ECLI:NL:TADRAMS:2021:165 Raad van Discipline Amsterdam 21-508/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:165
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 19-07-2021
Zaaknummer(s): 21-508/A/A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Afwijzing verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. De raad vindt de zorgen van de deken over de geestesgesteldheid van verweerster begrijpelijk. Voor de conclusie dat verweerster er blijk van geeft dat zij niet in staat is haar praktijk behoorlijk uit te oefenen, is dit echter onvoldoende grond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 juli 2021

in de zaak 21-508/A/A

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

deken

over:

verweerster

gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 juni 2021 met kenmerk 1455667, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken ten aanzien van verweerster een verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet ingediend.

1.2    Het verzoek is met gesloten deuren behandeld ter zitting van de raad van 29 juni 2021. Daarbij waren de deken en verweerster en haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 23 juni 2021 van de gemachtigde van verweerster aan de raad.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster is [in augustus 2017] als advocaat-stagiaire-ondernemer beëdigd. Verweerster en haar patroon waren werkzaam op [advocatenkantoor A]. Tot mei 2016 heeft mr. X daar ook als advocaat gewerkt.

2.3    Op 1 juli 2019 is het patronaat met instemming van de Amsterdamse raad van de orde overgenomen door een andere patroon en sinds die datum houdt verweerster bij hem kantoor.

2.4    Op 9 november 2020 heeft mr. X de deken om aandacht gevraagd voor de wijze waarop verweerster stelselmatig, tegen zijn wil, contact met hem zocht. Diezelfde dag heeft mr. X aangifte van stalking gedaan.

2.5    In het proces-verbaal van de aangifte staat onder meer:

“Van februari 2015 tot mei 2016 heb ik gewerkt bij [advocatenkantoor A] (…) [verweerster] kwam dagelijks over de werkvloer (…) Ik had normaal contact met [verweerster], er is nooit sprake geweest van een vriendschap of relatie. Ik heb nooit contact met [verweerster] gehad buiten kantoortijden.

In mei 2016 ben ik weggegaan bij dit bedrijf (…) Maanden na mijn vertrek (…) ontving ik opeens op mijn telefoon WhatsApp en sms berichten van [verweerster]. Ook ontving ik op mijn werkmail berichten van [verweerster]. (…) De berichten die ik ontving waren normaal en in de trant van dat ze het jammer vond dat ik weg was. Ook waren het zakelijke berichten over bijvoorbeeld facturen die nog openstonden. Ik reageerde hier gewoon normaal op. Tot juli 2017 verliep het contact normaal tussen ons, ik heb hooguit tien berichten van [verweerster] in dat jaar gehad.

Vanaf ongeveer juli 2017 sloegen de berichten van [verweerster] om, ik heb geen idee waarom. In de berichten die ik ontving van [verweerster] stonden onsamenhangende beschuldigingen. (…) Ook stuurde [verweerster] berichten waarin stond dat ik een geheime relatie zou hebben met haar. Ik heb absoluut geen geheime relatie met [verweerster]. (…)

Soms hoorde ik weken niks van [verweerster] en dan kreeg ik opeens vijf tot toen berichten op één dag. Ook begon zij mij één keer in de zoveel weken te bellen, ik nam nooit op. (…)

[Verweerster] heeft in de periode van juli 2017 tot nu, november 2020, heel vaak voor mijn woning gestaan, dit gebeurde één keer in de zoveel weken. (…) [Verweerster heeft ongeveer vijf keer bij mijn woning aangebeld. Zij belde dan meerdere keren achter elkaar aan. Ik hoorde haar stem via de intercom en ik kon haar zien staan vanuit het raam van mijn woning. Ik heb nooit opengedaan voor haar. [Verweerster] bleef dan uren voor mijn woning staan wachten. (…) Naast de keren dat [verweerster] heeft aangebeld bij mijn woning stond ze ook één keer in de zoveel weken uren voor mijn woning naar binnen te kijken. Ik ontving op zulke momenten een WhatsApp bericht waarin stond dat ze mij zag zitten en dat ze wist dat ik thuis was. Dit gaf mij een beangstigend gevoel en op zulke momenten durfde ik ook niet mijn woning uit te gaan. Tegenwoordig sluit ik vaak mijn gordijnen zodat [verweerster] niet naar binnen kan kijken. Ik en mijn collega (…) hebben [verweerster] ook een aantal keer voor ons advocaten kantoor (…) zien staan. [Verweerster] stond dan langdurig voor het kantoor naar binnen te staren. (…)

