ECLI:NL:TADRAMS:2021:146 Raad van Discipline Amsterdam 20-989/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:146
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Zaaknummer(s): 20-989/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de voormalige eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening is  gegrond, voor zover hij belangrijke afspraken niet schriftelijk had vastgelegd.  De maatregel van een waarschuwing is opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaak 20-989/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1044455/EJH/FS van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 mei 2021. Daarbij waren klager, vergezeld van zijn boekhouder, en verweerder aanwezig. De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6, alsmede van de brief van verweerder van 23 april 2021 met bijlagen. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met de belastingdienst over naheffingsaanslagen omzetbelasting en inkomstenbelasting.

2.3    Bij e-mail van 7 september 2015 heeft de heer H van de belastingdienst gereageerd op een e-mail van de boekhouder van klager waarin staat dat klager niet akkoord gaat met de uitkomsten van het door de heer H ingestelde boekenonderzoek. De heer H heeft vermeld dat hij ten zeerste bestrijdt dat hij niet de nieuw opgemaakte administratie van klager ingezien zou hebben. Volgens de heer H heeft hij de alsnog aangeleverde stukken wel degelijk bekeken, maar zijn die voor hem geen reden geweest om zijn eerder ingenomen standpunt te herzien. 

2.4    Bij brief van 6 januari 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin staat dat klager verweerder heeft verzocht werkzaamheden te verrichten in verband met de belastingcontrole die bij zijn bedrijf heeft plaatsgevonden en de mede in verband daarmee opgelegde belastingaanslagen. Volgens de opdrachtbevestiging bestaan de werkzaamheden onder andere uit het voeren van de bezwaarprocedures en zonodig beroepsprocedures tegen die aanslagen. 

2.5    Op 5 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn boekhouder, verweerder en de heer K van de belastingdienst over de in geschil zijnde naheffingsaanslagen omzetbelasting.

2.6    Bij e-mail van 5 februari 2018 heeft verweerder aan de heer K geschreven: “Naar aanleiding van onze bespreking bevestig ik hierbij onze afspraken: Tussen partijen is een compromis gesloten, gebaseerd op de volgende correcties: (…). Indien bovenstaande een correcte weergave is, verzoek ik u dit te bevestigen en zal ik bijgaande brief ter intrekking van de beroepschriften morgen per post en fax aan de Rechtbank verzenden. “

2.7    Bij e-mail van dezelfde datum heeft de heer K aan verweerder geschreven: “Onderstaande is een correcte weergave van hetgeen wij zijn overeengekomen. Zodra ik bericht heb over de intrekking zal ik de aanslagen dienovereenkomstig verminderen en de proceskostenvergoeding en griffierechten laten uitbetalen.”

2.8    Bij e-mail van 7 juni 2018 heeft verweerder klager medegedeeld: “De belastingdienst wil nog wat extra tijd hebben voor de poging om de inkomstenbelasting nog verder te verminderen, waar tegen geen enkel bezwaar bestaat. (hoe langer het duurt, hoe meer tijd om te sparen voor de belastingen.)”

2.9    Bij e-mail van 4 maart 2020 heeft klager de belastingdienst verzocht om een gesprek over zijn inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013. Daarbij heeft hij vermeld dat hij in 2010 en 2011 in loondienst en gedeeltelijk in de ziektewet was en dat zijn winstmarge over de jaren 2012 en 2013 veel te hoog is ingeschat.

2.10    Bij e-mail van 16 maart 2020 heeft de heer B van de belastingdienst klager uitgenodigd voor een gesprek op 8 april 2020.

2.11    Op 2 december 2020 heeft klager een klacht over verweerder bij de deken ingediend.

2.12    Bij e-mail van 9 april 2021 heeft verweerder naar aanleiding van de klacht aan de heer K gevraagd of er op 5 februari 2018 in het bijzijn van klager tot overeenstemming is gekomen en/of er op enig moment tussen de heer K en verweerder is onderhandeld buiten aanwezigheid van klager. Voorts heeft verweerder gevraagd of de heer K heeft toegezegd nog met een onderbouwde berekening te komen en of het juist is dat klager pas in november 2019 is bericht over de vermindering van de naheffingsaanslagen omzetbelasting.

2.13    Bij e-mail van dezelfde datum heeft de heer K geantwoord. In dat antwoord staat dat op 5 februari 2018 een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij klager, zijn boekhouder, verweerder en hijzelf aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is een compromis bereikt over de in geschil zijnde naheffingsaanslagen, welk compromis is bevestigd in de e-mail van verweerder van dezelfde datum. Hij en verweerder hebben niet buiten klager over het compromis onderhandeld. Verder heeft de heer K geschreven niet meer te weten of hij heeft toegezegd klager een aparte berekening te overhandigen - hij acht dit niet waarschijnlijk gezien de uitgewerkte berekening in de e-mail van verweerder van 5 februari 2018 - en dat het klopt dat de aanslagen pas in november 2019 zijn verminderd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft met de belastingdienst onderhandeld zonder toestemming van klager;

b)    Verweerder heeft verzuimd om bewijsstukken van de boekhouder van klager mee te nemen in de onderhandelingen met de belastingdienst;

c)    Verweerder heeft voor klager niets bereikt, terwijl klager hem voor zijn dienstverlening een hoog bedrag heeft betaald;

d)    Verweerder heeft het beroep bij de rechtbank ingetrokken voordat de belastingdienst overtuigende berekeningen heeft overgelegd. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager te beschermen door hem voor te lichten over het intrekken van het beroep.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en d)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. Zie bijvoorbeeld de beslissing van het Hof van Discipline van 16 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:233.

