ECLI:NL:TADRAMS:2021:207 Raad van Discipline Amsterdam 20-638/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:207
Datum uitspraak: 10-09-2021
Datum publicatie: 23-09-2021
Zaaknummer(s): 20-638/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich tot de rechtbank te wenden zonder een kopie van dat bericht aan de wederpartij te zenden. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 september 2021

in de zaak 20-638/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 maart 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/re/20-101/1103825 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2021. Daarbij waren klagers 3, 4, 9 (mede namens klagers 1 en 2), 10 (mede namens klagers 7 en 8), verweerder en mr. K. aanwezig. Ook was aanwezig mr. V., advocaat van klagers 3 en 4. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken van verweerder van 4 juni 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klagers 1 tot en met 8 zijn al dan niet indirect in verschillende juridische procedures verwikkeld met vier vennootschappen, H. FZE, F. Limited, G. en R. Limited, die worden bijgestaan door verweerder. Klager 1 (waarvan klager 2 de bestuurder is) wordt in deze procedures bijgestaan door klager 9; klager 5 (waarvan klager 6 de bestuurder is) en klager 7 (waarvan klager 8 de bestuurder is) worden bijgestaan door klager 10. Bestuurder van H. FZE en F. Limited is mevrouw E. Er speelt onder meer een geschil over wie wanneer vertegenwoordigingsbevoegd was bij H. FZE en F. Limited, wie welke vennootschap mocht vertegenwoordigen en welke afspraken zijn gemaakt over bepaalde geïnvesteerde dan wel uitgeleende bedragen.

2.3    Verweerder heeft in een bodemprocedure een e-mail van 11 juni 2018 van H. FZE aan klager 7 als productie bij de dagvaarding ingebracht. Deze email was ondertekend door “[klager 6], director”. Voorafgaand aan het uitbrengen van die dagvaarding is beslag gelegd. Bij het beslagrekest zat dezelfde e-mail als bijlage. In een later kort geding tussen klager 7 (bijgestaan door klager 10) en klagers 1 en 2 (bijgestaan door klager 9) enerzijds en G. en R. Limited (bijgestaan door verweerder) anderzijds heeft verweerder de e-mail wederom overgelegd, maar in deze versie is twee keer de naam van klager 6 en zijn functieomschrijving verwijderd.

2.4    Klager 10 heeft verweerder en de voorzieningenrechter een dag voor de zitting in kort geding op 30 januari 2020 erop gewezen dat verweerder twee versies van eenzelfde e-mail heeft ingebracht. Verweerder heeft tijdens die zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter erkend dat er een verschil zat tussen de e-mail die eerder was ingebracht en de versie die in het kort geding was ingebracht. De dag na de zitting heeft verweerder nogmaals het voorgaande aan klager 10 bevestigd. Verweerder heeft hem laten weten dat hij de kwestie samen met zijn cliënte ging onderzoeken en dat hij klager 10 zou informeren over de bevindingen. Verweerder heeft de productie niet ingetrokken. In het vonnis in kort geding van 20 februari 2020 is de volgende overweging aan de e-mail van 11 juni 2018 gewijd:

“[Klager 7] heeft er verder op gewezen dat er een discrepantie zit tussen een e-mail zoals door [G.] c.s. overgelegd en de originele e-mail. (...) Of hier sprake is van het bewust manipuleren van stukken zoals [klager 7] suggereert, kan de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet vaststellen. Om dat te beoordelen is nadere bewijslevering nodig en dient ook de advocaat van [G.] c.s. behoorlijk in de gelegenheid te worden gesteld om hierop te reageren. Dat gaat het bestek van deze procedure echter te buiten en zal in een bodemprocedure eventueel aan de orde kunnen komen.”

2.5    Mevrouw E. heeft op 31 maart 2020 aan verweerder laten weten dat zij inderdaad de e-mail heeft aangepast om verwarring te voorkomen. Verweerder heeft haar erop gewezen dat dit niet is toegestaan. Verweerder heeft klager 10 niet nader over zijn bevindingen bericht.