Ik heb [verweerster] meermaals verzocht om geen contact met mij te zoeken en om mij met rust te laten. Ook heb ik gezegd dat ik aangifte zou doen als zij mij berichten zou blijven sturen en dat als ze voor mijn deur zou staan ik de politie weer zou bellen.

(…)

Ik word nu al meer dan drie jaar gestalkt door [verweerster]. Ik wil dat dit stopt, ik wil dat zij mij met rust laat. Ik maak mij zorgen om mijn eigen veiligheid. Ik voel mij enorm beperkt in mijn vrijheid, ik hou altijd in de gaten of [verweerster] mij niet volgt of in de gaten houdt. Ik ben bang dat [verweerster] mij iets aan zou kunnen doen, ze is geobsedeerd door mij, ik weet niet waartoe zij in staat is. (…) Vooral haar waanbeelden en de berichten die daaruit voortvloeien wekken bij mij een gevoel van onrust.”

2.6    De deken heeft na overleg met mr. X in december 2020 besloten vooralsnog geen actie te ondernemen. Zij zouden afwachten wat het door de politie te voeren zogenoemde “stopgesprek” zou opleveren. Op 10 december 2020 heeft dit stopgesprek plaatsgevonden.

2.7    Begin mei 2021 heeft mr. X de deken meegedeeld dat verweerster contact met hem bleef zoeken. De deken heeft verweerster daarop uitgenodigd voor een (video-)bespreking op 12 mei 2021. Bij die bespreking waren de deken, een stafmedewerker van de deken, verweerster en de echtgenoot van verweerster aanwezig. Tijdens de bespreking heeft de deken meermaals aan verweerster gevraagd hoe het met haar gaat. Verweerster heeft daarop geantwoord dat zij geen gedragsregels heeft overtreden, geen misdrijf heeft gepleegd en dat het gaat om een privékwestie waar de deken niets mee te maken heeft.

2.8    Bij brief van 2 juni 2021 heeft de deken verweerster namens de Amsterdamse raad van de orde meegedeeld dat de raad van de orde het voornemen heeft de stageverklaring te weigeren.

2.9    Op 18 juni 2021 is verweerster op haar verzoek onderzocht door een psychoanalytisch psychotherapeut. In een brief van 22 juni 2021 heeft deze therapeut onder meer het volgende geschreven:

“Voorts is de belangrijkste bevinding dat er op basis van de resultaten van het onderzoek niet geconcludeerd kan worden dat cliënte lijdt aan een duidelijke klinische stoornis in termen van het classificatie systeem van de DSM-5, en dat er daarbij geenszins aanwijzingen zijn te vinden dat cliënten mogelijk (ook niet latent) psychotisch zou functioneren.

Wat wel duidelijk naar voren komt is dat er op de voorgrond een negatieve geladen spanning bij cliënte een rol lijkt te spelen, mogelijk geluxeerd door situationeel bepaalde stressoren van buitenaf. Deze lijken zich niet te vertalen in angst- of stemmingsklachten, danwel lichamelijke (psychosomatische) klachten. Vanuit meer indirecte testresultaten lijkt er op de achtergrond echter wel sprake van meer persoonlijke gevoeligheden en een emotionele raakbaarheid welke cliënte op dit moment moeilijk lijkt te kunnen toelaten, maar waarvan zij zich bewust is dat dit binnen zichzelf een belangrijk, zij het conflictmatig, persoonlijk thema betreft en haar volle aandacht heeft.”

3    VERZOEK

3.1    Volgens de deken geeft verweerster er geen blijk van haar praktijk naar behoren te kunnen uitoefenen. Hij verzoekt daarom om schorsing van verweerster voor onbepaalde tijd in de uitoefening van haar praktijk.

