ECLI:NL:TADRAMS:2021:159 Raad van Discipline Amsterdam 20-1015/A/A 20-1016/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:159
Datum uitspraak: 05-07-2021
Datum publicatie: 09-07-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-1015/A/A
  • 20-1016/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Het valt verweerders tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klager rechtstreeks hebben benaderd terwijl zij wisten dat hij werd bijgestaan door een advocaat. In hun verweer op de klacht hebben verweerders er geen blijk van gegeven kennis te hebben van de reikwijdte van gedragsregel 25. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 juli 2021

in de zaken 20-1015/A/A en 20-1016/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. R. Sanders

advocaat te Leiden

over:

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 13 maart 2020 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 22 december 2020 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk 1100897/EJH/KV en 1100902/EJH/KV van de deken ontvangen.

1.3    De klachten zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 7 juni 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door mr. E.A. van Win, kantoorgenoot van mr. Sanders, en verweerder 2 aanwezig. Verweerder 1 is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 respectievelijk 1 tot en met 5.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerders waren kantoorgenoten van elkaar. Verweerder 1 is geen advocaat meer.

2.3    Klager is verwikkeld geweest in een aantal gerechtelijke procedures met de cliënte van verweerders (hierna ook: Bruna). De procedures hielden verband met de opzegging van een franchiseovereenkomst door Bruna. Klager werd hierin sinds 2016 bijgestaan door mr. K.

2.4    Op 27 januari 2017 heeft verweerder 1 klager namens Bruna door middel van een deurwaardersexploot rechtstreeks een opzeggingsbrief gestuurd. Verweerder 1 heeft deze brief niet gelijktijdig aan mr. K gestuurd. Wel heeft hij mr. K op 27 januari 2017 een e-mail gestuurd waarin de opzegging van (onder meer) de franchiseovereenkomst is herhaald.

2.5    Bij e-mail van 30 januari 2017 heeft mr. K verweerder 1 onder meer geschreven:

“Eveneens begrijp ik van cliënt dat u een brief rechtstreeks aan hem hebt gestuurd (aan zijn winkeladres) eveneens per gerechtsdeurwaarder. Gezien bovengenoemde correspondentie was er geen enkele aanleiding om een dergelijke brief te zenden per gerechtsdeurwaarder(!) aan de winkel. (…)

Daarnaast vertrouw ik u er mee bekend dat het ingevolge artikel 18 lid 1 van de Gedragsregels 1992 niet is toegestaan om een partij rechtstreeks te benaderen. Lid 2 van dit artikel verstrekt een uitzondering als er sprake is van een aanzegging met rechtsgevolg, doch enkel “mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat”. U heeft echter nagelaten om a) te melden dat u ook cliënt zou aanschrijven en b) mij dat schrijven gelijktijdig te verstrekken.”

2.6    Bij e-mail van 1 oktober 2018 heeft verweerder 1 mr. K ter kennisname een afschrift van een brief aan klager gestuurd. In die brief wordt klager namens Bruna gesommeerd om een geldsom aan Bruna te betalen en worden er rechtsmaatregelen aangekondigd voor het geval klager niet aan de sommatie voldoet. De brief is op 2 oktober 2018 door middel van een deurwaardersexploot betekend aan het woonadres van klager.

2.7    Bij e-mail van 15 oktober 2018 heeft mr. K verweerder 1 onder meer geschreven:

“Uw brief van 2 oktober 2018 betreft geen aanzegging met rechtsgevolg. Het betreft een simpele sommatie. Het stond u dan ook niet vrij om mijn cliënt rechtstreeks aan te schrijven. Ik meen mij te herinneren dat ik u al eerder een dergelijk signaal heb moeten geven. Ik verzoek u dan ook (wederom) met klem om dergelijke sommaties in het vervolg aan mij te sturen en niet rechtstreeks cliënt te benaderen.”

2.8    Verweerder 1 heeft mr. K hierop bij e-mail van 19 oktober 2018 meegedeeld dat hij de visie van mr. K over de verzonden correspondentie niet deelt.

2.9    Op 13 december 2019 heeft verweerder 2 klager namens Bruna een brief gestuurd waarin klager wordt gesommeerd de door Bruna aan het UWV betaalde bedragen in verband met de WIA-uitkering van klagers vrouw te voldoen en waarin rechtsmaatregelen worden aangekondigd voor het geval klager niet aan de sommatie voldoet. In de brief staat, voor zover van belang:

“Een kopie van dit schrijven (en van de bijlagen) zend ik naar [mr. K], uw advocaat.”

2.10    Bij e-mail van 17 december 2019 heeft mr. K verweerders onder meer geschreven:

“Al diverse malen is aan uw kantoor verzocht om geen rechtstreeks contact te onderhouden met mijn cliënt, maar om enkel mij aan te schrijven. (…)

Desalniettemin blijft u cliënt rechtstreeks aanschrijven (…) hoewel daar geen enkele aanleiding toe is en (dus) klaarblijkelijk louter is bedoeld om cliënt onnodig onder druk te zetten.