2.6    Verweerder werkte in een aantal van de zaken tegen klagers samen met mr. K. Mr. K. trad op voor H. FZE, F. Limited, en R. Op of omstreeks 1 maart 2019 heeft verweerder onder meer namens G. conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van klager 7. Op 16 december 2019 hebben verweerder en mr. K (toch?). gezamenlijk ten behoeve van de behandeling van het daaropvolgende opheffingskortgeding een brief aan de rechtbank gestuurd namens alle beslagleggers. In het vervolgens gewezen vonnis van 23 december 2019 wordt mr. K. aangemerkt als advocaat van alle beslagleggers (dus ook van G.). Mr. K. heeft op 29 januari 2020 aan de rechtbank en klager 9 bericht dat hij G. niet vertegenwoordigt.

2.7    Op 10 januari 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan een juridisch-administratief medewerker van de rechtbank ter bevestiging van een telefoongesprek dat hij met die medewerker heeft gevoerd. In de e-mail heeft hij het volgende geschreven:

“Telefonisch heb ik u gisteren laten weten dat er op zichzelf geen bezwaar bestaat tegen de voeging door de partijen [klager 1] en haar aandeelhouder en bestuurder [klager 2], beiden vertegenwoordigd door [klager 9].

(...)

Ook breng ik in herinnering onze bezwaren tegen het voorzitterschap van mr. [S.] van de meervoudige kamer nu hij als Voorzieningenrechter recent 2 zaken heeft behandeld en daarbij bepaalde duidelijke uitlatingen heeft gedaan.”

2.8    Verweerder heeft klagers niet van deze e-mail op de hoogte gebracht.

2.9    Op 2 mei 2019 hebben klagers 1 en 2 (bijgestaan door klager 9) verzocht tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor tegen H. FZE, F. Limited en bestuurder mevrouw E., om laatstgenoemde en klager 6 te laten horen. Bij beschikking van 9 augustus 2019 is het verzoek toegewezen. Uit de beschikking komt naar voren dat partijen uitvoerig hebben gedebatteerd over de volgorde van de te horen getuigen. Verzoekers wensten mevrouw E. als eerste te horen. In de beschikking is bepaald dat de verzoekende partij de volgorde mag bepalen. Naar aanleiding van deze beschikking heeft klager 9 verweerder meerdere keren om verhinderdata verzocht. Aanvankelijk heeft verweerder op dit verzoek niet gereageerd en vervolgens heeft verweerder laten weten dat mevrouw E. in de maanden september tot en met december 2019 in verband met haar werkzaamheden in het buitenland verhinderd was om te getuigen en dat het onduidelijk was of zij de eerste drie maanden van 2020 zou kunnen komen getuigen. In de zitting in kort geding op 21 november 2019 heeft verweerder verklaard dat mevrouw E. in januari gehoord zou kunnen worden, maar op verzoeken van klager 9 van 22 en 29 november 2019 om de verhinderdata van mevrouw E. in januari door te geven is niet gereageerd Mr. K. heeft vervolgens op 28 november 2019 een tweede verzoekschrift ingediend namens H. FZE en F. Limited om klager 6 te horen (het tweede verzoek). Mr. K. heeft het verzoek onder meer als volgt onderbouwd:

“Behalve het doen van strafrechtelijke aangifte in Nederland en België hebben verzoeksters aangekondigd [klager 6] in een voorlopig getuigenverhoor onder ede te willen laten horen als getuige over de opstelling en ondertekening van (...) de door hem (...) ondertekende akten. Zeer kort daarop maakte [klager 1] zelf een dergelijk voorlopig getuigenverhoor aanhangig waarin verzoeksters zich hebben gerefereerd en waarna het getuigenverhoor is toegestaan. Evenwel werd op de voor het verhoor bepaalde dag de zaak op verzoek van [klager 1] voor onbepaalde tijd uitgesteld aangezien zij niet wenste dat [klager 6] als eerste zou worden gehoord buiten aanwezigheid van [mevrouw E.]. Verzoeksters hebben zich vergeefs tegen het afgelasten van het getuigenverhoor verzet. Zij hebben geen middel om het horen van [klager 6] af te dwingen anders dan zelf verzoeker te worden in het door hen gewenste getuigenverhoor. Zij kunnen niet blijven aanzien hoe de regie van een eenmaal bepaald getuigenverhoor in handen blijft van de partij die zich heeft bediend van valse akten. Zij hebben mitsdien een gerechtvaardigd belang om ook van hun zijde een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Het belang van verzoeksters is gelegen in het aan het licht brengen van de waarheid, bestaande uit de valsheid van de door [klager 1] in het geding gebrachte door [klager 6] ondertekende akten waarop door [klager 1] enig vorderingsrecht wordt gebaseerd.”

