ECLI:NL:TADRAMS:2021:205 Raad van Discipline Amsterdam 21-657/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:205
Datum uitspraak: 13-09-2021
Datum publicatie: 20-09-2021
Zaaknummer(s): 21-657/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 september 2021

in de zaak 21-657/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 augustus 2021 met kenmerk 1277624/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in verschillende procedures waaronder een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw). Verweerder staat de vrouw in die procedures bij.

1.2    De echtscheiding is in februari 2020 uitgesproken. De twee kinderen van klager en de vrouw zijn uit huis geplaatst en staan onder toezicht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR).

1.3    Op 10 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager tijdens een driegesprek bedreigd en heeft zich in dit driegesprek en in een gesprek op het kantoor van de accountant van klager en de vrouw onbehoorlijk gedragen.

b)    Verweerder heeft bewust de afwikkeling van de echtscheidingsprocedure belemmerd.

c)    Verweerder heeft de advocaat van klager niet geïnformeerd over door hem ingestelde procedures.

d)    Verweerder heeft zich rechtstreeks met klager in verbinding gesteld terwijl hij wist dat klager wordt bijgestaan door een advocaat.

e)    Verweerder heeft bij het aanvragen van de toevoeging voor de vrouw verzwegen dat zij vermogen heeft.

f)    Verweerder is afspraken niet nagekomen.

g)    Verweerder heeft verzuimd de vrouw te wijzen op het belemmeren van de rechtsgang.

h)    Verweerder heeft zich vermoedelijk niet conform de geldende richtlijnen laten belonen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich bij een driegesprek en een gesprek op het kantoor van de accountant onbehoorlijk heeft gedragen en dat hij klager tijdens een driegesprek heeft bedreigd. Klager heeft dit, tegenover de betwisting van verweerder, die erkent dat de gesprekken wel stevig zijn geweest, niet onderbouwd en ook niet toegelicht wat verweerder zou hebben gezegd. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4    Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij de afwikkeling van de echtscheidingsprocedure bewust heeft belemmerd, onder andere door procedures in gang te zetten die de afwikkeling van de echtscheiding vertragen, essentiële informatie achter te houden en in strijd te handelen met hetgeen is toegezegd en overeengekomen alsmede dat hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels door de advocaat van klager niet over door hem ingestelde procedures te informeren. Volgens klager heeft verweerder in de door hem bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig gemaakte procedure tot vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen de rechtbank niet geïnformeerd dat er bij de rechtbank Rotterdam al een door JBRR aanhangig gemaakte procedure tot vervangende toestemming voor het aanvragen van identiteitsbewijzen voor de kinderen liep en dat in die procedure al uitspraak was gedaan. Verweerder is over die uitspraak op 4 november 2020 door de rechtbank Rotterdam geïnformeerd en heeft desondanks de uitspraak van de rechtbank Rotterdam niet aan de rechtbank Midden-Nederland doen toekomen en de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland ook niet ingetrokken. Verweerder heeft voorts bewust de betrokken jeugdinstanties belast met de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van de kinderen niet betrokken bij de door hem aanhangig gemaakte procedures en hen ook niet genoemd. Verweerder heeft verder in een gesprek met klager en diens advocaat op 4 november 2020 gezegd dat hij niet wist of de procedure in Utrecht behandeld zou worden of gevoegd zou worden met de procedure in Rotterdam die al door JBRR was gestart. Hij heeft ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat van klager haar te informeren niks meer van zich laten horen hierover. Klager kreeg vervolgens tot zijn verrassing een kennisgeving voor een zitting op 7 januari 2021, hoewel de rechtbank Rotterdam het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming al had afgewezen. Verweerder heeft verder in de driegesprekken die eind oktober 2019 hebben plaatsgevonden verzocht de vrouw bij te staan bij het vinden van een woning, terwijl de vrouw toen al over een woning beschikte, aldus nog steeds klager.

