ECLI:NL:TADRAMS:2021:213 Raad van Discipline Amsterdam 21-720/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:213
Datum uitspraak: 11-10-2021
Datum publicatie: 19-10-2021
Zaaknummer(s): 21-720/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie:

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  11 oktober 2021
in de zaak 21-720/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager
over:  
verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 26 augustus 2021 met kenmerk td/ds/1370325, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerster is de advocaat van de ex-partner (hierna: de vrouw) van klager. Klager en de vrouw hebben samen drie kinderen. De kinderen staan sinds 11 maart 2019 onder toezicht.
1.2    Op 22 maart 2021 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift tot wijziging ouderlijk gezag (hierna: het verzoekschrift) bij de rechtbank ingediend. Daarin staat, voor zover van belang:  
2. In augustus 2017 is de relatie tussen partijen verbroken, mede vanwege huiselijk geweld. De vrouw heeft de woning van partijen verlaten en is met de drieling elders gaan wonen. Nadien is de vrouw veelvuldig bedreigd door de man. In januari 2018 is de vrouw door de man zelfs bedreigd met de dood. De man is hiervoor zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld. Het hof heeft de man een hogere straf dan de rechtbank opgelegd, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Deze uitspraak is onherroepelijk. Productie 3: Arrest gerechtshof Amsterdam d.d. 13 oktober 2020.
3. Na het verbreken van de relatie tussen partijen is er regelmatig sprake geweest van bedreigingen vanuit de man jegens de moeder. Hiervan is melding gedaan bij veilig thuis. Partijen zijn vervolgens aangemeld voor vrijwillige hulpverlening. (…)
7. School heeft in november 2020 tijdens een oudergesprek met de vrouw hun zorgen over de kinderen en dan met name [de zoon van klager en de vrouw] geuit. (…)
8. Tijdens de ondertoezichtstelling uit vader met regelmaat zijn boosheid, woede en frustratie jegens school, moeder en de jeugdbeschermer van de JGB. Met regelmaat gaat hij niet akkoord met voorgestelde of ingezette hulpverlening, waardoor de hulpverlening niet wordt ingezet of met een vertraging. Ook dient hij tot op heden met enige regelmaat klachten in tegen de jeugdbeschermer. (…)
•    September 2020”Vader uit ernstige bedreigingen jegens moeder met tussenkomst van de deurwaarder. (…)
11. (…) Met name door het stellen van allerlei voorwaarden en starten van klachtprocedures tegen de jeugdbeschermer en GI, doet vader de broodnodige hulp voor de kinderen onnodig stagneren, danwel frustreren. (…)
12. De vrouw maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en hun (psychisch) welzijn.”
1.3    Als bijlagen bij het verzoekschrift heeft verweerster e-mails overgelegd van klager aan de jeugdbeschermer, waarbij klager de vrouw in cc heeft gezet.
1.4    Op 31 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft klager in het verzoekschrift beschuldigd van een strafbaar feit, terwijl daar geen bewijs voor is en geen strafrechtelijke veroordeling voor gevolgd is. Dat is smaad en laster.
b)    Het verzoekschrift staat vol leugens, onwaarheden en beschuldigingen van strafbare feiten.
c)    Verweerster heeft in het verzoekschrift vertrouwelijke e-mails tussen klager en de jeugdbeschermer gebruikt.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


4    BEOORDELING
4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2    Klager verwijt verweerster allereerst dat zij hem in het verzoekschrift heeft beschuldigd van strafbare feiten zonder dat daar bewijs voor is en zonder dat hij daarvoor veroordeeld is. 
4.3    De voorzitter overweegt als volgt. In het verzoekschrift heeft verweerster vermeld dat de relatie tussen klager en de vrouw mede vanwege huiselijk geweld is verbroken, dat klager de vrouw nadien veelvuldig heeft bedreigd, in januari 2018 zelfs met de dood, en dat na het verbreken van de relatie er regelmatig sprake is geweest van bedreigingen vanuit klager jegens de vrouw. Vast staat dat klager onherroepelijk is veroordeeld voor het (met de dood) bedreigen van de vrouw. Verweerster mocht hier in haar verzoekschrift dan ook naar verwijzen. Dat klager het niet eens is met de veroordeling, doet hieraan niet af. Verweerster mocht voorts afgaan op de informatie van haar cliënte over het huiselijk geweld en de latere bedreigingen door klager. Dit zijn zware beschuldigingen die tot voorzichtigheid nopen maar dat verweerster in dit geval aanleiding had om aan de juistheid van die informatie te twijfelen, is niet gebleken. Dat verweerster klager in het verzoekschrift ook heeft beschuldigd van het seksueel misbruiken van zijn buurmeisje, is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) 
4.4    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat het verzoekschrift vol staat met leugens, onwaarheden en beschuldigingen van strafbare feiten zonder bewijs. Volgens klager heeft verweerster ten onrechte gesteld dat hij jeugdzorg tegenwerkt door klachten in te dienen en dat hierdoor het welzijn van de kinderen in gevaar komt. Het indienen van klachten is een wettelijk recht dat klager toekomt en bovendien zijn twee van de door hem ingediende klachten gegrond verklaard. Verder heeft verweerster in het verzoekschrift de indruk gewekt dat de gedragsproblematiek rondom de zoon van klager en de vrouw de schuld van klager is, terwijl hiervoor geen enkel bewijs is. Ook is het onjuist dat klager in hoger beroep een hogere straf opgelegd heeft gekregen, aldus klager. 
4.5    De voorzitter overweegt als volgt. In het verzoekschrift heeft verweerster beschreven hoe klager zich sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen opstelt jegens onder andere jeugdzorg en daarbij vermeld dat hij regelmatig klachten indient tegen jeugdzorg. Verweerster heeft hiervan in het verzoekschrift 16 voorbeelden genoemd en die voorbeelden met stukken onderbouwd. Verweerster heeft terecht aangevoerd  dat dit relevant zou kunnen zijn voor de beoordeling van het door haar namens de vrouw ingediende verzoek en het dus in het belang van haar cliënte was om dit te benoemen. Voor zover klager het niet eens was met de conclusie die verweerster heeft getrokken, namelijk dat klager jeugdzorg tegenwerkt, had het op zijn weg gelegen om hiertegen in de civiele procedure verweer te voeren. 
4.6    Dat verweerster in het verzoekschrift de schuld van de gedragsproblematiek van de zoon van klager en de vrouw bij klager heeft gelegd, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerster zich in het verzoekschrift onjuist heeft uitgelaten over de door het gerechtshof aan klager opgelegde straf. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c)
4.7    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij in het verzoekschrift gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke e-mails tussen klager en de jeugdbeschermer. 
4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Vast staat dat de e-mails waar klager in dit klachtonderdeel op doelt in cc aan de vrouw zijn gestuurd en daarmee voor haar bekend waren. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat de inhoud van de e-mails relevant zou kunnen zijn voor de beoordeling van het door haar ingediende verzoek en dat nergens in de e-mails staat dat de inhoud van de e-mails niet mag worden gebruikt in een eventuele procedure. De e-mails zijn in die zin dan ook niet als vertrouwelijk aan te merken. De omstandigheden dat klager verplicht was in de e-mails de vrouw in de cc te zetten en dat er een disclaimer onder de e-mails staat maken – wat daarvan zij – niet dat verweerster de informatie niet in het verzoekschrift mocht opnemen. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2021.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op 11 oktober 2021