ECLI:NL:TADRAMS:2021:200 Raad van Discipline Amsterdam 20-1006/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:200
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 16-09-2021
Zaaknummer(s): 20-1006/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat is gegrond. Verweerder is een belangrijke afspraak met klager niet nagekomen en hem onjuist geinformeerd. Verweerder is een berisping opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van datum 6 september 2021

in de zaak 20-1006/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1044986/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 juli 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 Ook heeft de raad kennisgenomen van twee e-mails van klager van 23 juli 2021 met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager en zijn echtgenote bijgestaan in verschillende zaken. Een van de zaken was tegen B., de zus van de echtgenote van klager over de omvang van de nalatenschap van de overleden vader en de kosten die ten laste van de nalatenschapsboedel mochten worden gebracht. In deze zaak heeft verweerder namens de echtgenote van klager en haar broer hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof.

2.3    Op 3 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in diverse procedures niet of niet goed heeft gehandeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat hij in deze klachtzaak mede voor zijn echtgenote opkomt. Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Verweerder heeft in procedures stukken niet ingediend en termijnen laten verlopen. Daarnaast heeft verweerder klager niet goed op de hoogte gehouden over de voortgang van zaken. Verweerder hield zich onbereikbaar als klager hem probeerde te bellen. Ook heeft hij zich niet eerlijk en oprecht opgesteld en is hij afspraken niet nagekomen. Zo heeft verweerder in de zaak tegen B. nagelaten om de door klager aangeleverde stukken bij het gerechtshof in te dienen. In een eerdere zaak tegen H. had verweerder een betalingsregeling getroffen. Nadat klager volgens verweerder alles had betaald, ontving hij in 2019 een brief van H. waaruit bleek dat nog een bedrag van € 1.200,- openstond. In een andere zaak tegen K. en K. heeft klager maar de helft ontvangen van het gevorderde bedrag omdat verweerder niet juist had gereageerd op vragen van de rechtbank en geen stukken had ingeleverd. In een zaak tegen P. waarin de kantonrechter klager in het ongelijk had gesteld, zou verweerder de kantonrechter om vernietiging van zijn vonnis vragen.  Verweerder heeft jarenlang de indruk gewekt dat hij met deze kwestie bezig was, maar dat bleek niet te kloppen, aldus klager. 

5.2    Verweerder heeft gesteld dat hij in de hogerberoepsprocedure in de zaak tegen B. alle aangeleverde stukken aan het gerechtshof heeft gestuurd en zich volledig heeft ingezet. In de zaak tegen H. heeft hij zich ook volledig ingezet en hebben partijen in 2016 een regeling getroffen. In de zaak tegen K. en K. heeft de rechter de helft van de vordering toegewezen omdat alleen mevrouw K. was gedagvaard. De heer K. was failliet verklaard en bij hem viel niets te halen. Verweerder heeft verder vermeld dat de zaak tegen P. uitgebreid met klager is besproken en dat klager hem heeft bericht dat hij in deze zaak geen werkzaamheden meer hoefde te verrichten. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij doorgaans goed telefonisch bereikbaar is en goed via zijn e-mailadres is te bereiken.

5.3    De raad stelt vast dat de klacht ziet op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.4    De raad overweegt dat in de zaak tegen B. het gerechtshof naar aanleiding van het door verweerder ingestelde hoger beroep in zijn arrest van 2 oktober 2018 het volgende heeft overwogen: “Nu appellanten zelfs niet het begin van bewijs hebben geleverd dat voormelde auto tot de nalatenschap behoort, treft hun grief geen doel.” En verderop: “Met geïntimeerde is het hof van mening dat appellanten met betrekking tot grief 2 niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Appellanten hadden ten aanzien van de beeldjes ten minste dienen aan te geven van welke waarde moet worden uitgegaan. Voorts hadden zij dienen aan te geven welke inboedelgoederen nog meer in de verdeling moeten worden betrokken.” En voorts: “Appellanten hebben zelfs niet het begin van het bewijs geleverd dat er een vordering op geïntimeerde tot de boedel behoort.” En tot slot: “Met betrekking tot het schriftelijk bewijs dienen appellanten die bewijsmiddelen zelf in het geding te brengen. Voorts vindt het hof mede bezien de aard van de grieven het algemene bewijsaanbod onvoldoende specifiek. Het hof gaat derhalve aan dit algemene bewijsaanbod voorbij. Gezien de wijze waarop appellanten in hoger beroep hebben geprocedeerd alsmede het feit dat zij in het ongelijk zijn gesteld acht het hof het redelijk om appellanten te veroordelen in de proceskosten.”

