ECLI:NL:TADRAMS:2021:122 Raad van Discipline Amsterdam 21-082/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:122
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 21-06-2021
Zaaknummer(s): 21-082/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Schrapping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Uit het dossier en de door partijen op de zitting afgelegde verklaringen blijkt dat verweerder niet de regie voerde over de aan hem en zijn kantoor toevertrouwde zaken. Verweerder schoot tekort in de communicatie met klager en de raad is er niet van overtuigd dat verweerder wel wist wat er gaande was in de dossiers van klager. Verweerder verwijst in zijn verweer immers telkens naar de juridisch en administratief medewerkers van zijn kantoor aan wie hij veel werkzaamheden heeft overgelaten. Verweerder heeft evenmin de regie gevoerd over de afronding en overdracht van zaken in verband met de beëindiging van zijn advocatenpraktijk. Ook hier wist verweerder kennelijk niet precies wat er gaande was. Hij verschuilt zich achter dat wat hij denkt dat zijn medewerkers hebben gedaan in relatie tot de overdracht van de dossiers van klager. Het duidt naar het oordeel van de raad op een gebrek aan kwaliteit en een gebrekkig inzicht in de verantwoordelijkheden die op een advocaat rusten. In de procedure tegen de bank heeft verweerder de ene fout op de andere gestapeld. Door zijn toedoen is geen griffierecht betaald, hij heeft klager niet op de hoogte gesteld van het verstekvonnis en hij heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet op de hoogte gesteld van de kwestie. Verweerder heeft met dit alles de belangen van klager ernstig benadeeld. De gang van zaken duidt op een gebrek aan kwaliteit en deskundigheid, maar bovenal een gebrek aan integriteit. De raad heeft daarnaast twijfel aan de financiële integriteit van verweerder, gelet op de gang van zaken rondom de facturering aan klager. Er is, kortom, op verschillende fronten sprake van schending van de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet. Dat betekent dat een zware maatregel op zijn plaats is. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad verder meegewogen dat verweerder door een laconieke houding ten aanzien van het nadeel dat hij klager heeft toegebracht geen inzicht toont in de verantwoordelijkheden die rusten op een advocaat. Op grond hiervan is naar het oordeel van de raad de vrees dat verweerder een volgende keer op dezelfde wijze te werk zal gaan en dat hij daarmee de belangen van zijn cliënten op het spel zet gerechtvaardigd. Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder, die zich al een keer eerder heeft laten schrappen van het tableau en zich daarna opnieuw heeft laten beëdigen, een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. De raad is daarom van oordeel dat voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 juni 2021

in de zaak 21-082/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. J. Bouter

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 28 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1021458 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 april 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. De raad heeft ook kennisgenomen van de nagezonden stukken van de zijde van verweerder, van de brief met bijlagen van 21 april 2021 van de gemachtigde van klager, van de e-mail met bijlage van 30 april 2021 van de gemachtigde van klager en van de e-mail van 30 april 2021 van verweerder.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In 2014 heeft klager zijn bedrijf beëindigd om financiële redenen. Klager raakte in de bijstand en via de gemeente in de schuldsanering.

2.3    In 2015 heeft de rechtbank een verzoek van klager om te worden toegelaten tot de WSNP afgewezen.

2.4    In verband met het instellen van hoger beroep tegen de beslissing heeft klager de heer M van juridisch adviesbureau A(…) Law (hierna: het juridisch adviesbureau) ingeschakeld. De heer M en het juridisch adviesbureau werkten samen met verweerder.

2.5    Verweerder heeft klager bijgestaan in het hoger beroep tegen de WSNP-beslissing van de rechtbank. Verweerder heeft ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd en verkregen.

2.6    Het gerechtshof heeft het verzoek van klager om te worden toegelaten tot de WSNP ook afgewezen. Uit het dossier blijkt niet wanneer het gerechtshof uitspraak heeft gedaan.

2.7    Op 27 juli 2017 heeft het kantoor van verweerder een eigen bedrage van € 196,- bij klager in rekening gebracht.

2.8    Op 27 november 2017 heeft (het kantoor van) verweerder bij klager een bedrag van € 750,- in rekening gebracht. Op de rekening staat de heer M vermeld als “verkoper” en het bedrag ziet volgens de omschrijving op “aanbetaling juridische werkzaamheden”.

