ECLI:NL:TADRAMS:2021:135 Raad van Discipline Amsterdam 21-120/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:135
Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 29-06-2021
Zaaknummer(s): 21-120/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager op de zitting onvoldoende heeft behartigd. Ook de overige gemaakte verwijten aan bet adres van verweerder zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 juni 2021

in de zaak 21-120/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 8 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1190264/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 mei 2021. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn echtgenote en zoon, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft sinds 2014 een geschil met een aannemer over gebreken en schade naar aanleiding van een door die aannemer uitgevoerde verbouwing en renovatie van zijn woning.

2.3    De zaak is in eerste instantie behandeld door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager (hierna: DAS). Eind september 2018 heeft verweerder de zaak van DAS overgenomen. In de periode 2014 tot september 2018 hadden twee andere advocaten voor klager opgetreden en drie expertisebureaus een rapport uitgebracht over de gebreken en de omvang van de schade aan de woning. Die drie bureaus waren alle drie tot een andere uitkomst gekomen.

2.4    Op 15 oktober 2018 heeft verweerder van DAS een formele opdrachtbrief ontvangen om de zaak van klager te behandelen. Verweerder heeft de aannemer vervolgens eind december 2018 namens klager gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. De aannemer heeft een conclusie van antwoord ingediend en tevens een vordering in reconventie ingesteld.

2.5    Op 29 mei 2019 heeft er een zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting, die slechts 10 minuten duurde, heeft de rechter partijen meegedeeld dat er een deskundige zal worden benoemd om zich uit te laten over de aard en omvang van de gebreken en de hoogte van de schade.

2.6    Op 27 november 2019 heeft de tweede zitting plaatsgevonden, in de woning van klager. Bij die zitting was de door de rechtbank benoemde deskundige aanwezig. Ook een eerder door klager aangezochte deskundige was aanwezig, net als klager en verweerder. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft alle door klager gestelde gebreken (in totaal 70) nagelopen en een groot deel van die gebreken erkend en toegerekend aan de aannemer. Eén gebrek heeft de deskundige niet erkend, namelijk renovatie van de gevel/voegwerk.

2.7    Na afloop van de inspectie heeft de door de rechtbank benoemde deskundige de schade begroot die door de aannemer vergoed diende te worden. Die begroting kwam lager uit dan die van de laatste door klager ingeschakelde deskundige. De rechter heeft vervolgens geprobeerd partijen tot een schikking te bewegen, maar dat bleek toen niet mogelijk.

2.8    Bij e-mail van 4 december 2019 heeft verweerder DAS onder meer geschreven:

“Ik wil ter voorkoming van oplopende kosten onderzoeken of een regeling toch mogelijk is. Daarvoor is in de eerste plaats vereist dat de DAS afziet van een mogelijke proceskostenveroordeling. (…)

Verder zal DAS afstand moeten doen van de reeds betaalde expertisekosten voor de rechtbank deskundige en overige betrokkenen en kosten in dit dossier.

Wellicht is een regeling mogelijk als DAS bereid zou zijn in plaats van de aanvullende kosten voor het deskundigenbericht in combinatie met aanvullende procedure kosten, een bedrag rechtstreeks aan [de familie van klager] te betalen.

Ik zal aanvullend ook nagaan of de wederpartij nog bereid is om een aanvullende vergoeding te betalen.

De zaak is nu geagendeerd op de rol van 8 januari 2020 waarop partijen zich dienen uit te laten over het verdere verloop van de procedure en eventuele aanvullende werkzaamheden van de deskundige.”

Verweerder heeft deze e-mail in cc aan klager gestuurd.

2.9    Bij e-mail van eveneens 4 december 2019 heeft verweerder klager onder meer meegedeeld dat volgens hem het maximaal haalbare is dat zowel de aannemer als DAS ieder € 2.500,- betalen, zodat aan klager in totaal een bedrag van € 10.000,- wordt uitgekeerd.

2.10    Klager heeft hierop bij e-mail van 9 december 2019 gereageerd en verweerder meegedeeld dat hij hoopt dat de door verweerder genoemde bedragen verhoogd kunnen worden.

2.11    Bij e-mail van 20 december 2019 heeft DAS verweerder meegedeeld dat DAS bereid is een financiële bijdrage te leveren van € 2.000,-.

2.12    Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft verweerder DAS en klager onder meer geschreven:

“Vorige week (…) heb ik telefonisch overleg gehad met [de familie van klager] over de stand van zaken en mogelijkheden hoe verder te gaan.

