ECLI:NL:TADRAMS:2021:167 Raad van Discipline Amsterdam 21-154/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:167
Datum uitspraak: 19-07-2021
Datum publicatie: 26-07-2021
Zaaknummer(s): 21-154/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de hoedanigheid waarin zij optrad, klaagster op een agressieve en niet constructieve manier heeft benaderd en niet is ingegaan op het voorstel van klaagster om in gesprek te gaan terwijl dit meer dan aangewezen was. Verweerster heeft onvoldoende distantie betracht en zij heeft geen blijk gegeven van enig zelfinzicht of inzicht in haar verantwoordelijkheden als advocaat. Op de zitting van de raad is verweerster niet in staat gebleken te reageren op de verwijten die klaagster haar maakt en met een afstand naar de zaak te kijken. Zij heeft uitsluitend verwijten richting klaagster geuit en heeft geen blijk gegeven van inzicht in haar eigen aandeel in de ontstane situatie. Nu de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de periode dat verweerster nog advocaat-stagiaire was en zij een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, zal de raad in dit geval volstaan met een waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 juli 2021

in de zaak 21-154/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over: 

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juni 2020 heeft mevrouw J, namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 12 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1202104/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 juni 2021. Daarbij waren namens klaagster aanwezig (...) en (...). Verweerster was aanwezig via een verbinding via Microsoft Teams. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster is met ingang van 12 maart 2018 benoemd tot curator van haar broer (hierna: de curandus). De curandus is geboren in de Sovjet-Unie en is sinds 19 februari 2018 gedwongen opgenomen in de psychiatrische instelling van klaagster. De curandus wordt bijgestaan door twee advocaten.

2.3    Bij e-mail van 22 januari 2020 14:12 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Telefonische navraag vanochtend (…) leerde mij dat er in weerwil van de gemaakte afspraken tijdens het afgelopen overleg zoals bevestigd in mijn e-mail van 20 december 2019 waarin ik tevens mijn bezwaren bij opheffing van de RM en de belangen van mijn curandus naar voren heb gebracht, door uw instelling voorwaardelijke machtiging in werking is gesteld met de kennelijke bedoeling om mij bewust buiten deze procedure te houden aangezien uw instelling reeds op de hoogte was dat ik hiermee niet zou instemmen. Hiermee tracht u mijn rol en de verantwoordelijkheden die ik als curator draag te ondermijnen. Ik wens een klacht in te dienen over deze gang van zaken.”

2.4    Klaagster heeft de curandus voorwaardelijk ontslagen. De curandus heeft als gevolg daarvan van 10 februari tot en met 16 april 2020 in het Detentiecentrum Rotterdam verbleven teneinde te worden uitgezet. De uitzetting van de curandus stond gepland voor 5 maart 2020.

2.5    Bij e-mail van 25 februari 2020 15:48 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Met verwijzing naar ons telefoongesprek van hedenmiddag met betrekking tot voornoemde patiënt, tevens mijn curandus, vraag ik gaarne uw spoedige aandacht voor het volgende:(…) Patiënt is zonder mijn voorafgaande toestemming en medeweten teruggestuurd naar AZC Almere. Voor de gevolgen hiervan had ik de betrokken behandelaar in mijn e-mail van 20 december 2019 voor gewaarschuwd. Vandaag is patiënt door de Vreemdelingenpolitie in bewaring gesteld omdat de Immigratiedienst (IND) overigens ten onrechte van mening is dat er thans een behandeling ten behoeve van patiënt niet aan de orde is. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van patiënt per direct beroep ingesteld. Met het oog op de zitting welke vermoedelijk deze week nog zal plaatsvinden verzoek ik u om ten spoedigste het formulier ‘Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ingevuld en voorzien van stukken vandaag nog naar mij te retourneren.

Daarnaast ben ik voornemens om een tuchtklacht in te dienen tegen voornoemde gang van zaken, met name tegen het bewust ondermijnen van mijn verantwoordelijkheid en gezag als curator.”

2.6    Bij e-mail van 27 februari 2020 12:45 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Uiterlijk morgenochtend verwacht ik uw reactie op mijn bevindingen en het verzoek, bij uitblijven hiervan span ik een kort geding aan.

Tevens ontvang ik vandaag nog alle onderliggende stukken met betrekking tot uitplaatsing van mijn curandus naar AZC Almere.”