2.9    Op 3 mei 2018 heeft (het kantoor van) verweerder bij klager opnieuw een bedrag van € 750,- in rekening gebracht. Op de rekening staat mevrouw K, administratief en juridisch medewerkster bij het kantoor van verweerder, vermeld als “verkoper” en ook dit bedrag ziet volgens de omschrijving op “aanbetaling juridische werkzaamheden”.

2.10    Op 26 juli 2018 heeft (het kantoor van) verweerder een factuur met nummer 18700047 van € 143,- naar klager gestuurd. Het betreft een eigen bijdrage. Op de rekening staat de heer M vermeld als “verkoper”.

2.11    Op 8 januari 2019 heeft (het kantoor van) een tweede factuur met nummer 19700002 van € 143,- naar klager gestuurd, Het betreft opnieuw een eigen bijdrage. Ook op deze rekening staat de heer M vermeld als “verkoper”.

2.12    Op 18 januari 2019 en 12 februari 2019 heeft verweerder namens klager een verzetdagvaarding en een herstelexploot laten betekenen aan de ABN Amro Bank (hierna: de bank). Met het verzet komt klager op tegen een vonnis dat op 25 maart 2009 bij verstek is gewezen. 

2.13    Bij vonnis van 24 april 2019 heeft de rechtbank het verstekvonnis bekrachtigd. Tot een inhoudelijke behandeling van de zaak is het niet gekomen, omdat het griffierecht van € 81,- niet is voldaan.

2.14    Op 23 augustus 2019 heeft mevrouw K namens verweerder aan klager een nota van 20 augustus 2019 van de Rechtspraak gestuurd “inzake uw zaak tegen [de bank]”, met het verzoek deze nota zelf rechtsreeks aan de Rechtspraak te voldoen. Mevrouw K heeft erop gewezen dat klager voor de kosten een aanvraag bijzondere bijstand kan indienen. Aan het slot van de e-mail heeft mevrouw K geschreven:

“Ik stel het op prijs wanneer u de nota voor 16 september 2019 betaalt zodat wij uw zaak tegen [de bank] kunnen continueren.”

2.15    Op 26 augustus 2019 heeft klager van een incassobureau een brief ontvangen met een verzoek tot betaling van € 411,63. Het gaat om een vordering van de bank.

2.16    Op 2 september 2019 heeft klager de brief van 26 augustus 2019 van het incassobureau naar het kantoor van verweerder en het juridisch adviesbureau gestuurd. In zijn begeleidende e-mail bij de brief van 26 augustus 2019 heeft klager gevraagd hoever het is met zijn dossier met betrekking tot het dwangakkoord.

2.17    Op 6 september 2019 heeft klager een bedrag van € 279,- betaald aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

2.18    Op 25 september 2019 heeft klager van een incassobureau drie brieven ontvangen met telkens een verzoek tot betaling van een vordering van de bank. Het gaat om bedragen van € 38.650,68, € 17.547,78 en € 261,01.

2.19    Op 4 oktober 2019 heeft klager opnieuw een brief naar het kantoor van verweerder en het juridisch adviesbureau doorgestuurd. In zijn begeleidende e-mail vraagt klager hoe de zaken staan. Later die dag, 4 oktober 2019, stuurt klager nog een e-mail naar het kantoor van verweerder en het juridisch adviesbureau. Hierin stelt klager een aantal vragen.

2.20    Op 5 oktober 2019 heeft verweerder zijn praktijk neergelegd en zich per 7 december 2019 laten schrappen van het tableau.

2.21    Op 23 oktober 2019 heeft de heer M namens het juridisch adviesbureau het volgende geschreven aan klager:

“Zoals bij u bekend is [verweerder] gestopt als advocaat. Ter continuering van uw dossier heb ik verleden week met u afgesproken dat [juridisch adviesbureau] de werkzaamheden in uw schuldhulpverleningsdossier zal voortzetten. Volgens het dossier moeten nog de volgende werkzaamheden worden verricht:

-    Berichten van alle schuldeisers inzake voortzetting dossier door [juridisch adviesbureau]

-    Nagaan met welke partijen al een minnelijk akkoord is bereikt.

-    Indienen van verzoek dwangakkoord.

Voor u is van belang dat u over voldoende financiële middelen beschikt om de afkoop van uw schulden te kunnen voldoen.

Gaarne verzoek ik u ter bevestiging van de hierboven genoemde afspraken dit e-mailbericht te beantwoorden met akkoord. Gaarne een kopie van uw geldig legitimatiebewijs bijsluiten a.u.b. zodat wij ons kunnen vergewissen dat u daadwerkelijk met de overname van het dossier hebt ingestemd.