3.2    De deken heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Uit de aangifte, de overige van mr. X ontvangen stukken en verweersters reactie op zijn vragen, blijkt dat sprake is van aanhoudend geobsedeerd gedrag. Daaraan lijken waandenkbeelden ten grondslag te liggen. Verweerster is niet in staat – en in ieder geval niet bereid gebleken – te reflecteren op de situatie zoals die uit de stukken blijkt. Evenmin heeft zij adequaat en naar behoren beredeneerd kunnen reageren op zijn vraag naar haar mentale welzijn. Ook de vraag of haar gedrag zoals dat in de stukken staat beschreven blijk geeft van een normale en gezonde geestesgesteldheid heeft zij niet werkelijk beantwoord. Door dit alles geeft verweerster er blijk van dat zij haar advocatenpraktijk niet naar behoren kan uitoefenen. Gevreesd moet worden dat haar (toekomstige) cliënten daar het slachtoffer van worden, aldus tot slot de deken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het verzoek is gegrond op artikel 60b lid 1 Advocatenwet. Dat bepaalt dat de raad op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk kan schorsen. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 60b Advocatenwet (Tweede Kamer, 1999-2000, 26940, nr. 3) is met de invoering van artikel 60b beoogd om adequaat handelen mogelijk te maken bij een onbehoorlijke praktijkuitoefening door een advocaat, wanneer de betreffende advocatenpraktijk structureel disfunctioneert of zodanig disfunctioneert dat de rechtshulpverlening aan veel cliënten in het gedrang komt. Bij het disfunctioneren waarop artikel 60b ziet, moet worden gedacht aan de onbekwaamheid om een praktijk behoorlijk te voeren, het verwaarlozen van cliënten, verslaving en ziekte, waardoor het ingrijpen op korte termijn nodig is. In dergelijke gevallen kan alleen een schorsing worden opgelegd of een voorziening worden getroffen, indien daartoe de noodzaak is. Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake, indien kantoorgenoten de uit de hand gelopen situatie bij hun collega opvangen.

5.2    De raad overweegt als volgt. Op de zitting van de raad heeft verweerster erkend dat zij berichten aan mr. X heeft gestuurd en dat haar gedrag ongepast was. Verweerster heeft ook nadat mr. X haar in niet mis te verstane bewoordingen had meegedeeld geen contact met haar te willen en de politie naar aanleiding van zijn aangifte met haar een stopgesprek had gevoerd berichten aan mr. X gestuurd. Volgens verweerster berustten haar berichten op een misvatting van haar kant over de bedoelingen van mr. X. Zij begrijpt dat zij de berichten niet aan mr. X had moeten sturen. Dat zij dat na het stopgesprek met de politie toch nog deed, was met de bedoeling het contact met mr. X alsnog goed af te ronden.

5.3    De raad vindt de zorgen van de deken over de geestesgesteldheid van verweerster begrijpelijk. Naar aanleiding van de brief van de psychotherapeut van 22 juni 2021 zijn kritische vragen te stellen, die niet zijn beantwoord. Voor de conclusie dat verweerster er blijk van geeft dat zij niet in staat is haar praktijk behoorlijk uit te oefenen, is dit echter onvoldoende grond. Over de wijze van uitoefening van haar praktijk is niets anders gebleken dan dat haar patroon inmiddels positief heeft geadviseerd over het geven van een stageverklaring aan verweerster en dat de deken het met dat advies niet eens is. Ook hieruit volgt niet dat verweerster tijdelijk of blijvend geen blijk geeft haar praktijk behoorlijk uit te oefenen. Het risico dat er in de toekomst wel concrete aanwijzingen zullen zijn dat verweerster haar praktijk niet behoorlijk uit kan oefenen, is zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, geen grond voor onmiddellijke schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet. Daar komt bij dat verweersters praktijk zeer gering van omvang is, zodat zij daarin, mocht dat aan de orde komen, relatief eenvoudig kan worden waargenomen.

5.4    De conclusie uit het voorgaande is dat het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het verzoek af.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel, G. Kaaij, M.W. Schüller en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 12 juli 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.