2.10    Bij beschikking van 18 februari 2020 wordt dit tweede verzoek tot voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De rechtbank heeft het volgende daartoe overwogen:

“5.3.    Naar het oordeel van de rechtbank hebben [H. FZE] en [F. Limited] door het stelselmatig niet reageren op verzoeken om verhinderdata en de maandenlange verhindering van [mevrouw E.] om te komen getuigen zelf bewerkstelligd dat [mevrouw E.] en dus ook [klager 6] nog steeds niet is gehoord. Dat is niet aan [klager 1] te wijten. Concrete aanwijzingen dat [klager 6] door [klager 1] als getuige uit de wind wordt gehouden zijn ook niet gesteld of gebleken. (...) Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de langdurige verhindering van [mevrouw E.], het niet reageren op verzoeken om haar verhinderdata door te geven en het vervolgens indienen van het onderhavige verzoekschrift een poging is om de volgorde van de te horen getuigen te veranderen en toch eerst [klager 6] te horen. Ter zitting daarmee geconfronteerd heeft [mr. K.] die conclusie niet weerlegd. Met het onderhavige verzoek tot het bepalen van een voorlopig getuigenverhoor maken [H. FZE] en [F. Limited] dan ook misbruik van bevoegdheid. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.”

2.11    Het tweede verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor was behandeld op de zitting op 28 januari 2020. Mr. K. heeft toen in zijn pleitnota het volgende naar voren gebracht:

“9. De vooruitgeschoven verdediging heeft zich de maanden nadien verder vervolmaakt door schier onafgebroken vuilspuiterij van [klager 9] aan het adres van [mevrouw E.] en [verweerder], zowel in als buiten rechte. Ieder zijn stijl, maar [klager 9] maakt het wel erg bont. Ik heb het dan niet eens over zijn zelfgemaakte processen-verbaal, maar alleen over zijn beschimping van personen, waaronder confrères.

(...)

14. Verzoeksters hebben daarnaast vanuit het kamp van de geld lenende partijen ([klagers 3, 5 en 7]) concrete aanwijzingen ontvangen dat er met geschriften geknoeid is. (...) [Mevrouw E.] heeft kort na 11 februari 2019, de dag dat deze akten naar de rechtbank ingezonden zijn voor de zitting van 12 februari 2019, ook van een insider aldaar gehoord dat er valse akten zijn opgesteld. (...)”

2.12    Vervolgens is in de pleitnota een WhatsApp-conversatie opgenomen tussen verweerder en mevrouw E waarin is te lezen dat mevrouw E. zeker stelt te weten dat klager 9 zijn cliënten heeft geïnstrueerd dat ze valse overeenkomsten moesten opstellen, maar dat ze daar geen bewijs voor heeft.

2.13    Op 25 februari 2020 stond het voorlopig getuigenverhoor van mevrouw E. gepland. Op 24 februari 2020 om 13:24 uur heeft verweerder de rechtbank per e-mail bericht dat de vlucht van Milaan naar Amsterdam die mevrouw E. had geboekt voor 23 februari 2020 was geannuleerd en dat zij pas op 25 februari 2020 in de avond in Nederland kon zijn. Klagers 9 en 10 hebben verweerder en de rechtbank laten weten dat er op 23 en 24 februari wel andere vluchten beschikbaar waren en dat zij bereid waren een ticket voor een van die vluchten voor mevrouw E. te kopen. Uiteindelijk is mevrouw E. op 26 februari 2020 alsnog gehoord.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft valsheid in geschrifte gepleegd en vervalste bewijsstukken in stand gehouden.

b)    Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid van mr. K.

c)    Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op e-mailberichten.

d)    Verweerder heeft de rechtbank aangeschreven zonder de advocaten van de wederpartij daarover te informeren.

e)    Verweerder heeft misbruik gemaakt van recht en de rechter misleid.

f)    Verweerder heeft een getuigenverhoor gesaboteerd.

g)    Verweerder heeft zich bediend van onnodig grievend taalgebruik.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De klachten zullen aan de hand van deze toets worden beoordeeld.