Kosten

Met betrekking tot de kosten zal [juridisch adviesbureau] met [kantoor verweerder] het e.e.a. overeenkomen. U hoeft niet nog aan [juridisch adviesbureau] te betalen, m.u.v. nieuwe kosten.

(…)”

2.22    Op 25 oktober 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

2.23    Op 28 oktober 2019 heeft de heer M namens het juridisch adviesbureau aan klager geschreven dat hij op zijn e-mail van 23 oktober 2019 geen reactie van klager heeft ontvangen, dat het kantoor van verweerder alle dossiers van klager aan het juridisch adviesbureau heeft overgedragen, omdat dit, volgens de heer M, met klager is overeengekomen. De heer M heeft verder geschreven:

“(…) Met betrekking tot het dossiers waarin de overheid een toevoeging heeft afgegeven, hebben wij een van onze samenwerkende advocaten gevraagd of zij de toevoeging wensen over te nemen, daar [juridisch adviesbureau] als juristenpraktijk geen toevoeging kan en mag overnemen. Dit geldt tevens voor zaken waarin sprake is van de zogeheten verplichte procesvertegenwoordiging, met andere woorden dat bij wet verplicht is om de zaak door een advocaat te laten beslechten.

Tijdens ons laatste telefonisch onderhoud heeft u mij gevraagd om de schuldhulpverleningsdossier zo snel mogelijk af te ronden. Daar is van u geen reactie heb ontvangen, heb ik de werkzaamheden in dit dossier opgeschort. Ik wil graag zo snel. mogelijk met u in overleg treden inzake de werkzaamheden in al uw dossiers. (…)”

2.24    Op 30 januari 2020 is het kantoor van verweerder, dat wil zeggen zijn BV, failliet verklaard.

2.25    Bij brief van 13 oktober 2020 aan de curator van de failliet, heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling is ook naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder gestuurd.

2.26    Op 20 november 2020 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar laten weten dat er geen dekking bestaat, omdat er tijdens de looptijd van de verzekering geen “omstandigheden zijn gemeld”.

2.27    Bij brief van 10 februari 2021 heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld voor door klager geleden schade als gevolg van, zakelijk weergegeven, ontoereikende juridische bijstand en verzocht om toezending van dossiers. Op 21 april 2021 heeft de gemachtigde van klager verweerder een rappel gestuurd. Verweerder heeft niet gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niets gedaan om tot een dwangakkoord te komen met de schuldeisers van klager.

b)    Verweerder communiceert bijna niet met klager en is moeilijk te bereiken.

c)    Verweerder heeft de dossiers van klager overgedragen aan het juridisch adviesbureau, zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven.

d)    Door toedoen van verweerder heeft de rechtbank de verzetzaak tegen de bank niet inhoudelijk behandeld. Verweerder heeft vervolgens geprobeerd verborgen te houden dat er sprake was van een verstekveroordeling wegens niet betaalde griffierechten.

e)    Klager heeft naast de eigen bijdragen in verband met toevoegingen € 1.500,- moeten betalen aan het kantoor van verweerder.

3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, verder worden besproken.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Volgens klager stelde de heer M in 2016 een dwangakkoord voor. Het dwangakkoord zou in mei 2019 bij de rechtbank worden ingeleverd. Eind april 2019 heeft klager het dwangakkoord naar het kantoor van verweerder gestuurd en op 1 mei 2019 heeft klager een Whatsapp bericht aan de heer M gestuurd. Vanaf dat moment is de communicatie eenzijdig geweest.

5.2    Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat ruimschoots werkzaamheden zijn verricht door hemzelf en zijn medewerkers in verband met de schuldsaneringszaak. Er zijn vele brieven en e-mailberichten gestuurd en er is veelvuldig telefonisch contact geweest. Voor dit traject werden geen toevoegingen afgegeven en klager heeft twee maal een bedrag van € 750,- betaald. Het totaal betaalde bedrag is lager dan het met klager afgesproken bedrag. Verweerder en zijn medewerkers hebben voortvarend gehandeld.