2.7    Bij e-mail van 27 februari 2020 14:09 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Hedenochtend heeft (…) medische informatie verstrekt ten behoeve van de aanvraag om uitstel van vertrekt. Gaarne vraag ik uw spoedige aandacht voor het volgende:

De verstrekte medische informatie bevat feitelijk onjuiste gegevens en is in strijd met de informatie die uw instelling reeds eerder aan de rechtbank heeft verstrekt in het kader van machtiging van voortgezet verblijf van 8 augustus 2019.

(…)Ik kan niet anders dan te concluderen dat uw instelling dit gedaan heeft met de kennelijke bedoeling om van overheidswege de financiële vergoeding verband houdende met de verlenging van de RM te incasseren om vervolgens mijn curandus in weerwil van mijn eerder geuite bezwaren en reeds bekende verblijfsrechtelijke risico’s zonder enig overleg of kennisgeving op straat te zetten. Ten overvloede merk ik op dat ik sterk het gevoel heb dat u met voornoemde informatie uw instelling probeert te ontzien van eventuele tuchtrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van uw beroep als zorgverlener.

De verstrekte informatie en het formulier zal ik om voornoemde redenen niet inbrengen bij de aanvraag en verzoek u ten spoedigste om een toelichting hierop te geven. Tevens ontvang ik ten spoedigste het ingevulde formulier ‘Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ondertekend door de daadwerkelijke hoofdbehandelaar (…) met vermelding van behandeling/diagnose zoals destijds aan de rechter werd gepresenteerd.

2.8    Bij e-mail van 27 februari 2020 16:32 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Ik begrijp (…) dat u niet bereid bent om de stukken met betrekking tot voorwaardelijk ontslag, ondanks meerdere verzoeken hiertoe, aan mij te verstrekken. U weigert om inzage te geven in de voorwaarden die u daarin heeft opgenomen. Het voorwaardelijk ontslag heeft u op een geniepige en bedenkelijke wijze achter mijn rug om doorheen gedrukt en hiermee het doodvonnis van mijn curandus getekend. U vermeld in de recente stukken feitelijk onjuiste informatie en hiermee handelen de betrokken zorgverleners tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ik span vandaag een kort geding aan tegen uw instelling. Ik verneem vandaag nog uw verhinderdata.”

2.9    Klaagster heeft verweerster hierop de voorwaarden voor het ontslag van de curandus gestuurd.

2.10    Op 27 februari 2020 heeft verweerster namens de curandus een kort geding aanhangig gemaakt tegen klaagster en gevorderd het voorwaardelijk ontslag van de curandus in te trekken.

2.11    Bij e-mail van 27 februari 2020 22:56 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Reeds om die reden handelt u tuchtrechtelijk verwijtbaar. (…)

Uw instelling heeft doelbewust mij buiten deze procedure gehouden en blijk gegeven van grove veronachtzaming van het recht van mijn curandus op een adequate medische behandeling (…)

De overeenkomst met betrekking tot voorwaardelijk ontslag van 8 januari 2020 is aldus op een juridisch onrechtmatige en tuchtrechtelijk verwijtbare wijze tot stand gekomen en is uw instelling reeds hierom aansprakelijk voor de schade, zowel van materiele aard alsmede immateriële aard, die mijn curandus heeft geleden en nog zal lijden.

(…)Tot slot spreek ik de hoop uit dat deze argumenten aan u alsnog aanleiding zullen geven om tot inkeer te komen en per ommegaande het voorwaardelijk ontslag in te trekken, de klinische opname te bevelen en de behandeling (…) te hervatten. Mocht u hiertoe onvoorwaardelijk bereid zijn dan zal ik op mijn beurt het kort geding intrekken en onvoorwaardelijk afzien van het indienen van een tuchtklacht jegens alle zorgverleners die tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

Ik ontvangen uiterlijk morgen uw reactie hierop.”