5.2    Bepaalde klachtonderdelen zien slechts op één of meerdere klagers. Voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht zal de raad nader specificeren wie als klager kan worden aangemerkt.

Klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder had zich volgens klagers moeten distantiëren van het vervalste bewijsstuk, te weten de e-mail van 11 juni 2018. Door dat niet te doen en het stuk niet in te trekken heeft hij de rechtbank misleid, aldus klagers.

5.4    Vaststaat dat de versie van de e-mail die in het kort geding is ingediend, bewerkt is. Verweerder heeft nadat hij door klager 10 op de discrepantie is gewezen, erkend dat hij in het kort geding een aangepaste versie van de e-mail van 11 juni 2018 heeft ingebracht. Hij heeft dit ook aan de voorzitter bevestigd. Niet is gebleken dat verweerder bij het inbrengen van de e-mail wist dat deze was bewerkt. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt aan hem verstrekte stukken. De vraag die resteert is of het tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerder de productie niet actief heeft ingetrokken.

5.5    De raad acht het begrijpelijk dat verweerder om te beginnen aan klager 10 heeft laten weten dat hij zal gaan uitzoeken wat er met de e-mail is gebeurd. Nu de onjuistheid van de e-mail openlijk met de rechter is besproken, heeft correctie feitelijk al plaatsgevonden. Uit het dossier is bovendien niet gebleken dat de kort gedingrechter de e-mail relevant vond voor de beoordeling van de vordering. Onder die omstandigheden acht de raad het niet verwijtbaar dat verweerder de productie niet ook nog heeft ingetrokken. Wel had verweerder klager 10 beloofd hem op de hoogte te brengen van zijn onderzoeksbevindingen, en dat heeft hij niet gedaan. Het was netjes geweest als hij dat wel had gedaan, maar het is zonder aanvullende omstandigheden, die niet zijn gebleken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij dit heeft nagelaten. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6    Klagers 7 en 10 verwijten verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid van mr. K. ten aanzien van de vraag of mr. K. eveneens optrad voor G. Mr. K. zou zich ter zitting van 19 december 2019 voorgedaan hebben als advocaat van G. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het handelen of nalaten van mr. K. Ook als mr. K. onduidelijkheid zou hebben laten bestaan over zijn hoedanigheid, dan kan dit verweerder niet worden aangerekend. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    Klagers 9 en 10 verwijten verweerder dat hij stelselmatig niet op hun berichten reageert. Hiertoe heeft klager 9 twee voorbeelden gegeven. Uit het dossier blijkt dat klager 9 verweerder op 15, 23 en 27 augustus 2019 heeft verzocht verhinderdata van mevrouw E. door te geven. Op 27 augustus heeft verweerder op dit verzoek gereageerd. Op de e-mailberichten van 26 september en 9 oktober 2019 van klager 10 heeft verweerder bij brief van 29 oktober 2019 gereageerd.

5.8    Uit het voorgaande blijkt dat verweerder weliswaar niet steeds direct reageert op e-mailberichten van klagers 9 en 10, maar uiteindelijk reageert hij wel. De raad is van oordeel dat van stelselmatig niet reageren geen sprake is. Evenmin is gebleken dat verweerder zonder te reageren onmiddellijk procedures start. Het valt binnen de vrijheid die de advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt om ervoor te kiezen niet (direct) op berichten van de advocaat van de wederpartij te reageren. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.9    Klagers verwijten verweerder dat hij zich tot de rechtbank heeft gewend zonder een kopie van dat bericht aan de wederpartij te zenden. Op grond van gedragsregel 21 lid 1 is het de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.