5.3    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat aan verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt als het gaat om de wijze waarop hij zijn cliënt bijstaat. Zo mag een advocaat medewerkers van zijn kantoor inschakelen om min of meer zelfstandig bepaalde werkzaamheden te verrichten. Het is in schuldsaneringsdossiers ook niet ongebruikelijk dat medewerkers van advocaten in hoge mate zelfstandig werkzaamheden verrichten. Dit neemt niet weg dat tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen behoort dat de advocaat de regie blijft voeren over het dossier van zijn cliënt en dat hij eindverantwoordelijk is voor de bijstand aan en communicatie met de cliënt.

5.4    De raad heeft geen grond om eraan te twijfelen dat door (medewerkers van) het kantoor van verweerder werkzaamheden zijn verricht in het schuldsaneringsdossier. Uit het dossier blijkt echter niet of nauwelijks van werkzaamheden van verweerder zelf. Uit het dossier blijkt in ieder geval niet dat verweerder de regie heeft gevoerd over de schuldsaneringszaak en ook niet dat hij heeft aangestuurd op een oplossing. Er is verder geen (schriftelijke) communicatie met een advies over of de strategie in de schuldhulpverleningszaak. De bedragen die klager betaald heeft in de schuldhulpverleningsaak, twee maal € 750,-, zijn niet gespecificeerd. Voor klager is de stand van zaken ten aanzien van het dwangakkoord onduidelijk (geweest) en dit valt verweerder aan te rekenen.

5.5    Het ontbreken van inzet, regie en communicatie van de zijde van verweerder is naar het oordeel van de raad niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt en klachtonderdeel a is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6    Klager heeft aangevoerd dat hij alleen van verweerder en de heer M heeft gehoord in verband met “openstaande boetes”, “het betalen van een rekening aan het openbaar ministerie” en “het voeren van verzet tegen een verstekvonnis”. Op een verzoek van klager om advies in verband met een mogelijke nieuwe baan is niet gereageerd. Tussen 1 en 14 oktober 2019 heeft klager geprobeerd om contact te krijgen met de heer M; klager wilde weten wat de stand van zaken was in het dwangakkoord. De heer M belde uiteindelijk op 14 oktober 2019 terug. Hij deelde toen onder meer mee dat verweerder zijn praktijk had neergelegd met ingang van 5 oktober 2019 en hij stelde voor dat de dossier van klager overgedragen zouden worden aan de heer M en twee opvolgende advocaten. Klager stelt verweerder slechts twee keer te hebben ontmoet; eenmaal bij de behandeling van het hoger beroep in de schuldsaneringszaak en eenmaal op het kantoor van verweerder tijdens een gesprek over de manier waarop de schuldenproblematiek van klager opgelost zou kunnen worden. Verdere communicatie met verweerder is er volgens klager niet geweest.

5.7    Verweerder heeft aangevoerd dat door met name zijn medewerkers veelvuldig is gecommuniceerd met klager. Als klager naar verweerder vroeg, kreeg hij verweerder aan de lijn. Verweerder heeft klager enkele malen persoonlijk ontmoet en enkele malen telefonisch gesproken. Het gros van de contacten verliep via overige medewerkers van het kantoor van verweerder, aldus verweerder.

5.8    Bij de beoordeling van klachtonderdeel a heeft de raad al vastgesteld dat verweerder is tekortgeschoten in de communicatie over het schuldhulpverleningsdossier. De raad stelt daarnaast vast dat niet is gebleken dat verweerder de opdracht heeft bevestigd in de andere zaken waarin hij klager bijstond, waaronder in ieder geval een kwestie met de gemeente en een geschil met de bank. Evenmin is gebleken dat verweerder klager (schriftelijk) heeft geadviseerd over de strategie of mogelijke scenario’s in die kwesties. Wat in het dossier ook ontbreekt zijn urenspecificaties voor de zaken die op betalende basis behandeld zijn. De essentiële communicatie met verweerder ontbreekt kortom en verweerder is in zoverre tekortgeschoten. Het betekent daarnaast dat verweerder niet heeft voldaan aan de professionele standaard waaraan hij als advocaat behoort te voldoen.

5.9    Een en ander brengt met zich dat klachtonderdeel b gegrond is. De stelling van verweerder dat klager hem altijd te spreken kreeg als klager dat wenste - wat er ook zij van deze stelling - maakt dit niet anders. De raad voegt nog toe dat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de stelling van verweerder dat er veelvuldig contact was tussen klager en medewerkers van zijn kantoor. Dit is echter niet voldoende om te beantwoorden aan de hiervoor bedoelde professionele standaard en doet daarom ook niet af aan het oordeel van de raad. 

