ECLI:NL:TADRAMS:2021:136 Raad van Discipline Amsterdam 21-385/A/A 21-386/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:136
Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 29-06-2021
Zaaknummer(s):
  • 21-385/A/A
  • 21-386/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van zus over advocaten van de broer deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en voor het overige ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 juni 2021

in de zaken 21-385/A/A en 21-386/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 april 2021 met kenmerk 1038651/EJH/FS en 1046159/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De broer van klaagster (hierna: de broer) is diabetespatiënt en lijdt aan vasculaire dementie. Hij verbleef in een zorginstelling in Nederland en stond onder bewind. De broer werd aanvankelijk bijgestaan door verweerder 2. De broer wilde van zijn vrouw scheiden en hij wilde een second opinion over de vraag in hoeverre hij afhankelijk was van zorg. De eerste opdracht heeft verweerder 2 op verzoek van de broer niet uitgevoerd en met betrekking tot de tweede opdracht heeft verweerder 2 namens de broer een bezwaarprocedure gevoerd. Verweerder 1 heeft de behandeling van het dossier van de broer overgenomen toen verweerder 2 voor langere tijd in het buitenland verbleef.

1.2    In 2019 hebben verweerders de broer bijgestaan om naar Suriname te remigreren. Na enkele maanden is de broer teruggekeerd naar Nederland. Hij verblijft sindsdien bij klaagster.

1.3    Op 20 november 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder 1. Op 3 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder 2.

2    KLACHT

2.1    De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders het volgende.

a)    Verweerder 1 heeft de broer bijgestaan bij zijn remigratie naar Suriname zonder daarover overleg te plegen met klaagster of met het verzorgingstehuis waar de broer verbleef.

b)    Verweerder 1 heeft aan instanties in Nederland aangegeven dat de broer remigreert terwijl dit gezien de medische situatie van de broer helemaal niet kan.

c)    Verweerder 2 heeft medische gegevens over de familie van klaagster op basis van leugens van de broer naar instanties gestuurd.

3    VERWEER

3.1    Verweerders voeren tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

4.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en komen erop neer dat verweerder 1 de belangen van de broer niet goed heeft behartigd. De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in deze klachtonderdelen.

4.2    Het in  de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3    Vast staat dat klaagster cliënte noch wederpartij van verweerder 1 is (geweest). Klaagster is weliswaar de zus van de broer, maar heeft in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang. Dat klaagster haar broer na zijn terugkomst uit Suriname in huis heeft moeten nemen en de broer veel zorg nodig heeft, maakt dit niet anders. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klaagster bij deze klachtonderdelen geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

4.4    Voor zover klaagster er ook nog over klaagt dat verweerder tegen de broer heeft gezegd dat het niet mogelijk was om terug naar Nederland te komen en dat er meer dan € 6.500 naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder is overgemaakt, geldt dat klaagster hierbij een onvoldoende rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet.

Klachtonderdeel c)

4.5    In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder 2 dat hij medische gegevens over de familie van klaagster op basis van leugens van de broer naar instanties heeft gestuurd. Klaagster is wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel, nu het gaat om medische gegevens over (onder meer) haarzelf. Klaagster heeft dit klachtonderdeel echter onvoldoende geconcretiseerd en/of onderbouwd. Daarom is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 7 juni 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.