5.10    Verweerder heeft aangevoerd dat het initiatief is uitgegaan van de rechtbank, dat hij enkel aan de griffier (niet de rechter) het telefoongesprek met de griffie heeft bevestigd en dat hij ervan uitging dat de rechtbank dit verder met de wederpartij zou opnemen.

5.11    Vaststaat dat verweerder de rechtbank op 10 januari 2020 heeft aangeschreven zonder een afschrift van deze e-mail aan (de advocaten van) klagers te sturen. Gedragsregel 21 lid 1 kent geen uitzonderingen. Elk bericht aan de rechtbank dient aan de wederpartij te worden gezonden. Het is daarbij niet van belang of de brief aan de rechter of een juridisch medewerker is gericht en wie daartoe het initiatief heeft genomen. Niet alleen de advocaten maar ook de procespartij zelf heeft een belang bij het indienen van deze klacht. Het is in het belang van een partij om tijdig processtukken en andere berichten van een wederpartij te ontvangen en zodoende op de hoogte te zijn van de voortgang van de procedure.

5.12    Gezien het voorgaande acht de raad dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel e)

5.13    Uit het dossier blijkt dat de rechtbank in de beschikking van 9 augustus 2019 heeft overwogen dat het tweede verzoek van mr. K. misbruik van bevoegdheid opleverde, omdat op herhaalde eerdere verzoeken van klager 9 om verhinderdata niet of ontwijkend werd gereageerd om vervolgens zelf een verzoek tot het horen van getuigen in te dienen, waarin een andere volgorde van het horen van de getuigen werd verzocht. Los van de vraag of dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet eerst gekeken worden of dit ook verweerder aangerekend kan worden. Klagers stellen dat het handelen van mr. K. aan verweerder kan worden toegerekend, omdat zij kiezen voor deze vorm van samenwerking. Weliswaar bestaat er nauwe samenhang tussen het eerste verzoek van verweerder en het tweede verzoek van mr. K. en stonden zij hun cliënten gezamenlijk bij, maar desondanks geldt wederom dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen van mr. K. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.14    Klagers stellen dat verweerder een getuigenverhoor heeft gesaboteerd door in strijd met de waarheid een beroep op overmacht te doen.

5.15    De raad acht het op basis van het dossier ongeloofwaardig dat mevrouw E. door de annulering van haar vlucht niet tijdig in Nederland kon zijn om bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn. Dat neemt echter niet weg dat verweerder af mocht gaan op de mededelingen van zijn cliënte dat het haar niet lukte om tijdig ter zitting te verschijnen. Het is zeer goed mogelijk dat verweerder de situatie op dat moment niet geheel kon overzien waardoor het niet van hem gevergd kon worden om tegen zijn cliënte in te gaan. Voor zover mevrouw E. opzettelijk heeft geprobeerd de procedure te vertragen, betekent dat niet dat verweerder verweten kan worden dat hij het getuigenverhoor heeft gesaboteerd. Bovendien was het belang beperkt omdat mevrouw E. de volgende dag alsnog gehoord kon worden. Van een onaanvaardbare vertraging was derhalve geen sprake. De raad kan daarom niet vaststellen dat op dit punt sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder, zodat het klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel g)

5.16    Klager 9 stelt zich op het standpunt dat verweerder tuchtrechtelijk verweten kan worden dat mr. K. zich in zijn pleitnota onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. Het betreffen uitlatingen van mr. K. Verweerder heeft volgens klagers de smadelijke opmerkingen van mr. K. heeft gesteund omdat hij ook optrad voor H. FZE en F. Limited. Wat van de uitlatingen van mr. K. ook zij, de raad is van oordeel dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen van een ander. Dat verweerder het desbetreffende verzoekschrift heeft ingediend en dat verweerder en mr. K. de zaak samen behandelen maakt het voorgaande niet anders. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel d) gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden gezien de aard en ernst van de gedraging.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten per aanwezige klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten per aanwezige klager binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan elk van klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel d) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a) b), c), e), f) en g) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- per aanwezige klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 10 september 2021