Klachtonderdeel c)

5.10    Verweerder heeft aangevoerd dat mevrouw K alle cliënten heeft geïnformeerd over het beëindigen van de praktijk en de gevolgen daarvan en dat verweerder ervan uit gaat dat ook klager is gebeld. Verweerder kan zich “enigszins een voorstelling maken” dat klager onzekerheid heeft ervaren over zijn dossier in september en oktober 2019. Het was voor verweerder echter een hectische en emotionele tijd toen hij na 20 jaar advocatuur stopte. De communicatie met zijn kantoor verliep toen mogelijk wat stroef “vanwege de drukte rondom de aanstaande beëindiging van de werkzaamheden als advocaat”. De zaken van klager moesten worden overgedragen aan een opvolgend advocaat en de heer M heeft daarover contact opgenomen met klager. Volgens verweerder heeft klager ingestemd met de overdracht van de dossiers aan het juridisch adviesbureau.

5.11    De raad overweegt dat een advocaat die zijn praktijk neerlegt erop moet toezien dat dossiers zorgvuldig worden afgerond of overgedragen. De advocaat moet zijn cliënten tijdig en schriftelijk informeren over zijn vertrek en de gevolgen daarvan voor (de zaken van) de cliënt. De advocaat moet zijn cliënten op de hoogte stellen van de mogelijkheden van overdracht van dossiers, maar bijvoorbeeld ook van toevoegingen, en hij moet deze overdracht begeleiden. Een advocaat kan communicatie over de aanstaande beëindiging van zijn praktijk natuurlijk wel (gedeeltelijk) overdragen aan medewerkers, maar de advocaat moet wel zelf de regie blijven voeren over die communicatie. De advocaat moet erop toezien dat met de cliënt duidelijke afspraken worden gemaakt.

5.12    Uit de standpunten van zowel klager als verweerder blijkt dat verweerder de communicatie over het staken van zijn praktijk geheel heeft overgelaten aan de heer M en medewerkers en daarover niet zelf de regie heeft gevoerd. Dit is onzorgvuldig en de klacht is reeds daarom gegrond.

5.13    Volgens klager is hij pas na neerlegging door verweerder van zijn praktijk op de hoogte geraakt van de praktijkbeëindiging. Verweerder heeft dit weersproken. Verweerder heeft zijn verweer op dit punt echter niet feitelijk onderbouwd. In het dossier is ook geen aanknopingspunt voor dit verweer te vinden. De raad zal daarom als vaststaand aannemen dat klager te laat op de hoogte is geraakt van de praktijkbeëindiging van verweerder. Ook dit is onzorgvuldig en ook in zoverre is de klacht gegrond.

5.14    Verweerder heeft nog aangevoerd dat klager heeft ingestemd met overdracht van de lopende dossiers aan het juridisch adviesbureau. Dit blijkt volgens verweerder uit het bericht van de heer M van 28 oktober 2019. Klager heeft echter betwist dat hij zijn instemming heeft verleend.

5.15    Naar het oordeel van de raad kan op grond van uitsluitend de berichten van de heer M van 23 en 28 oktober 2019 – ieder bewijs van meer of andere communicatie van of namens verweerder over het staken van zijn praktijk ontbreekt immers – niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat klager heeft ingestemd met overdracht van de dossiers aan het juridisch adviesbureau. Integendeel; in de e-mail van 23 oktober 2019 vraagt de heer M om een schriftelijke bevestiging met de afspraken over de overname van de dossiers, welke bevestiging – zo blijkt uit de e-mail van de heer M van 28 oktober 2019  - niet is gekomen. Gelet daarop zal als vaststaand worden aangenomen dat klager zijn toestemming niet heeft verleend en dat verweerder de dossier daarom ten onrechte heeft overgedragen aan het juridisch adviesbureau. Ook dit is onzorgvuldig en onbetamelijk en ook in zoverre is klachtonderdeel c gegrond.

5.16    De raad voegt nog toe dat bij de overdracht van de dossiers geen onderscheid is gemaakt tussen dossier waarvoor een toevoeging was verleend en/of waarbij vertegenwoordiging van een advocaat noodzakelijk was en de dossiers waarbij bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was. Ook op dit punt is door, althans onder de verantwoordelijkheid van, verweerder niet zorgvuldig omgegaan met de dossiers en de belangen van klager. Tot slot heeft de gemachtigde van klager onbetwist gesteld dat hij meermaals – tevergeefs – bij verweerder om de dossiers heeft verzocht en dat het enige dat klager heeft gekregen de stukken uit het schuldhulpverleningsdossier zijn. 