5.5    De raad overweegt voorts dat, daargelaten of verweerder alle door klager en zijn echtgenote aangeleverde stukken aan het gerechtshof heeft gestuurd, de bewijsvoering en onderbouwing bij de door verweerder ingebrachte grieven volgens het arrest klaarblijkelijk te wensen overliet. Dat, zoals verweerder ter zitting van de raad heeft gesteld, in hoger beroep niet veel meer was te vermelden dan in eerste aanleg toen hij veel op papier heeft gezet, rijmt niet met de overwegingen in het arrest. Daarnaar gevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij een inschatting van de proceskansen in hoger beroep heeft gemaakt en klager heeft laten weten dat het hoger beroep wel eens niet zou kunnen slagen. Verweerder heeft, naar gesteld, niet op schrift gesteld dat hij met klager een gesprek heeft gevoerd over het instellen van hoger beroep en welke inschatting hij daarbij heeft gemaakt van de risico’s en de goede en kwade kansen. Naar het oordeel van de raad had verweerder dat wel behoren te doen en had hij de schriftelijke verslaglegging aan klager behoren te bevestigen. 

5.6    De enige correspondentie van verweerder aan klager in het klachtdossier betreft een e-mail waarin verweerder klager heeft medegedeeld zijn honorarium in de twee procedures inzake K. (kort geding en hoger beroep) te verrekenen met de zaak tegen P. Deze e-mail - waarop geen datum van verzending is te zien - heeft klager aan de deken doorgestuurd. Volgens klager heeft verweerder met deze mededeling toegegeven dat hij zich in de zaak tegen P. niet aan zijn afspraak heeft gehouden om de kantonrechter te verzoeken zijn vonnis in deze zaak te vernietigen. Verweerder heeft dit niet weersproken, zodat de raad ervan uitgaat dat verweerder in de zaak tegen P. een belangrijke afspraak niet is nagekomen. De raad gaat er voorts van uit dat klager in de zaak tegen H. terecht heeft gesteld dat in 2019 nog een bedrag van € 1.200,- bleek open te staan waarover verweerder hem niet had geïnformeerd, omdat verweerder dit evenmin heeft weersproken. Verweerder heeft wel weersproken - ter zitting - dat hij  in de zaak tegen K., waarbij hij alleen in eerste aanleg was betrokken, steken heeft laten vallen. De raad kan zich hierover gelet op het ontbreken van stukken geen oordeel vellen. Dat geldt ook voor het door klager gemaakte verwijt over de onbereikbaarheid van verweerder. Klager heeft ter zitting vanaf zijn mobiele telefoon berichten van hem aan verweerder voorgelezen met verzoeken om contact op te nemen, waaraan verweerder geen gevolg zou hebben gegeven, maar deze informatie bevindt zich niet in het klachtdossier. Een en ander laat evenwel onverlet dat uit het voorgaande de conclusie kan worden getrokken dat het werk van verweerder niet voldeed aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.7    Voor zover verweerder, door te verklaren dat de zaak tegen P. stamt uit 2015, in de zaak tegen H. in 2016 een regeling is getroffen en in de zaak tegen K. het onwelgevallige vonnis dateert van 7 februari 2018, zich op het standpunt stelt dat de raad deze zaken vanwege tijdverloop niet bij zijn beoordeling kan betrekken, overweegt de raad het volgende. Uit artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet volgt dat er voor het indienen van een klacht een termijn geldt van drie jaar nadat een klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Naar het oordeel van de raad zijn de door verweerder aan klager verweten gedragingen in de zaken tegen P., H. en K., voor zover de raad kan nagaan, binnen de daarvoor geldende termijn ingediend. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat uit voormelde e-mail van verweerder aan klager over zijn honorarium volgt dat er over de zaak tegen P. nog wat te doen was. Omdat in de e-mail melding wordt gemaakt van een hogerberoepsprocedure in de zaak tegen K. gaat de raad ervan uit dat de e-mail dateert van na het vonnis van 7 februari 2018 in de zaak tegen K. Wat betreft de zaak tegen H., neemt de raad in aanmerking dat die zaak in 2019 nog niet was afgesloten gelet de brief van H. in 2019 waaruit bleek dat er nog een bedrag van € 1.200,- openstond en dat het verwijt van klager juist hierop ziet.

6    MAATREGEL

6.1    Het werk van verweerder voor klager voldeed niet aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Gegeven de ernst van de verweten gedraging is de raad van oordeel dat niet met minder dan een berisping kan worden volstaan.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager.  Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. K. Straathof en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 6 september 2021