ECLI:NL:TADRAMS:2021:202 Raad van Discipline Amsterdam 20-1005/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:202
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 16-09-2021
Zaaknummer(s): 20-1005/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat is gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft verzuimd belangrijke afspraken en informatie schriftelijk vast te leggen. Verweerder is een maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 september 2021

in de zaak 20-1005/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. P. Bosma

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 17 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-765017/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is gelijktijdig met klacht 21-1004/A/A behandeld op de zitting van de raad van 28 mei 2021. Daarbij was klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Verweerder was met bericht van verhindering door omstandigheden rondom Covid-19 niet aanwezig. Voorafgaand aan de zitting bleek het niet mogelijk voor verweerder om via een videoverbinding aan de zitting deel te nemen. Omdat ter zitting de telefoonverbinding met verweerder niet goed functioneerde, is de klacht van klager aangehouden en opnieuw behandeld op de zitting van de raad van 30 juli 2021, gelijktijdig met klacht 21-1004/A/A. Bij deze zitting waren klager (zonder zijn gemachtigde) en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in verscheidene zaken. De laatste zaak betrof een geschil dat klager had met de heer H. en zijn echtgenote (hierna: familie H.).

2.3    Bij brief van 3 december 2017 heeft verweerder klager bevestigd dat klager hem heeft verzocht om familie H. aan te spreken op hun verplichting om de door klager aan hen verhuurde woning op te leveren in oude staat en om de schade die tijdens de huurperiode aan de woning is ontstaan te herstellen. Verweerder heeft voorts verwezen naar de bijgesloten opdrachtbevestiging.

2.4    Bij vonnis van 5 september 2018 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter klager veroordeeld tot betaling van € 1.150,- aan familie H. en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Naar aanleiding van dit vonnis is op 4 december 2018 ten laste van klager executoriaal beslag gelegd.

2.5    Op 5 december 2018 heeft de deurwaarder de dagvaarding in hoger beroep tegen het vonnis betekend op het adres van familie H.

2.6    Op 17 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.7    Bij brief van 19 december 2018 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager geen vertrouwen meer in verweerder heeft en verwezen naar het bijgesloten dossier van klager. 

2.8    Bij brief van 27 december 2018 heeft verweerder klager onder verwijzing naar de bijgesloten dagvaarding in hoger beroep bericht dat een nieuwe advocaat de dagvaarding zo snel mogelijk, doch uiterlijk 7 januari 2019, aan het gerechtshof diende te sturen om die op de rol van dinsdag 8 januari 2019 te plaatsen.

2.9    Op 7 januari 2019 en 26 januari 2019 heeft klager zijn klacht aangevuld. 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder zou twee zaken voor klager behandelen tegen betaling van een bedrag van € 3.400,-. Klager heeft dit bedrag in november 2017 betaald. Meermalen heeft hij gevraagd naar de stand van zaken, waarop verweerder hem steeds meedeelde dat hij alles had gedaan en wachtte op antwoord. Vervolgens ontving klager een brief van de deurwaarder.  Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief vermeld dat hij hoger beroep zou instellen en klager zich geen zorgen hoefde te maken. Op 5 december 2018 werd evenwel beslag gelegd ten laste van klager.

b)    Verweerder kwam niet opdagen op de afspraken met klager en was voor klager telefonisch niet bereikbaar.

c)    Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over zijn werkzaamheden voor klager. Hij heeft nooit stukken gestuurd. Klager heeft ook nooit een kwitantie of factuur ontvangen voor het door hem betaalde bedrag.

d)    Klager heeft eerst op 7 januari 2019 de brief van verweerder van 27 december 2018 ontvangen, waarin stond dat de bijgevoegde dagvaarding in hoger beroep zo snel mogelijk aan het gerechtshof moest worden gestuurd om die op de rol van dinsdag 8 januari 2019 te plaatsen.

e)    Verweerder heeft hem meermalen niet of te laat geïnformeerd over zijn zaken en hem niet laten weten of hij naast de aangenomen betaling toevoegingen voor klager heeft aangevraagd.