Klachtonderdeel d)

5.17    Uit de gang van zaken rondom het verstekvonnis blijkt dat verweerder door onbetamelijk en onzorgvuldig handelen zijn verantwoordelijkheid als advocaat heeft miskend. Er is sprake van een opeenstapeling van verzuimen waarmee verweerder de belangen van klager ernstig heeft benadeeld. De raad licht dit als volgt toe.

5.18    Begin 2019 is in de zaak tegen de bank verzet ingesteld door verweerder. Voor de zaak is € 81,- griffierecht in rekening gebracht. Dit bedrag is door twee fouten van verweerder niet voldaan.

5.19    Verweerder heeft naar eigen zeggen ten eerste op 15 maart 2019 aan klager een bericht gestuurd met, zakelijk weergegeven, een verzoek tot betaling van het bedrag van €81,- aan zijn kantoor. Ter zitting is vastgesteld dat in de betreffende brief een niet bestaand e-mailadres met daarin “oytlook” wordt genoemd. Dit had, zo neemt de raad aan, outlook moeten zijn en de raad acht aannemelijk dat het bericht over het griffierecht klager nooit heeft bereikt en dat hij daarom het griffierecht niet heeft betaald. Het lag naar het oordeel van de raad ten tweede op de weg van verweerder om het bedrag voor te schieten. De raad neemt daarbij in aanmerking dat de betalingstermijn van griffierechten doorgaans kort is, dat het belang bij tijdige betaling groot is en dat het in deze zaak ging om een beperkt bedrag. In ieder geval had verweerder klager moeten rappelleren toen het bedrag niet werd ontvangen.

5.20    Op 24 april 2019 heeft de rechtbank vervolgens vonnis gewezen in de verzetzaak tegen de bank. Als onweersproken staat vast dat verweerder klager niet op of kort na die datum op de hoogte heeft gesteld van het vonnis van 24 april 2019. Waarom dit niet is gebeurd heeft verweerder in deze klachtzaak niet kunnen of willen uitleggen.

5.21    Op 23 augustus 2019 heeft (een medewerker van) verweerder klager bovendien gevraagd om een nota van de rechtspraak inzake de kwestie tegen de bank tijdig te betalen, zodat de zaak kan worden gecontinueerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klager met dit bericht valselijk voorgelicht, althans is klager onder verantwoordelijkheid van verweerder valselijk voorgelicht. Er lag immers al bijna vier maanden een eindvonnis in de zaak tegen de bank en met het bericht van 23 augustus 2019 wordt de indruk gewekt dat de procedure nog liep.

5.22    Klager is uiteindelijk pas in december 2019, circa acht maanden na de uitspraak van het vonnis en twee maanden nadat verweerder zijn praktijk had neergelegd, op de hoogte gesteld van het vonnis door een andere advocaat dan verweerder. Waarom klager niet eerder op de hoogte is gesteld heeft verweerder in deze klachtzaak niet kunnen of willen uitleggen.

5.23    Verweerder heeft op geen enkel moment de noodzaak gezien om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering op de hoogte te stellen. Na ontvangst van het vonnis heeft verweerder behalve bij klager ook bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen melding gemaakt van de kwestie. Volgens verweerder was dit niet nodig, omdat het aan klager te wijten was dat het griffiegeld niet was betaald. Ook bij het afronden van zijn praktijk in en omstreeks september en oktober 2019 heeft verweerder geen melding gemaakt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar of klager. Zelfs nadat klager verweerder aansprakelijk heeft gesteld heeft verweerder de kwestie niet, althans niet voortvarend, bij zijn verzekeraar gemeld. Het is uiteindelijk de gemachtigde van klager geweest die de kwestie als eerste aan de verzekeraar van verweerder heeft voorgelegd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn verantwoordelijkheid als advocaat op dit punt ernstig miskend. Het is immers in het belang van alle betrokkenen dat de verzekeraar in een vroeg stadium op de hoogte raakt van (mogelijke) beroepsfouten en (mogelijke) aansprakelijkstellingen. 

