI:NL:TADRAMS:2021:248 Raad van Discipline Amsterdam 21-798/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:248 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-11-2021 |
Datum publicatie: | 10-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-798/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van voormalig advocaat over uitlatingen die advocaat heeft gedaan in televisieprogramma Beau. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de uitlatingen die hij wel over klager heeft gedaan in de uitzending van het televisieprogramma Beau het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. De gewraakte uitlatingen zijn weliswaar hard, maar gelet op de context waarin de uitlatingen zijn gedaan – klager heeft in een artikel in het AD uitgebreid gesproken over zijn bijstand aan de kroongetuige in het Marengo-proces en daarover was verweerder gevraagd zijn mening te geven – heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 november 2021
in de zaak 21-798/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 september 2021 met kenmerk 1223573/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is een voormalig advocaat.
1.2 Op 6 juli 2020 was verweerder samen met mr. V te gast in het televisieprogramma
Beau. Zij waren uitgenodigd naar aanleiding van een publicatie in het AD van 3 juli
2020 waarin klager een toelichting heeft gegeven op zijn bijstand aan de kroongetuige
in het Marengo-proces.
1.3 Op 30 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Op 14 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Overijssel een klacht ingediend over mr. V. Na overleg met en instemming van alle
betrokkenen is besloten dat de deken Amsterdam het onderzoek zou verrichten naar beide
klachten. In de klachtzaak tegen mr. V (zaaknummer 21-797/A/A) wordt eveneens vandaag
uitspraak gedaan.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in de
uitzending van het televisieprogramma Beau van 6 juli 2020 denigrerend en minachtend
over klager uit te laten. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel
24.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet
geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als
zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Maar ook wanneer
een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier:
in privéhoedanigheid –, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien
de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van
handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan
de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een
advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten
zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven
te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening
absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
4.2 De klacht ziet op uitlatingen die verweerder in het televisieprogramma Beau
over klager heeft gedaan. Verweerder heeft aan dat televisieprogramma deelgenomen
als deskundige op het gebied van het strafrecht. Naar het oordeel van de voorzitter
zijn er voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de
praktijkuitoefening van verweerder om de verweten gedragingen te toetsen aan het tuchtrecht
voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet.
4.3 De uitlatingen van verweerder waarop klager zijn klacht heeft gebaseerd zijn
de volgende:
• tijdens de uitzending is verweerder naar commentaar gevraagd over de publicatie
in het AD van 3 juli 2020 en het optreden van de anonieme advocaat [hiermee wordt
klager bedoeld, vzt.]. Verweerder heeft toen geconcludeerd dat de anonieme advocaat
“eerst van het tableau geschrapt moest worden en daarna de bak in”;
• verweerder heeft de kroongetuige aangemoedigd strafrechtelijke aangifte te doen;
• aan de conclusie van het tableau af en de bak in deed verweerder vooraf gaan
dat de anonieme advocaat [hiermee wordt klager bedoeld, vzt.] “een rancuneuze ijdeltuit
is die zich ten onrechte liet voorstaan voor de kroongetuige te hebben opgetreden,
zand in de motor van het OM heeft gegooid, het proces in gevaar heeft gebracht en
het interview heeft gegeven zodat alsnog bekend zou worden wie hij was”.
4.4 De voorzitter stelt allereerst vast dat de uitlatingen van verweerder die klager
in zijn klacht noemt, niet (letterlijk) zo zijn gedaan door verweerder. Naar het oordeel
van de voorzitter heeft verweerder met de uitlatingen die hij wel over klager heeft
gedaan in de uitzending van het televisieprogramma Beau het vertrouwen in de advocatuur
niet geschaad. De gewraakte uitlatingen zijn weliswaar hard, maar gelet op de context
waarin de uitlatingen zijn gedaan – klager heeft in een artikel in het AD uitgebreid
gesproken over zijn bijstand aan de kroongetuige in het Marengo-proces en daarover
was verweerder gevraagd zijn mening te geven – heeft verweerder niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. Verweerder heeft onder meer toegelicht wat de deken zou kunnen
doen naar aanleiding van het interview van klager in het AD en wat de kroongetuige
zou kunnen doen en wat de gevolgen daarvan voor klager zouden kunnen zijn (schrapping,
gevangenisstraf). Niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij
wist of had moeten weten dat die onjuist waren. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 8 november 2021