Ik wijs in dat kader, onder meer, op gedragsregel 25 van de Gedragsregels 2018 (…) waaruit blijkt dat het u niet is toegestaan om cliënt rechtstreeks te benaderen nu u weet dat cliënt door mij wordt bijgestaan. Dat geldt natuurlijk te meer gezien mijn duidelijke schriftelijke verzoeken aan u om zich daarvan te onthouden. Ik heb u verder geen toestemming gegeven om cliënt rechtstreeks te benaderen (juist het tegendeel) en evenmin is sprake van een aanzegging met rechtsgevolg. Er was dan ook geen enkele noodzaak of rechtvaardiging voor u om cliënt rechtstreeks te benaderen.”

2.11    Bij e-mail van eveneens 17 december 2019 heeft verweerder 2 mr. K onder meer geschreven:

“Op verzoek van cliënte heb ik – en niet [verweerder 1] – mij tot uw cliënt gewend i.v.m. een nieuwe zaak. De mails die u meezond zijn gestuurd naar [verweerder 1] en niet naar mij. Wel wist ik dat u destijds voor [klager] optrad (…) en daarom heb ik u – wat u vergeet te melden – op diezelfde dag een kopie van de brief gezonden hetgeen mij wel zo netjes leek.

(…)

Voorts is er wel degelijk sprake van een aanzegging met rechtsgevolg.”

2.12    Bij brief van 14 januari 2020 heeft verweerder 2 mr. K een concept van een dagvaarding toegestuurd. Bij e-mail van 16 januari 2020 heeft mr. K verweerder 2 onder meer geschreven:

“Als reactie daarop ontvang ik uw brief van 14 januari 2020 met de dagvaarding die binnenkort zal worden betekend. Ondanks dat ik u derhalve aangeef dat cliënt bezig is om de zaak op te lossen – hetgeen hij ook heeft gedaan – wil Bruna daar kennelijk niet op wachten en neemt zij direct rechtsmaatregelen.”

2.13    Op 21 januari 2020 is de dagvaarding aan klager betekend en is hij opgeroepen om zich (uiterlijk) 12 februari 2020 te verweten bij de rechtbank Amsterdam op de vordering van Bruna.

2.14    Bij e-mail van 24 januari 2020 heeft mr. K verweerder 2 onder meer geschreven:

“Ondanks dat ik u per e-mail van 20 januari jl. (…) schriftelijk bewijs van het UWV heb gestuurd dat de vordering van Bruna ten aanzien van de WIA-uitkering ongegrond is, alsmede dat cliënt (onder protest) de vordering van de niet-afgerekende vakantieuren zal voldoen, heeft Bruna er toch voor gekozen om cliënt op 21 januari jl. een dagvaarding te sturen.

(…)

Aangezien er geen enkele aanleiding is om de procedure tegen cliënt voort te zetten, dient Bruna deze derhalve in te trekken. Voortzetten zou immers onrechtmatig zijn (…) Graag ontvang ik uiterlijk dinsdag 28 januari a.s. uw schriftelijke bevestiging dat Bruna de zaak inderdaad intrekt en deze niet zal aanbrengen bij de rechtbank.

2.15    Op 3 februari 2020 heeft mr. K verweerder 2 een rappel gestuurd.

2.16    Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft verweerder 2 mr. K onder meer geschreven:

“De in de dagvaarding gestelde termijn (binnen 14 dagen na 21 januari 2020) loopt nog. Mocht uw cliënt voor het einde van die termijn niet hebben betaald dan zal de dagvaarding worden aangebracht en zullen partijen griffierecht verschuldigd zijn.”

2.17    Bij e-mail van 6 februari 2020 heeft mr. K verweerder 2 onder meer geschreven:

“Daarnaast is het (meer dan) curieus dat Bruna aangeeft ‘niets’ te weten van de creditnota die binnenkort wordt verstrekt door het UWV. (…)

Aangezien het UWV – op grond van voornoemde beslissing – de door Bruna betaalde bedragen binnenkort zal restitueren – hetgeen Bruna ook weet – kan uiteraard niet van cliënt verlangd worden dat hij hetzelfde bedrag ook nog eens voldoet aan Bruna. (…)

Het feit dat Bruna – ondanks voornoemde wetenschap – toch de gerechtelijke procedure voortzet kan dan ook niet anders gezien worden als onrechtmatig procederen teneinde mijn cliënt op kosten te drijven.”

2.18    Verweerder 2 heeft mr. K hierop bij e-mail van 6 februari 2020 meegedeeld dat als er sprake is van een creditnota van het UWV dat te laat is en klager eenvoudig weg in staat van verzuim verkeert.

2.19    Op 12 februari 2020 heeft mr. K zich namens klager gesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft mr. K hierop meegedeeld dat de zaak van Bruna tegen klager niet bekend is.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.

a)    Verweerders hebben in strijd met gedragsregel 25 bij herhaling en ondanks aanmaningen en waarschuwingen van (de advocaat van) klager, klager rechtstreeks benaderd en blijven hem rechtstreeks benaderen.

b)    Verweerders hebben door hun wijze van procederen klager nodeloos op kosten gejaagd, een en ander in strijd met gedragsregel 6.

