ECLI:NL:TADRAMS:2021:145 Raad van Discipline Amsterdam 20-960/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:145
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Zaaknummer(s): 20-960/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat die de ex-echtgenoot van klaagster bijstond is ongegrond. De advocaat heeft gelet op de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te spreken met de dochter zonder klaagster daarin te kennen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaak 20-960/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde mr. R. van Coolwijk

over:

verweerster

gemachtigde: mr. M. Boender -Radder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 15 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 1 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1217535/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 mei 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van klaagster van 22 april 2021 met bijlagen, alsmede haar e-mail van 6 mei 2021 met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster (hierna: de man) bijgestaan in een geschil met klaagster over een paspoortaanvraag voor hun dochter, geboren op 2 augustus 2002 (hierna: de dochter) die op dat moment nog minderjarig was en bij de man woonde.  Klaagster en de man oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de dochter.

2.3    In december 2019 en januari 2020 heeft de dochter aan klaagster per brief verzocht om toestemming voor het aanvragen van een paspoort.

2.4    Bij e-mail van 16 juni 2020 heeft verweerster onder verwijzing naar deze brieven bij klaagster onder de aandacht gebracht dat haar medewerking vooralsnog is uitgebleven en dat zij een concept-dagvaarding heeft opgesteld. Verweerster heeft daarbij vermeld dat de dochter begin augustus 2020 naar de Verenigde Staten wil vertrekken om daar een jaar naar high school te gaan. Zonder haar paspoort kan zij niet het noodzakelijke studentenvisum aanvragen. Omdat de procedure voor een visum ongeveer vier weken in beslag neemt, is haast geboden, zo valt te lezen. 

2.5    In een brief van Into High School van 22 juni 2020 staat dat de dochter zich heeft aangemeld voor een uitwisselingsjaar in Los Angeles, dat start op 5 augustus 2020.

2.6    Op 23 juni 2020 is klaagster in kort geding gedagvaard, waarbij - kort gezegd - is gevorderd dat klaagster haar medewerking zal verlenen aan de paspoortaanvraag voor de dochter. 

2.7    Bij brief van dezelfde datum heeft verweerster, onder verwijzing naar de dagvaarding, aan de behandelend rechter van het kortgeding medegedeeld dat de dochter haar heeft gevraagd of zij voorafgaand aan de zitting met hem kan spreken en dat verweerster graag verneemt of hij aan dit verzoek gehoor kan geven.

2.8    Op 2 juli 2020 heeft de behandelend rechter met de dochter gesproken in afwezigheid van klaagster en de man.

2.9    Bij kortgedingvonnis van dezelfde datum is de vordering jegens klaagster toegewezen.

2.10    Op 15 juli 2020 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Als advocaat van de man contact te hebben gehad met de dochter;

b)    Richting de rechter te melden dat zij ook namens de dochter handelde en met haar goedvinden, terwijl zij niet de advocaat van de dochter was;

c)    De dochter bewust onderdeel te maken van de strijd tussen haar ouders;

d)    De dochter tussen haar ouders in te zetten en te gebruiken als een speelbal;

e)    Zonder instemming van klaagster en op verzoek van de man met de dochter te praten, terwijl beiden belast zijn met het gezag over de dochter;

f)    Middels haar handelwijze de dochter in een nog verder loyaliteitsconflict te brengen;

g)    Het belang van de man centraal te stellen;

h)    Misbruik te maken van de kwetsbaarheid van de dochter, die gediagnosticeerd is met PDD-NOS (autisme), een angststoornis en dyscalculie;

i)    Zowel als advocaat als medemens geen oog te hebben en niet in te grijpen in de huidige situatie waarin de dochter verkeert sinds de echtscheiding.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft zich ten aanzien van de klachtonderdelen d), f), g), h) en i) op het standpunt gesteld dat deze (in ieder geval deels) niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Volgens verweerster heeft klaagster geen rechtstreeks belang meer bij deze klachtonderdelen omdat de dochter inmiddels meerderjarig is. De dochter kan zich daarom zelf tot de deken of de raad wenden indien zij van mening is dat het handelen van verweerster een negatief effect op haar dan wel op haar verhouding met haar ouders heeft gehad. De raad volgt dit standpunt niet, reeds omdat bij de beoordeling of sprake is van handelen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet de situatie op het moment van dat handelen bepalend is.

5.2    Alle klachtonderdelen hangen met elkaar samen en komen voort uit de omstandigheid dat verweerster op 11 juni 2020 en op 22 juni 2020 contact met de dochter heeft gehad. De klachtonderdelen lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.

5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft bevestigd dat zij op 11 juni 2020 en 22 juni 2020 telefonisch heeft gesproken met de dochter. Het antwoord op de vraag of verweerster door met de dochter in gesprek is gegaan heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

5.4    Het Hof van Discipline heeft in zijn beslissing van 19 juni 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:102, waarin de verwerende advocaat een ex-echtgenote had bijgestaan in diverse procedures betreffende de minderjarige kinderen, overwogen dat de advocaat van één van de echtgenoten grote terughoudendheid dient te betrachten bij het in gesprek gaan met een kind van partijen reeds vanwege de precaire situatie die vaak aan een echtscheiding eigen is en omdat het kind niet ‘een speelbal’ tussen partijen (en hun advocaat) mag worden. Van de advocaat moet worden verlangd zich in beginsel te onthouden van het zelf zoeken van contact met het kind of van het zoeken van contact op aandringen van zijn cliënt en zich in het bijzonder te onthouden van contacten die de minderjarige zoekt op aandringen van de cliënt van de advocaat, aldus deze beslissing. 

