ECLI:NL:TADRAMS:2021:138 Raad van Discipline Amsterdam 21-419/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:138
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 29-06-2021
Zaaknummer(s): 21-419/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager namens de vrouw een laatste voorstel gedaan voor een minnelijke regeling. Dat voorstel is op voorhand niet zo kennelijk onredelijk of escalerend dat verweerder dat voorstel tuchtrechtelijk gezien niet had mogen doen. Dat geldt ook voor het aanzeggen van een kort geding bij non acceptatie van het voorstel. Van bedreiging is geen sprake. Dat verweerder niet heeft gereageerd op de berichten van klager en de advocaat van klager en dat dit hem tuchtrechtelijk te verwijten valt, heeft klager onvoldoende onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 juni 2021

in de zaak 21-419/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 7 mei 2021 met kenmerk ks/ds/1243835, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw), met wie klager meerdere geschillen heeft, onder andere over de verdeling van de echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van hun dochter (hierna: de dochter) en de kinderalimentatie.

1.2    Op 5 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 25 mei 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van deze raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 26 oktober 2020 heeft deze raad het hiertegen door klager ingediende verzet ongegrond verklaard.

1.3    Bij e-mail aan verweerder van 11 juni 2020 heeft de advocaat van klager de vrouw een laatste voorstel voor een minnelijke regeling gedaan. In de e-mail staat, voor zover van belang:

“Hierbij doe ik u namens cliënt alsnog een laatste voorstel.

Dit voorstel dient als één geheel te worden gezien en hierop kan geen beroep in rechte worden gedaan.

-    Client betaalt € 40.000 aan uw cliënte in het kader van overbedeling, die onder finale kwijting;

-    Client ontvangt per omgaande de getekende overeenkomst t.b.v. hypotheekrente aftrek;

-    De kinderalimentatie wordt gesteld op € 135. (…)

-    Client zet de bezwaarprocedure bij de gemeente stop;

-    Client stemt in met hoofdverblijf van [de dochter] bij uw cliënte;

-    Uw cliënte betaalt mee aan de door partijen afgesloten overlijdensrisico verzekering (…)

-    Client zal de procedure ter incasso stopzetten.”

1.4    Bij brief van 22 juni 2020 heeft verweerder de advocaat van klager onder meer geschreven:

“Het voorstel namens uw cliënt verwoord in uw email bericht van 11 juni jl. besprak ik met cliënte. Zij gaat niet akkoord met het voorstel.

Onder voorbehoud van alle rechten, derhalve zonder dat op dit voorstel in rechte een beroep kan worden gedaan, doet cliënte een laatste voorstel om te trachten in deze tot een minnelijke oplossing te komen voor resterende geschilpunten. Het voorstel dient als één geheel te worden gelezen. Non acceptatie van een deel van het voorstel betekent non acceptatie van het gehele voorstel.

(…)

De woning wordt uiterlijk 1 september 2020 op naam van uw cliënt gesteld. Cliënte wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Uw cliënt behoudt de saldi zoals opgebouwd in de beleggings- en spaarhypotheek. Uw cliënt betaalt cliënte uiterlijk op de dag van notariële toe scheiding, derhalve uiterlijk 1 september a.s. een bedrag van € 75.000,00 tegen finale kwijting. (…)  Door een betaling van € 75.000,00 aan cliënte houdt uw cliënt voldoende over voor zijn deels terechte en in de ogen van cliënte deels onterechte aanspraken op verrekenposten. (…)

Cliënte wenst bij de huidige stand van zaken primair vast te houden aan de alimentatie zoals door de rechtbank vastgesteld, die in haar ogen in hoger beroep stand zal houden.

In het kader van dit voorstel is zij bereid een lager bedrag overeen te komen, namelijk € 250,00 per maand, maar dan wenst zij ook een aanpassing van de contactregeling en wel zodanig dat de nieuwe regeling inhoudt dat [de dochter] haar hoofdverblijfplaats houdt bij cliënte, daar in overwegende mate verblijft en om de week van donderdagavond of vrijdagmorgen tot dinsdagmorgen naar school bij uw cliënt verblijft.

(…)

Ik verneem gaarne uiterlijk binnen 7 dagen na heden van u of uw cliënt het voorstel accepteert. Bij non acceptatie zal een kort geding procedure worden gestart strekkende tot verkoop van de woning, in verband waarmee ik alsdan gaarne direct uw verhinderdata en de verhinderdate van uw cliënt verneem.”

1.5    Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft de advocaat van klager verweerder meegedeeld dat klager niet akkoord kan gaan met het gedane voorstel en heeft zij verweerder een tegenvoorstel gedaan.

1.6    Op 8 september 2020 heeft verweerder de advocaat van klager een concept van een dagvaarding gestuurd.

1.7    Op 9 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft een schikkingsvoorstel gedaan, dat niet in het belang van de dochter is en niet de-escalerend kan worden genoemd.

b)    Verweerder heeft niet gereageerd op berichten van klager en de advocaat van klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in zijn brief van 22 juni 2020 een laatste schikkingsvoorstel heeft gedaan voor de financiële afwikkeling van de echtscheiding en daarbij de zorgverdeling en omgang met de dochter heeft betrokken. Een dergelijk voorstel is niet in het belang van de dochter en is bovendien niet de-escalerend en in strijd met de Gedragscode voor advocaten in het Personen- en Familierecht van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de gedragscode), aldus steeds klager.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of de gedragscode van toepassing is op de door verweerder verleende rechtsbijstand, hetgeen verweerder betwist nu hij de vrouw niet op toevoegingsbasis bijstaat, is de voorzitter van oordeel dat verweerder met zijn brief van 22 juni 2020 de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft klager namens de vrouw een laatste voorstel gedaan voor een minnelijke regeling. Dat voorstel is op voorhand niet zo kennelijk onredelijk of escalerend dat verweerder dat voorstel tuchtrechtelijk gezien niet had mogen doen. Dat geldt ook voor het aanzeggen van een kort geding bij non acceptatie van het voorstel. Van bedreiging is geen sprake. Dat verweerder in het voorstel de hoofdverblijfplaats van, de omgangsregeling met en de kinderalimentatie voor de dochter heeft betrokken, valt hem evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de advocaat van klager dit zelf ook heeft gedaan in zijn voorstel van 11 juni 2020.

4.4    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.5    Voor zover klager zijn klacht in repliek heeft uitgebreid met het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op berichten van klager en van de advocaat van klager overweegt de voorzitter het volgende.

4.6    Verweerder heeft betwist dat hij niet heeft gereageerd op berichten van de advocaat van klager. Tegenover deze betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Voor zover verweerder niet op alle berichten van klager heeft gereageerd, is de voorzitter van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat dit verweerder tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat hij niet is gehouden te reageren op (alle) berichten van klager, nu klager wordt bijgestaan door een advocaat en verweerder volgens de gedragsregels voor advocaten niet rechtstreeks met een partij mag communiceren als die wordt bijgestaan door een advocaat. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij van zijn cliënte de opdracht heeft gekregen niet op alle berichten van klager te reageren.

4.7    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 21 juni 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.