5.3    Klager heeft erkend dat hij op 5 februari 2018 aanwezig was bij het gesprek, maar heeft bestreden dat tijdens dit gesprek een compromis is bereikt. Verweerder heeft buiten zijn aanwezigheid onderhandeld en nagelaten hem te informeren over de gevolgen van het intrekken van het beroep bij de rechtbank. De heer K had aan het einde van het gesprek op 5 februari 2018 toegezegd dat hem nog een berekening zou worden gestuurd en daar wachtte hij nog op, aldus klager.

5.4    De raad overweegt als volgt. Het compromis dat volgens verweerder is gesloten, was een belangrijke afspraak. Ook omdat onderdeel daarvan was dat het beroep bij de rechtbank zou worden ingetrokken. Verweerder heeft verklaard dat klager heeft ingestemd met het compromis. Verweerder heeft evenwel niet schriftelijk vastgelegd dat klager hiermee heeft ingestemd. Dat had wel van verweerder verwacht mogen worden. Dat geldt te meer nu verweerder, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, klager geen kopie heeft gestuurd van zijn e-mail aan de heer K van 5 februari 2018.

5.5    Verweerder heeft verklaard dat haast was geboden bij het sluiten van een compromis. Hij heeft toegelicht dat ter zitting van de rechtbank op 23 januari 2018 was besloten tot onderhandelen over de naheffingsaanslagen en dat de rechtbank binnen twee weken na zitting, dus uiterlijk op 6 februari 2018, over het resultaat van de onderhandelingen zou worden geïnformeerd. De door verweerder genoemde tijdsdruk ontsloeg hem naar het oordeel van de raad niet van zijn verplichting tot schriftelijke vastlegging dat klager heeft ingestemd met het compromis. Verweerder had klager erop kunnen wijzen dat haast was geboden of de rechtbank kunnen vragen om uitstel.

5.6    Verweerder is er niet in geslaagd te bewijzen dat klager heeft ingestemd met het compromis. De verklaring van de heer K in zijn e-mail van 9 april 2021 dat op 5 februari 2018 een compromis met klager was bereikt, is daarvoor weliswaar een aanwijzing, maar nu het compromis buiten klager om in correspondentie is vastgelegd, kan niet gezegd worden dat klager ermee heeft ingestemd. Ten overvloede merkt de raad nog op dat de e-mail van verweerder aan klager van 8 juni 2018, waarin staat dat de belastingdienst nog extra tijd wilde hebben voor een poging om de inkomstenbelasting nog verder te verminderen, in het licht van het door verweerder gestelde compromis vreemd aandoet. De raad zal gelet op het voorgaande de klachtonderdelen a) en d) gegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.7    Klager heeft dit klachtonderdeel toegelicht door te stellen dat de belastingdienst geen kennis had genomen van zijn nieuwe boekhouding en dat verweerder deze ten onrechte niet heeft gebruikt. Verweerder heeft daarentegen ingebracht dat de belastingdienst kennis had genomen van de achteraf opgestelde (nieuwe) administratie, maar dat die geen invloed heeft gehad op haar standpunt. Deze stelling van verweerder strookt met de onder het feitenverloop vermelde e-mail van de heer H van de belastingdienst van 7 september 2015, waarin deze heeft bestreden de nieuw opgemaakte administratie niet te hebben ingezien. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de informatie van heer H niet klopt. De raad zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.8    Verweerder heeft bij dit klachttonderdeel bestreden dat hij voor klager niets heeft bereikt. Hij heeft verklaard dat klager door de gevoerde procedures en het uitstel van betaling ruimschoots de tijd heeft gekregen om zijn bedrijf te redden, de verschuldigde omzetbelasting is verminderd met ruim € 106.000,- en de heffingsrente, inkomstenbelasting en invorderingskosten zeer aanzienlijk zijn verminderd. Verder heeft verweerder gesteld dat het door hem gedeclareerde honorarium voor de verrichte werkzaamheden niet onredelijk hoog was en dat hij daarnaast coulance heeft betracht wat betreft betalingstermijnen. Klager heeft ook nimmer geklaagd over de declaraties of specificaties gevraagd en uiteindelijk alle declaraties betaald, aldus verweerder. De raad constateert dat klager ontevreden is over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder en daarom ook over de hoogte van diens declaraties. Omdat klager evenwel niet gemotiveerd heeft bestreden hetgeen verweerder hier naar voren heeft gebracht, zal de raad dit klachtonderdeel ook ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht in de gegeven omstandigheden een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer ban: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en d) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    bepaalt dat een maatregel wordt opgelegd;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.