4    VERWEER

4.1    Verweerders voeren tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    In het eerste lid van gedragsregel 25 is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard - het tweede lid van gedragsregel 25 voorziet daarin - wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.

5.2    Vast staat dat verweerder 1 de brief van 2 oktober 2018 en verweerder 2 de brief van 13 december 2019 rechtstreeks aan klager heeft gestuurd. Niet is in geschil dat de mr. K verweerders geen toestemming heeft gegeven om zich rechtstreeks tot klager te wenden. Verweerder 2 heeft aangevoerd dat zijn brief van 13 december 2019 een nieuwe zaak betrof en dat hij niet wist dat klager ook in die zaak werd bijgestaan door mr. K. De raad gaat hierin niet mee. Verweerder 2 wist dat klager al sinds 2016 werd bijgestaan door mr. K in het geschil met Bruna en verweerder 2 heeft bovendien in zijn brief van 13 december 2019 geschreven dat hij een kopie van de brief aan de advocaat van klager, mr. K, heeft gestuurd. Bovendien had het op de weg van verweerder 2 gelegen om navraag bij mr. K te doen indien hij twijfelde over de vraag of klager ook in de nieuwe zaak werd bijgestaan door mr. K.

5.3    Anders dan verweerders hebben aangevoerd, kunnen de brieven niet worden aangemerkt als aanzeggingen met rechtsgevolg. Het betreffen sommatiebrieven. De uitzondering van gedragsregel 25 lid 2 is dan ook niet van toepassing. Overigens geldt dat ook als de brieven wel zouden kunnen worden aangemerkt als aanzeggingen met rechtsgevolg, niet is gebleken dat het beoogde rechtsgevolg niet had kunnen worden bewerkstelligd door de aanzeggingen alleen aan de advocaat van klager te sturen. Van een andere rechtens aanvaardbare reden om de aanzeggingen niet alleen aan de advocaat van klager te doen is evenmin gebleken.

5.4    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.5    Dit klachtonderdeel ziet op de dagvaarding van 21 januari 2020 die niet is aangebracht. Klager verwijt verweerders dat zij hem steeds in de veronderstelling hebben gelaten dat de dagvaarding daadwerkelijk zou worden aangebracht, ondanks dat van de zijde van klager is gevraagd te bevestigen dat de dagvaarding niet zou worden aangebracht. Klager heeft met het oog daarop kosten moeten maken, achteraf gezien volledig nodeloos, aldus klager.

5.6    De raad overweegt allereerst dat uit het klachtdossier niet blijkt van enige betrokkenheid van verweerder 1 bij de dagvaarding die op 21 januari 2020 aan klager is betekend maar niet is aangebracht. Dat verweerder 1 volgens klager weet moet hebben gehad van een en ander, is onvoldoende om verweerder 1 verantwoordelijk te houden. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel b), voor zover dat klachtonderdeel ziet op verweerder 1, ongegrond.

5.7    Wat betreft verweerder 2 overweegt de raad het volgende. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder 2 en mr. K per e-mail met elkaar hebben gecorrespondeerd over de vordering van Bruna op klager die zag op door Bruna aan het UWV betaalde bedragen in verband met de WIA-uitkering van de echtgenote van klager. In die correspondentie heeft mr. K verweerder 2 meermaals gevraagd te bevestigen dat de dagvaarding niet zou worden aangebracht omdat de vordering van Bruna op klager volgens mr. K ongegrond was. Op 12 februari 2020 heeft mr. K van de rechtbank vernomen dat de dagvaarding niet was aangebracht.

5.8    Daargelaten de vraag of de dagvaarding abusievelijk niet is aangebracht, hetgeen verweerder 2 heeft aangevoerd maar klager heeft betwist, geldt dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door het niet aanbrengen van de dagvaarding onnodige kosten heeft gemaakt en dat verweerder 2 in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6. Klachtonderdeel b) is ook voor het overige ongegrond.

5.9    Op de zitting van de raad heeft klager verweerders ook het verwijt gemaakt dat zij in strijd hebben gehandeld met gedragsregel 5. Dit is een nieuw verwijt. Het is niet mogelijk bij de raad de klacht uit te breiden. Een klacht dient te worden ingediend bij de deken, die de klacht vervolgens dient te onderzoeken (artikel 46c lid 3 Advocatenwet). Voor zover klager heeft bedoeld zijn klacht aan te vullen, zal de raad dan ook niet ingaan op dit aanvullende klachtonderdeel.

6    MAATREGEL

6.1    Het valt verweerders tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klager rechtstreeks hebben benaderd terwijl zij wisten dat hij werd bijgestaan door een advocaat. In hun verweer op de klacht hebben verweerders er geen blijk van gegeven kennis te hebben van de reikwijdte van gedragsregel 25. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweerders ieder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast ieder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerders moeten het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door.

7.4    Verweerders moeten het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerders de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerders ieder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerders ieder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerders ieder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 5 juli 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.