ECLI:NL:TADRAMS:2021:139 Raad van Discipline Amsterdam 21-424/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:139
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 29-06-2021
Zaaknummer(s): 21-424/A/NH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Van klaagster mag worden verwacht dat zij voor of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of zij alle relevante informatie heeft en of haar klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klaagster in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders rechtsbijstand aan haar naar voren heeft gebracht, komt dat voor haar rekening.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 juni 2021

in de zaak 21-424/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 10 mei 2021 met kenmerk ks/ds/1357625, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 31 juli 2019 heeft de deken verweerder aangewezen om klaagster bij te staan in een civiele procedure tegen vijf gedaagden. De zaak was door de kantonrechter verwezen naar de rolzitting van de handelskamer van de rechtbank van 7 augustus 2019 en ging over het (voormalige) perceel van klaagster. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder in de zaak van klaagster een zogenaamd “B1-formulier Aanbrengen nieuwe zaak” bij de rechtbank ingediend.

1.2    Op 4 december 2019 heeft verweerder klaagster per e-mail meegedeeld dat hij zich op 18 december 2019 zal terugtrekken als advocaat wegens een ontstane vertrouwensbreuk.

1.3    Op 16 september 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 31 mei 2021 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 21-362/A/NH).

1.4    Op 10 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een tweede klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich niet voor klaagster gesteld, hij heeft achter de rug van klaagster om de dagvaarding verduisterd en hij heeft vervolgens een volstrekt andere dagvaarding uitgebracht waarbij hij de van belang zijnde producties eruit heeft gehaald.

b)    De notaris heeft bij akte van levering van 19 november 2019 gelden overgemaakt aan verweerder ten gunste van klaagster. Klaagster wist hiervan niks af en heeft het geld nooit gekregen.

c)    Verweerder is betrokken bij vastgoedfraudeconstructies.

d)    Verweerder heeft het procesdossier verduisterd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. De onderhavige klacht van klaagster over verweerder ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de beslissing van 31 mei 2021 beoordeelde klacht berust. Van klaagster mag worden verwacht dat zij voor of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of zij alle relevante informatie heeft en of haar klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klaagster in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders rechtsbijstand aan haar naar voren heeft gebracht, komt dat voor haar rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken.  

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.4    Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat als de klacht wel ontvankelijk zou zijn geweest, de klacht kennelijk ongegrond zou zijn geweest omdat klaagster de verschillende klachtonderdelen op geen enkele manier feitelijk heeft onderbouwd.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 21 juni 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.