Samengevat ligt er nu een aanbod van de wederpartij om € 5.000,-- te betalen (zoals voorgesteld door de rechter n.a.v. een deskundigenonderzoek in de woning). DAS heeft (onder voorwaarden) aangeboden een bedrag van € 2.500,-- te betalen. Zoals afgesproken met [de familie van klager] heb ik de advocaat van de wederpartij gevraagd of er toch nog meer kan worden betaald. De advocaat heeft mij daarover nog geen uitsluitsel kunnen geven, maar mogelijk is er ruimte voor een aanvullend bedrag van rond de € 2.000-2500 euro. Dat zou in totaal neerkomen op een bedrag van € 10.000,--.

Als [de familie van klager] dat niet accepteert, zal er verder geprocedeerd moeten worden en zal conform de procedure de deskundige gevraagd worden de schade nader op te maken in een rapport. Daarna zullen partijen schriftelijk verder procederen. Mijn verwachting is echter niet dat daarmee hetzelfde bedrag zal worden behaald / vastgesteld zoals dat nu mogelijk is in een schikking. Verder is het nog de vraag hoe die uitkomst nog gevolgen heeft voor de procedure, nu de schade dus lager is dan gevorderd en [de familie van klager] nog een deel van de facturen (buitengevel) moet betalen en niet mocht opschorten. Van belang is dat [klager] bij een voortzetting van de procedure eerst nog € 1.500,-- aan voorschot voor de deskundige zal moeten voorschieten.

(…)

Als [de aannemer] wel bereid is om in totaal 7500 te betalen en de DAS 2500, is mijn advies dit te accepteren omdat een vervolg van de procedure waarschijnlijk niet tot een hogere schadevergoeding zal leiden.”

2.13    Vervolgens heeft er e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

2.14    Bij e-mail van 19 maart 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb al meerdere keren uiteengezet dat er door jullie een keuze gemaakt moet worden over of en hoe de procedure kan worden voortgezet. (…) Voor de goede orde heb ik de opties nogmaals samengevat in deze e-mail.

Optie 1

De eerste optie is het treffen van een schikking. Zoals jullie weten zal die schikking neerkomen op een netto vergoeding van € 10.000,--. (…)

Ik begrijp uiteraard dat die € 10.000,-- substantieel minder is dan hetgeen is gevorderd.

Echter, het grootste verschil wordt gevormd door de geveldiscussie. (…) Verder vorderen jullie een post van ruim € 4.000 voor de airco units. De deskundige heeft daar geen oordeel over kunnen vellen. Jullie hebben ook geen factuur kunnen aanleveren. De kans bestaat dat deze schade niet wordt toegewezen. Ook een omvangrijke schilderpost ad € 2.656 zal niet worden toegewezen. Andere posten zijn door de deskundige simpelweg lager begroot omdat er een andere minder kostbare herstelmethode is begroot.

Optie 2

De andere optie is dat we de procedure voortzetten.

(…)

Zoals ik al in een eerdere e-mail heb verwoord, acht ik de kans het grootst dat de schikking jullie onderaan de streep het meeste oplevert.”

2.15    Klager heeft  verweerder hierop bij e-mail van eveneens 29 maart 2020 gevraagd of het mogelijk is om na de uitspraak van 1 april 2020 tot een schikking te komen. Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 30 maart 2020 meegedeeld dat er op 1 april 2020 geen uitspraak komt en dat het aan klager is om een keuze te maken over de voortgang van de zaak. Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 31 maart 2020 meegedeeld dat hij kiest voor optie 1.

2.16    Verweerder heeft vervolgens een vaststellingsovereenkomst opgesteld die door klager en de aannemer is ondertekend, waarna de procedure bij de rechtbank is doorgehaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is te afwachtend geweest hoewel hij klager had voorgehouden dat de zaak haalbaar was.

b)    Verweerder heeft op de zitting bij klager thuis de belangen van klager onvoldoende behartigd. Hij heeft niet gereageerd op de bevindingen van de deskundige en de vragen van de rechter.

c)    Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van al het bewijsmateriaal dat klager hem had toegestuurd ter onderbouwing van zijn schade.

d)    Verweerder heeft niet gereageerd op de voorlopige uitspraak van de rechter over de hoogte van de schade.

e)    Verweerder heeft niet gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting terwijl klager het daarmee niet eens was.

f)    Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van data en wanneer de zaak op de rol stond.

g)    Verweerder heeft niet meer aan de rechtbank meegedeeld dat klager nog een overzicht had van ongeveer € 4.000,- aan kosten die hij zelf heeft moeten betalen voor diverse noodreparaties.

h)    Verweerder heeft na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich laten horen.

i)    Verweerder heeft niet actief gereageerd om de zaak af te ronden. Verweerder was te berustend en heeft weinig tot geen actie ondernomen.   

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft op de zitting van de raad een aantal nieuwe klachten over verweerder geuit. Het is niet mogelijk om bij de raad nieuwe klachten over een advocaat in te dienen. Een klacht dient te worden ingediend bij de deken, die de klacht vervolgens dient te onderzoeken (artikel 46c lid 1 en 3 Advocatenwet). De raad zal dan ook niet ingaan op deze nieuwe klachten.