4.5    Verweerder voert aan dat de duur van de echtscheidingsprocedure (ongeveer acht maanden) gelet op de complexiteit niet uitzonderlijk lang is en dat de advocaten steeds hebben gepoogd om – mede in het belang van de kinderen – tot een minnelijke regeling te komen. De advocaten hebben ook steeds het overleg kunnen vinden. Van het bewust belemmeren van de echtscheidingsprocedure is geen sprake geweest, aldus verweerder.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft niet onderbouwd waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerder het vonnis van de rechtbank Rotterdam niet heeft ingebracht in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland en de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland niet heeft ingetrokken. De voorzitter merkt daarbij op dat een paspoort iets anders is dan een identiteitskaart. Anders dan klager kennelijk veronderstelt gingen de procedures bij de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Midden-Nederland dan ook niet over hetzelfde. Dat verweerder bewust de betrokken jeugdinstanties belast met de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van de kinderen niet bij de door hem aanhangig gemaakte procedures heeft betrokken strookt niet bij de door verweerder bij dupliek overgelegde e-mail van hem aan de jeugdbeschermer van 26 oktober 2020, nog los van de vraag of het niet informeren van de betrokken jeugdinstanties tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het niet noemen van de betrokken jeugdinstanties in de stukken aan de rechtbank is – gelet op de stukken uit het dossier – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder in de driegesprekken in oktober 2019 heeft gevraagd de vrouw bij te staan bij het vinden van een woning terwijl zij volgens klager toen over een woning beschikte is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gesteld noch gebleken is namelijk dat het adres waar de vrouw zich blijkens de stukken uit het procedure vervangende toestemming had ingeschreven geschikt was als blijvende oplossing. Bovendien ligt die woning niet in de regio waar klager en de vrouw voorheen met de kinderen woonden. Dat verweerder overigens de echtscheidingsprocedure heeft gefrustreerd en/of de advocaat van klager niet heeft geïnformeerd over door hem aanhangig gemaakte procedures is niet gebleken. Klachtonderdelen b) en c) zijn gelet op dit alles kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met klager terwijl hij wist dat klager wordt bijgestaan door een advocaat. Verweerder voert aan dat klager juist zelf rechtstreeks contact met hem heeft gezocht of hem heeft ingekopieerd in berichten aan de vrouw. Verweerder heeft klager en diens advocaat meermalen gevraagd dit niet te doen, aldus verweerder. Hiertegenover heeft klager dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Ook klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.8    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij bij het aanvragen van de toevoeging van de vrouw heeft verzwegen dat zij vermogen heeft hoewel hij daarvan aantoonbaar op de hoogte is; verweerder wist dat de vrouw nog € 30.000,- van klager moest ontvangen.

4.9    De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. In lijn met de jurisprudentie van het Hof van Discipline (HvD 6670, 16 december 2013) ligt het belang om in aanmerking te komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp bij de aanvrager, in dit geval de cliënte van verweerder. Voor zover verweerder bij het aanvragen van de toevoeging ten onrechte zou hebben verzwegen dat de vrouw over vermogen beschikt, hetgeen gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder overigens niet is komen vast te staan, is gesteld noch gebleken dat klager daarmee in enig eigen belang is geschaad. Dit betekent dat klachtonderdeel e) kennelijk niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel f)

4.10    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij afspraken niet nakomt. Volgens klager heeft verweerder de ondertekening van de akte van verdeling gefrustreerd door de notaris en de accountant, ondanks de uitvoerige uitleg van de notaris, steeds maar om stukken te vragen waarover al een overeenkomst was gesloten door middel van een convenant. Ook zijn verweerder en de vrouw niet nagekomen wat zij in een gesprek bij de notaris op 8 oktober 2020 hebben toegezegd, aldus klager. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende concreet onderbouwd, zodat ook klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel g)

4.11    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft verzuimd de vrouw te wijzen op het belemmeren van de rechtsgang. Daargelaten de vraag of klager hier als wederpartij over kan klagen geldt dat klager ook dit klachtonderdeel onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Klachtonderdeel g) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h)

4.12    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij zich vermoedelijk niet conform de geldende richtlijnen heeft laten belonen gezien de ‘dermate langdurige aaneenschakeling van procedures’. Daargelaten dat klager als wederpartij niet kan klagen over de beloning van de advocaat van de wederpartij, heeft klager dit klachtonderdeel op geen enkele manier feitelijk onderbouwd. Ook klachtonderdeel h) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 13 september 2021