2.12    Op 11 maart 2020 heeft verweerster het kort geding tegen klaagster ingetrokken.

2.13    Bij brief van 4 mei 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“In uw hoedanigheid als curator bent u door het zorgpersoneel van [klaagster] betrokken bij de behandeling van uw curandus. Helaas is er door niet betamelijke gedragingen op den duur een onhoudbare situatie ontstaan. Deze gedragingen bestaan onder andere uit: het hanteren van dreigend en onnodig grievend taalgebruik op schrift en telefonisch, het niet aanwezig zijn bij voor uw curandus en zijn behandeling belangrijke afspraken zonder hiervoor een duidelijke reden te geven, dreigen met het indienen van klachten bij een Tuchtcollege en het aanspannen van een kort geding. (…) Uw gedrag lijkt niet gericht op het vinden van een oplossing, maar lijkt gericht op het doordrukken van uw eisen.

Daarnaast is er verwarring ontstaan over de hoedanigheden van waaruit u optreedt. U bent werkzaam als advocate, maar bent niet de advocate van uw curandus. Echter worden bepaalde stukken en e-mails ondertekend met uw titel (‘advocaat’) en maakt u gebruik van uw zakelijke e-mailadres voor contact over uw curandus. Dit zorgt voor onduidelijkheid en zorgen over verwarring van uw hoedanigheid onder het zorgpersoneel. Ook heeft u in uw rol van advocaat een kort geding ingesteld tegen [klaagster].

Dit tezamen genomen heeft ervoor gezorgd dat het zorgpersoneel zich geïntimideerd voelt en de werksituatie voor [klaagster] onhoudbaar is geworden. Om deze situatie te verbeteren willen wij u graag uitnodigen voor een persoonlijke bijeenkomst. (…)

Als u hiertoe niet bereid bent of er onvoldoende verbetering optreedt na de bijeenkomst, dan zijn wij genoodzaakt om over te gaan tot het nemen van maatregelen.

Wij horen graag binnen 14 dagen of u van de mogelijkheid gebruik wilt maken en samen wilt zorgen voor een betere werksituatie in het belang van uw curandus.”

2.14    Bij brief van 10 juni 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“Helaas hebben wij geen reactie van u mogen ontvangen. Zoals toegelicht (…) zijn wij hierdoor genoodzaakt om over te gaan tot het nemen van maatregelen. Deze maatregelen bestaan allereerst het indienen van een klacht bij de Orde van Advocaten, voor de inhoudelijke redenen verwijzen wij naar de eerste brief. Daarnaast zijn wij voornemens de rechtbank te verzoeken om uw curatorschap te beëindigen en een externe curator aan te stellen voor uw curandus om de behandeling op goede wijze in overleg met een andere curator in goede verstandhouding te kunnen vormgeven.”

2.15    Bij e-mail van 11 juni 2020 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

    “Op 2 juni jl. heeft u een aangetekende brief van mijn ontvangen in reactie op uw eerdere schrijven waarin u persoonlijke verwijten aan mijn adres poneert die aantoonbaar en evident in strijd zijn met de waarheid en enkel als een pressiemiddel dienen, deze gang van zaken doet afbreuk aan de integriteit van de betrokken zorgverleners. (…) Ik heb u schriftelijk verzocht om een externe bemiddelaar in te schakelen en een mediationtraject in gang te zetten om juridische escalatie te voorkomen. Tot op heden heeft u daarop niet gereageerd.”

2.16    Bij beschikking van 9 juni 2021 heeft de rechtbank verweerster ontslagen als curator.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster handelt in strijd met gedragsregel 9 door haar titel als advocaat op een onjuiste manier in te zetten.

b)    Verweerster handelt in strijd met artikel 10a Advocatenwet en gedragsregel 7.

c)    Verweerster heeft niet gereageerd op het voorstel om in gesprek te gaan met klaagster.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    De raad is allereerst van oordeel dat klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij alle klachtonderdelen en dat de klacht ontvankelijk is.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij geen duidelijkheid heeft verschaft over de hoedanigheid waarin zij optrad en dat zij zich onbetamelijk heeft gedragen door het hanteren van dreigend en onnodig grievend taalgebruik, haar afwezigheid bij voor haar curandus en zijn behandeling belangrijke afspraken zonder hiervoor een duidelijke reden te geven, te dreigen met het indienen van tuchtklachten en het aanspannen van een kort geding tegen klaagster. Door deze gedragingen is een onhoudbare werksituatie ontstaan, aldus klaagster.

