ECLI:NL:TADRAMS:2021:18 Raad van Discipline Amsterdam 21-016/A/A/W

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:18
Datum uitspraak: 19-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): 21-016/A/A/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 januari 2021 (bij vervroeging)

in de zaak 21-016/A/A/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-730/A/A met verzoeker als verweerder. De mondelinge behandeling van de klachtzaak is gepland op 1 februari 2021. Na ontvangst van de oproep voor de zitting, waarin aan verzoeker is meegedeeld dat de raad die de klachtzaak zal behandelen bestaat uit mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mr. D. Horeman en mr. C. Wiggers, leden, heeft verzoeker mrs. Falger, Horeman en Wiggers bij brief van 1 januari 2021 gewraakt.

1.2    Mr. Horeman heeft in de wraking berust. Mrs. Falger en Wiggers hebben niet in de wraking berust en hebben op 12 respectievelijk 14 januari 2021 ieder afzonderlijk verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3    Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer (hierna: de wrakingskamer) samengesteld. De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Mr. Falger is niet onafhankelijk en heeft de schijn van partijdigheid tegen zich omdat zij de voorzittersbeslissingen heeft genomen in vier klachtzaken die verzoeker heeft ingediend tegen mrs. H en R (met zaaknummers 20-775/A/A, 20-776/A/A, 20-777/A/A en 20-778/A/A). In die klachtzaken is inmiddels verzet ingesteld omdat de beslissingen door mr. Falger volkomen eenzijdig zijn opgesteld en volledig berusten op een feitelijke en juridische misslag en sterk de indruk wekken dat de beslissingen slechts zijn geschreven om de belangen van de Amsterdamse orde van advocaten en mrs. H en R te beschermen. De benoeming van mr. Falger als voorzitter van de raad die de klacht met zaaknummer 20-730/A/A zal behandelen is onverenigbaar, nu dit zal leiden tot een oordeel van haar in verschillende instanties over dezelfde zaak dan wel sterk aan elkaar verwante zaken.

2.4     Met betrekking tot mr. Wiggers heeft verzoeker aangevoerd dat mr. Wiggers en de klager in klachtzaak 20-730/A/A elkaar kennen en allebei als advocaat werkzaam zijn in het arrondissement Noord-Holland. Het valt niet uit te sluiten dat mr. Wiggers een persoonlijke en nauwe band heeft met voornoemde klager, waardoor een schijn van partijdigheid wordt gewekt en mr. Wiggers niet neutraal, objectief en onafhankelijk naar de over verzoeker ingediende klacht kan kijken en deze kan beoordelen, aldus nog steeds verzoeker.

2.5    Het verweer van mr. Falger luidt dat zij in de door verzoeker genoemde zaken met zaaknummers 20-775/A/A tot en met 20-779/A/A inderdaad voorzittersbeslissingen heeft genomen. Verzoeker was in die zaken echter geen partij; zijn ouders waren de klagers. Verweerders waren mrs. H en R. Niet alleen betrof het hier andere partijen, ook de inhoud van de klachten was anders dan die in de klachtzaak met zaaknummer 20-730/A/A. In laatstgenoemde zaak is de klager de advocaat van de wederpartij van de toenmalige cliënt van verzoeker. De klacht gaat over hoe verzoeker in dat geschil heeft geopereerd. Volgens verzoeker hangt deze zaak direct samen met (het onregelmatige) einde van zijn stage met als patroon mr. H. Mr. Falger weet niet of dat zo is, maar ook als dat het geval zou zijn, geldt dat de raad niet gaat over de inhoud, de vorm of de duur van de advocaatstage en dat de raad alleen de voorliggende klacht en het verweer beoordeelt, aldus mr. Falger.

2.6    Het verweer van mr. Wiggers luidt dat hij de klager in klachtzaak 20-730/A/A bij zijn weten nooit heeft ontmoet en dat er voor het overige geen aanleiding is te veronderstellen dat hij niet onafhankelijk is.

2.7    De wrakingskamer overweegt als volgt. Mr. Horeman heeft in de wraking berust, zodat verzoeker geen belang meer heeft bij een beslissing op zijn wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Horeman. Wat betreft het wrakingsverzoek ten aanzien van mrs. Falger en Wiggers is de wrakingskamer van oordeel dat, gelet op het verweer van mrs. Falger en Wiggers, niet is gebleken van gerechtvaardigde twijfel aan hun onpartijdigheid ten aanzien van de behandeling van de tegen verzoeker ingediende klacht. Verzoeker is geen partij in de klachtzaken met zaaknummers 20-775/A/A tot en met 20-779/A/A en evenmin is gebleken dat die klachtzaken sterk verwant zijn aan de klachtzaak met zaaknummer 20-730/A/A. Mr. Wiggers heeft betwist dat hij de klager in klachtzaak 20-730/A/A ooit ontmoet heeft.

2.8    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Falger en Wiggers schade zou kunnen lijden.

2.9    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat de hoofdzaak, zaaknummer 20-730/A/A, mondeling zal worden behandeld op 1 februari 2021 om 09:40 uur.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 januari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.