f)    Klager is door verweerder gedwongen een andere advocaat te nemen, hetgeen hem extra geld heeft gekost en heeft van verweerder niet zijn dossier ontvangen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel het gebrek aan informatie als gevolg waarvan hij werd verrast door de beslaglegging ten laste van hem.  Verweerder heeft verklaard dat hij het vonnis naar aanleiding waarvan de beslaglegging heeft plaatsgevonden nog dezelfde dag telefonisch met klager heeft besproken en dat hij klager daarbij heeft gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.  Op 1 oktober 2018 toen klager hem op zijn kantoor bezocht, heeft hij klager (een kopie van) het vonnis verstrekt en hem alle opties voorgehouden, aldus verweerder.

5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft niet schriftelijk vastgelegd en aan klager bevestigd welke afspraken hij met klager heeft gemaakt naar aanleiding van het vonnis. Evenmin heeft verweerder schriftelijk vastgelegd en aan klager bevestigd dat het instellen van hoger beroep klager niet ontsloeg van de betalingsverplichtingen die voor hem uit het vonnis voortvloeiden. Althans niet is gebleken dat verweerder dit schriftelijk heeft vastgelegd en aan klager heeft bevestigd. Dat had van verweerder wel verwacht mogen worden, want het gaat hier om belangrijke afspraken en informatie. De raad rekent dit verzuim verweerder zwaar aan. Voor zover klager bij dit klachtonderdeel met het noemen van het bedrag van € 3.400,- dat hij verweerder zou hebben betaald, beoogt te betogen dat hij dit bedrag ten onrechte heeft betaald, treft het geen doel. Klager heeft niet met stukken onderbouwd dat hij dit bedrag heeft betaald en verweerder heeft de ontvangst van dit bedrag betwist. Dit neemt niet weg dat klachtonderdeel a) gegrond is omdat verweerder heeft verzuimd belangrijke afspraken en informatie schriftelijk vast te leggen en die aan klager te bevestigen.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klager heeft bij dit klachtonderdeel toegelicht dat hij een afspraak had met verweerder op 7 december 2018 op het kantoor van verweerder, maar dat verweerder niet kwam opdagen. Verweerder heeft achteraf verklaard dat hij een lekke band had. De afspraak werd verplaatst naar 9 december 2018. Verweerder stuurde ’s ochtends een sms-bericht dat hij ziek was. Klager heeft om een nieuwe afspraak gevraagd, maar heeft die nooit gekregen. Telefonisch was verweerder niet bereikbaar.

5.5    De raad overweegt dat niet is komen vast te staan dat verweerder voor klager telefonisch niet bereikbaar was. De raad acht het niet nakomen van twee afspraken door verweerder om de gegeven redenen en het niet maken van een nieuwe afspraak na 9 december 2018 van onvoldoende gewicht om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Bij dit alles neemt de raad in aanmerking dat klager kort na 9 december 2018 zijn vertrouwen in verweerder heeft opgezegd, getuige de brief van verweerder van 19 december 2018, waarin hij dit heeft bevestigd. De raad zal daarom klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.6    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat verweerder hem niet heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden voor klager en nooit stukken heeft gestuurd, ook geen kwitanties. De raad volgt dit verwijt van klager niet. Uit de urenspecificatie in het klachtdossier volgt dat verweerder op verschillende momenten besprekingen heeft gevoerd met klager. Dat, als gesteld door klager, in de urenspecificatie staat dat verweerder op 8 mei 2018 een bespreking met klager heeft gevoerd op zijn kantoor, terwijl klager op dat moment in het buitenland verbleef, maakt dit niet anders. Verweerder heeft verklaard dat hier mogelijk sprake is van een fout en dat de bespreking op die datum mogelijk telefonisch heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft verder verklaard dat hij klager bij diens bezoeken aan zijn kantoor steeds de stukken die klager aangaan heeft verstrekt.  De raad ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat niet is gebleken dat klager bij verweerder bepaalde stukken heeft opgevraagd. Dat verweerder aan klager geen kwitanties heeft verstrekt, acht de raad niet aannemelijk, gelet op de kopieën van de kwitanties van 5 december 2017 en 8 mei 2018 ad € 500,- in het klachtdossier. De raad zal klachtonderdeel c) ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