5.3    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting is gezegd blijkt dat verweerster haar rol als zus, curator en advocaat vrijwel steeds door elkaar heen heeft laten lopen. Verweerster heeft als curator met klaagster gecommuniceerd vanaf het e-mailadres van het advocatenkantoor waar zij werkt en die e-mails ondertekend met haar titel van advocaat. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat klaagster is begonnen met het sturen van een e-mail aan haar zakelijke e-mailadres, maar dat doet aan het voorgaande niet af; het is de verantwoordelijkheid en plicht van verweerster om haar handelen als advocaat duidelijk te onderscheiden van die van curator en van betrokken familielid, en te waken voor een daardoor mogelijk belangenconflict en verwarring bij klaagster over haar rol. Het had op de weg van verweerster gelegen om klaagster mee te delen dat zij niet via haar zakelijke e-mailadres bereikbaar is om verwarring over haar hoedanigheid te voorkomen. Dat heeft verweerster niet gedaan. Verweerster heeft voorts als advocaat namens de curandus een kort geding jegens klaagster aanhangig gemaakt. Doordat verweerster de verschillende rollen die zij had door elkaar heeft laten lopen en ook daadwerkelijk als advocaat is opgetreden, heeft zij aan klaagster onvoldoende duidelijkheid verschaft over de hoedanigheid waarin zij acteerde en aldus in strijd gehandeld met gedragsregel 9. De raad ziet in de opstelling van verweerster die -blijkens de hierboven aangehaalde mailwisselingen met klaagster- haar handelen als curator afwisselt met e-mails in de hoedanigheid van advocaat, grond om alle gedragingen van verweerster in dit verband te beoordelen als gedragingen van een advocaat.

5.4    In gedagsregel 7 is bepaald dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster dat wel gedaan in haar e-mails aan klaagster van 27 februari 2019 (zie hiervoor in 2.6, 2.7 en 2.8). Ook heeft verweerster in verschillende e-mails aan klaagster, onder meer de e-mails van 23, 25 en 27 februari 2019 (zie hiervoor in 2.3, 2.5, 2.6, 2.8 en 2.11) dreigend taalgebruik gebruikt en gedreigd met het indienen van tuchtklachten. Ook heeft klaagster onbetwist gesteld dat verweerster zonder hiervoor een duidelijke reden te geven niet is verschenen op voor de curandus en zijn behandeling belangrijke afspraken. Dit alles valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. Door de agressieve houding van verweerster jegens klaagster heeft verweerster gezorgd voor een situatie die niet meer werkbaar en niet in het belang van de curandus was.

5.5    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn.

Klachtonderdeel c)

5.6    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij niet heeft gereageerd op het voorstel van klaagster om in gesprek te gaan. Verweerster voert aan dat zij daarop wel heeft gereageerd met een aangetekende brief op 2 juni 2020, waarin zij mediation heeft voorgesteld.

5.7    De raad overweegt als volgt. Los van het feit dat verweerster -tegenover de ontvangstbetwisting - niet heeft aangetoond dat zij op 2 juni 2020 een aangetekende brief aan klaagster heeft gestuurd, staat vast dat verweerster niet is ingegaan op het voorstel van klaagster om in gesprek te gaan. Ook op de zitting heeft verweerster geen antwoord gegeven op de vraag waarom zij niet op de gespreksuitnodiging van klaagster is ingegaan, terwijl dat wel voor de hand lag om de werksituatie met klaagster te verbeteren. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zich welwillend opstelt en meewerkt aan pogingen om een geschil in der minne op te lossen. Dat geldt zeker in dit geval, waar er alle redenen waren om – in het belang van de curandus – het overleg met klaagster te zoeken.

5.8    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel c) gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de hoedanigheid waarin zij optrad, klaagster op een agressieve en niet constructieve manier heeft benaderd en niet is ingegaan op het voorstel van klaagster om in gesprek te gaan terwijl dit meer dan aangewezen was. Verweerster heeft onvoldoende distantie betracht en zij heeft geen blijk gegeven van enig zelfinzicht of inzicht in haar verantwoordelijkheden als advocaat. Op de zitting van de raad is verweerster niet in staat gebleken te reageren op de verwijten die klaagster haar maakt en met een afstand naar de zaak te kijken. Zij heeft uitsluitend verwijten richting klaagster geuit en heeft geen blijk gegeven van inzicht in haar eigen aandeel in de ontstane situatie. Nu de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de periode dat verweerster nog advocaat-stagiaire was en zij een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, zal de raad in dit geval volstaan met een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,-aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 juli 2021