5.2    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdelen a), b), c) en d)

5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en komen erop neer dat klager vindt dat verweerder klagers belangen op de zitting van 27 november 2019 onvoldoende heeft behartigd. Volgens klager heeft verweerder niet gereageerd op de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige, heeft verweerder tijdens de zitting geen gebruik gemaakt van alle foto’s, facturen, kostenoverzichten en expertiserapporten die door klager aangeleverd waren en heeft verweerder niet gereageerd op de voorlopige uitspraak van de rechter over het schadebedrag.

5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het doel van de zitting op 27 november 2019 was dat de door de rechtbank benoemde deskundige zijn oordeel zou geven over de door klager gestelde gebreken. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft alle 70 gebreken nagelopen en heeft de meeste daarvan erkend en toegerekend aan de aannemer. Hij heeft vervolgens een begroting gemaakt van de door de aannemer aan klager te vergoeden kosten. Niet valt in te zien wat verweerder hiertegen had kunnen inbrengen, naast hetgeen hij over de verschillende gebreken al in de dagvaarding had gesteld onder verwijzing naar het expertiserapport van de door klager ingeschakelde deskundige. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat de door klager ingeschakelde deskundige, die ook op de zitting van 27 november 2019 aanwezig was, de nodige opmerkingen heeft gemaakt over de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige. De door de rechtbank benoemde deskundige had de beschikking over het gehele dossier, inclusief de door klager in zijn klacht genoemde stukken. De rechter heeft op basis van de schadebegroting van de deskundige een voorstel gedaan voor een schikking. Anders dan klager stelt was dit geen voorlopige uitspraak, maar een begin van het beproeven van een schikking, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat het door de rechter genoemde schadebedrag de uitkomst was van de schadebegroting van de deskundige minus het bedrag van de door klager onbetaald gelaten factuur van de aannemer en dat die berekening juist was. Niet valt in te zien dat verweerder had moeten reageren op die berekening.   

5.5    De raad komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager tijdens de zitting op 27 november 2019 onvoldoende heeft behartigd. Klachtonderdelen a), b) c) en d) zijn ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.6    In klachtonderdeel e) verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal terwijl klager het daarmee niet eens was.

5.7    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat een proces-verbaal slechts een zakelijke weergave is van hetgeen tijdens de zitting is gezegd en dat daarop alleen gereageerd kon worden als die weergave onjuist zou zijn of daarin iets ontbrak. Dat daarvan sprake was, heeft klager niet onderbouwd. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.8    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van data en wanneer de zaak op de rol stond.

5.9    De raad overweegt als volgt. Klager heeft niet toegelicht op welke data dit klachtonderdeel ziet. Voor zover het klachtonderdeel ziet op de roldatum na de zitting van 27 november 2019 geldt dat verweerder in zijn e-mail aan DAS van 4 december 2019, die hij in cc aan klager heeft gestuurd, heeft geschreven dat de zaak is geagendeerd op de rol van 8 januari 2020. Klager was dus van de roldatum op de hoogte. Ook klachtonderdeel f) is ongegrond.

Klachtonderdeel g)

5.10    In klachtonderdeel g) verwijt klager verweerder dat hij heeft niet meer aan de rechtbank heeft meegedeeld dat klager nog een overzicht had van ongeveer € 4.000,- aan kosten die klager zelf heeft moeten betalen voor diverse noodreparaties.

5.11    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager pas na de zitting van 27 november 2019 met de vordering van € 4.000,- is gekomen en dat hij tegen klager heeft gezegd dat indien klager zou doorprocederen, dit bedrag als aanvullende schade zou kunnen worden gevorderd. Gelet hierop is ook klachtonderdeel g) ongegrond.

Klachtonderdeel h)

5.12    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel h) dat hij na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich heeft laten horen.

5.13    De raad overweegt als volgt. Uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat klager en verweerder na de zitting van 27 november 2019 meerdere keren contact met elkaar hebben gehad. Het verwijt dat verweerder na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich heeft laten horen mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.14    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij niet actief heeft gereageerd om de zaak af te ronden. Volgens klager was verweerder te berustend in alles en heeft hij weinig of geen actie ondernomen.

5.15    De raad overweegt als volgt. Klager heeft verweerder op 31 maart 2020 bericht dat hij er toch voor koos om een schikking te treffen, waarna verweerder een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld die vervolgens door klager en de aannemer is ondertekend. Daarna is de procedure bij de rechtbank doorgehaald. Klager heeft niet toegelicht op welk punt verweerder niet actief genoeg heeft gereageerd. Klachtonderdeel i) is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel en A. De Groot, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 7 juni 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.