5.7    In dit klachtonderdeel maakt klager het verwijt dat hij eerst op 7 januari 2019 de brief van verweerder van 27 december 2018 heeft ontvangen, waardoor de bij die brief gevoegde appeldagvaarding nog dezelfde dag naar het gerechtshof moest worden gestuurd. Voor zover klager hier beoogt te betogen dat verweerder de brief van 27 december 2018 niet op tijd naar hem heeft gestuurd, treft dit betoog geen doel, nu daarvoor geen aanknopingspunten bestaan, bijvoorbeeld in de vorm van een poststempel met een latere datum op de envelop bij de brief. Volledigheidshalve overweegt de raad nog het volgende. In de brief staat dat deze aangetekend wordt verzonden. Verweerder heeft verklaard dat hij niet beschikt over een bewijs van aangetekende verzending omdat de brief is verzonden door Stipt Post en deze postaanbieder destijds zo’n bewijs niet verstrekte. Het ontbreken van zo’n bewijs acht de raad opmerkelijk en kan verweerder in juridische procedures in bewijsnood brengen, maar het voert te ver om verweerder ten aanzien van zijn keus voor een bepaalde postaanbieder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad zal daarom dit klachtonderdeel ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel e)

5.8    De raad leest dit klachtonderdeel zo dat verweerder in zaken waarin toevoegingen zijn verleend klager ook zelf heeft laten betalen voor de kosten van rechtsbijstand. Klager heeft namelijk verklaard dat in de zaken tegen M.P. en Z., waarin verweerder hem ook heeft bijgestaan, toevoegingen waren verleend.  In de zaak tegen M.P. heeft hij niettemin € 1.500,- aan verweerder betaald, waarvan hij € 1.000,- heeft terugontvangen. In de zaak tegen Z. moest hij verweerder € 2.500,- betalen, aldus klager.

5.9    De raad ziet geen aanknopingspunten om klager in dit klachtonderdeel te volgen, nu klager zijn verwijt niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder heeft verklaard dat hij in de zaak tegen M.P. het door klager betaalde bedrag heeft terugbetaald, nadat in die zaak een toevoeging was verleend. In de zaak Z. is een toevoeging verleend en heeft klager naast de eigen bijdrage niets betaald. Ter zitting van de raad heeft klager nog naar voren gebracht dat verweerder voor hem toevoegingen heeft aangevraagd in zaken tegen V. en J., terwijl hij niets met deze zaken van doen heeft. Voor zover klager zich aldus op het standpunt stelt dat verweerder ten onrechte toevoegingen heeft aangevraagd, overweegt de raad dat hij ook daarvoor geen aanknopingspunten ziet. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder wat betreft de zaak tegen V. heeft verklaard dat de aanvraag op een fout berustte en de toevoeging niet is verleend.

Klachtonderdeel f).

5.10    Over dit klachtonderdeel over de extra kosten die klager heeft moeten maken voor een nieuwe advocaat, overweegt de raad dat uit de brief van 19 december 2018 van verweerder aan klager volgt dat het klager het vertrouwen in verweerder heeft opgezegd. Dat klager dat klaarblijkelijk heeft gedaan vanwege ontevredenheid over de dienstverlening door verweerder, laat onverlet dat het opzeggen van het vertrouwen en de daarmee gepaard gaande extra kosten een eigen keuze was van klager. Verweerder treft hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt. Voor zover klager er in dit klachtonderdeel over klaagt dat hij van verweerder zijn dossier niet heeft ontvangen, verwijst de raad naar de brief van verweerder aan klager van 19 december 2018 waarin is verwezen naar het bijgesloten dossier van klager en verder naar hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen over de wijze van verzending van stukken door verweerder. De raad zal dit klachtonderdeel ook ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder had belangrijke afspraken en informatie moeten vastleggen en aan klager moeten bevestigen. Dat heeft hij nagelaten. Gegeven de ernst van de verweten gedraging acht de raad een waarschuwing op zijn plaats.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager.  Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b), c), d), e) en f) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. K. Straathof en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 6 september 2021