5.24    Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten rondom (het vonnis in) de procedure tegen de bank de belangen van klager ernstig geschaad. Dit is onbetamelijk en onzorgvuldig en klachtonderdeel d is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel e)

5.25    Vast staat dat klager € 1500,- heeft betaald aan het kantoor van klager. Volgens de verklaring van verweerder op de zitting zag het bedrag op de bijstand in de schuldsaneringszaak. De betreffende declaraties vermelden dat het gaat om aanbetalingen. Hiervoor is al aan de orde gekomen dat verweerder niet heeft gespecificeerd waaraan het voorschot is besteed. Voor de bedragen is dus geen nadere verantwoording afgelegd.

5.26    Ter zitting heeft verweerder verklaard dat “de rest” op toevoegingsbasis is behandeld. De raad stelt op grond van het klachtdossier vast dat sprake is van drie toevoegingen, omdat eenmaal een eigen bijdrage van € 196,-  in rekening is gebracht en twee maal een eigen bedrage van € 143,-. Waarvoor de toevoegingen verleend zijn blijkt niet ondubbelzinnig uit het klachtdossier. De raad acht aannemelijk dat toevoegingen zijn verleend voor het hoger beroep in de WSNP-zaak en voor de verzetzaak tegen de bank. Waarvoor de derde toevoeging is verleend is de raad niet duidelijk.

5.27    Op 6 september 2019 heeft klager een bedrag van € 279,- betaald aan het Ministerie van Justitie en veiligheid. Uit het klachtdossier blijkt niet om welke procedure het gaat, in aanmerking genomen dat de zaak tegen de bank op dat moment al was geëindigd met een vonnis. Dit alles maakt dat de raad twijfelt aan de financiële integriteit van verweerder.

5.28    Uit het voorgaande, maar ook uit de beoordeling van klachtonderdelen b en d blijkt bovendien dat verweerder ook is tekortgeschoten in de communicatie over financiële aangelegenheden. Dit alles is onbetamelijk en onzorgvuldig jegens klager en ook klachtonderdeel e is daarom gegrond.

Artikel 48 lid 9 Advocatenwet

5.29    De raad ziet in het voorgaande grond om krachtens artikel 48 lid 9 Advocatenwet ambtshalve uit te spreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het dossier en de door partijen op de zitting afgelegde verklaringen blijkt dat verweerder niet de regie voerde over de aan hem en zijn kantoor toevertrouwde zaken. Verweerder schoot tekort in de communicatie met klager en de raad is er niet van overtuigd dat verweerder wel wist wat er gaande was in de dossiers van klager. Verweerder verwijst in zijn verweer immers telkens naar de juridisch en administratief medewerkers van zijn kantoor aan wie hij veel werkzaamheden heeft overgelaten. Verweerder heeft evenmin de regie gevoerd over de afronding en overdracht van zaken in verband met de beëindiging van zijn advocatenpraktijk. Ook hier wist verweerder kennelijk niet precies wat er gaande was. Hij verschuilt zich achter dat wat hij denkt dat zijn medewerkers hebben gedaan in relatie tot de overdracht van de dossiers van klager. Het duidt naar het oordeel van de raad op een gebrek aan kwaliteit en een gebrekkig inzicht in de verantwoordelijkheden die op een advocaat rusten.

6.2    In de procedure tegen de bank heeft verweerder de ene fout op de andere gestapeld, waarmee hij de belangen van klager ernstig heeft benadeeld. De gang van zaken duidt op een gebrek aan kwaliteit en deskundigheid, maar bovenal een gebrek aan integriteit.

6.3    De raad heeft daarnaast twijfel aan de financiële integriteit van verweerder, gelet op de gang van zaken rondom de facturering aan klager.

6.4    Er is, kortom, op verschillende fronten sprake van schending van de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet. Dat betekent dat een zware maatregel op zijn plaats is. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad verder meegewogen dat verweerder door een laconieke houding ten aanzien van het nadeel dat hij klager heeft toegebracht geen inzicht toont in de verantwoordelijkheden die rusten op een advocaat. Op grond hiervan is naar het oordeel van de raad de vrees dat verweerder een volgende keer op dezelfde wijze te werk zal gaan en dat hij daarmee de belangen van zijn cliënten op het spel zet gerechtvaardigd.

6.5    Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder, die zich al een keer eerder heeft laten schrappen van het tableau en zich daarna opnieuw heeft laten beëdigen, een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. De raad is daarom van oordeel dat voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en legt daarom de maatregel van schrapping op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;

-    ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 4.8.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C..C. Oberman en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 14 juni 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.