5.5    De raad gaat ervan uit dat het contact met de dochter niet op initiatief van verweerster is geweest. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerster heeft gesteld dat zij op 11 juni 2020 en 22 juni 2020 werd gebeld door de man, de dochter op dat moment naast de man bleek te zitten en dat zij werd overvallen door zijn verzoek om met de dochter te spreken. Klaagster heeft gesteld dat verweerster bij de zitting in kortgeding heeft verklaard dat de dochter verweerster had gebeld. Wat daarvan zij, ook in dat geval geldt dat verweerster niet het initiatief heeft genomen. Voorts is niet gebleken dat verweerster zich had moeten onthouden van contact met de dochter, omdat de dochter contact zou hebben gezocht op aandringen van de man.

5.6    Verweerster heeft gesteld dat zij in de gesprekken met de dochter slechts heeft geantwoord op vragen van de dochter. De gesprekken hadden betrekking op de wens van de dochter om met de rechter te spreken en de wijze waarop zo’n gesprek zou verlopen, meer in het bijzonder of tijdens zo’n gesprek haar ouders aanwezig zouden zijn, aldus verweerster. Ter zitting heeft verweerster nader toegelicht dat op 22 juni 2020 was gesproken over de beslissing van de rechter om de dochter te horen. Klaagster heeft medegedeeld dat deze toelichting niet klopt, aangezien verweerster pas de dag na dit gesprek een brief naar de rechtbank heeft gestuurd met het verzoek over het horen van de dochter. Klaagster heeft op dit punt gelijk. Niet in geschil is echter dat de gesprekken verband hielden met een paspoortaanvraag voor de dochter.

5.7    In voormelde beslissing van 19 juni 2017 heeft het Hof van Discipline in aanmerking genomen dat, naarmate een kind ouder wordt, het ouderlijk gezag afneemt en de eigen verantwoordelijkheid toeneemt (artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat de dochter op het moment van de gesprekken met verweerster binnen een paar maanden de meerderjarige leeftijd zou bereiken, mocht verweerster ervan uitgaan dat de dochter in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. In de aandoeningen van de dochter, op grond waarvan zij op speciaal onderwijs zat, zoals klaagster nader heeft toegelicht, ziet de raad geen grond voor een ander oordeel. Daarbij betrekt de raad dat niet is gebleken dat de beperkingen van de dochter een redelijke waardering van haar belangen in de weg staan.

5.8    Klaagster heeft erop gewezen dat uit de beslissing van het Hof van Discipline van 19 juni 2017 volgt dat als het tot een gesprek komt, van de advocaat kan worden verwacht de minderjarige te begeleiden naar derden die hulp kunnen bieden. Verweerster had de dochter gelet hierop moeten verwijzen naar een eigen advocaat of de Kinder- en Jongerenrechtswinkel, aldus klaagster. De raad volgt klaagster hierin niet. In de beslissing van 19 juni 2017 ging het om een kind in de leeftijd van 14 jaar, dus om een aanmerkelijk jongere leeftijd dan die van de dochter. Bovendien ging het gesprek daarin over bij wie het kind wilde wonen en daarmee over een geheel andere kwestie dan die van een paspoortaanvraag. Daarbij komt dat verweerster de behandelend rechter in de paspoortkwestie heeft benaderd voor een gesprek met de dochter, welk gesprek ook heeft plaatsgevonden.

5.9    Klaagster heeft verwezen naar verscheidene andere beslissingen van raden van discipline en de beslissing van het Hof van Discipline van 9 april 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:60. Ook in die beslissingen zijn de omstandigheden niet gelijk of vergelijkbaar met die in deze zaak. In de beslissing van het Hof van Discipline van 9 april 2018 ging het om twee kinderen in de leeftijd van 11 en 13 jaar en een achterliggend geschil over een omgangsregeling en kinderalimentatie.

5.10    De raad ziet gegeven de omstandigheden van deze zaak geen grond voor het oordeel dat de dochter door de gesprekken met verweerster over een paspoort dat zij nodig heeft om naar de Verenigde Staten te kunnen gaan speelbal is geworden tussen (de advocaten van) klaagster en de man, in een (groter) loyaliteitsconflict is geraakt, of dat de gesprekken anderszins ten koste van de dochter zijn gegaan.

5.11    Tot slot overweegt de raad dat verweerster de rechter geen verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. In haar brief aan de rechtbank van 23 juni 2020 met het verzoek voor de dochter om de behandelend rechter te spreken, deed verweerster niet voorkomen alsof zij de advocaat van de dochter was. Zij heeft hierin alleen vermeld dat de dochter haar te kennen heeft gegeven met de behandeld rechter te willen spreken. Dat heeft zij ook mogen doen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.