ECLI:NL:TADRAMS:2021:115 Raad van Discipline Amsterdam 20-746/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:115
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 17-06-2021
Zaaknummer(s): 20-746/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 mei 2021 in de zaak 20-746/A/NH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 november 2020 op de klacht van:

klagers

over:

verweerster

gemachtigde: M.E. Biezenaar

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 5 juni 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 2 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/re/19-193/918454 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 16 november 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht, voor zover ingediend door klager 1, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover ingediend door klaagster 2, kennelijk ongegrond. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 24 november 2020 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift diezelfde dag ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij waren klager 1 en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Klager 1 is partij in de zaak, omdat ook hij door de man wordt bedreigd. Dat blijkt uit contact- en gebiedsverboden die de rechtbank in 2018, 2019 en 2020 aan de man heeft opgelegd. Dit betekent dat de beslissing dat klager 1 kennelijk niet-ontvankelijk is niet in stand kan blijven.

2.3    De voorzitter is er ten onrechte van uitgegaan dat verweerster niet wist of kon weten dat klaagster 2 in Amsterdam woonde. Verweerster kon dit weten uit (uitspraken in) eerdere procedures.

2.4    Verweerster wist dat klaagster 2 domicilie had gekozen op het kantoor van haar advocaat te Hoofddorp.

2.5    De voorzitter heeft in de beslissing ten onrechte een beroep gedaan op het procesreglement, althans heeft de voorzitter bepalingen uit dat reglement onjuist uitgelegd.

2.6    Verweerster wist dat klaagster 2 haar adres geheim wilde houden en dat melding van de woonplaats van klaagster 2 voor de rechtbank zou volstaan. De rechtbank vraagt in zo’n geval en indien noodzakelijk bevestiging bij de gemeente. De voorzitter heeft miskend dat dit de gebruikelijke procedure is. Verweerster was ook bekend met deze procedure.

2.7    De voorzitter heeft miskend dat verweerster de haar bekende gebruikelijke procedure niet heeft gevolgd en dat dit onbetamelijk en onzorgvuldig is.

2.8    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.3    De klacht ziet, zakelijk weergegeven, op het verzoek van verweerster aan de gemeente. De raad is met de voorzitter van oordeel dat alleen klaagster 2 bij die kwestie belanghebbende is. Dat klager 1 als vader van klaagster 2 en grootvader van haar kinderen ook betrokken is bij de situatie met de ex-man van klaagster 2 maakt hem geen belanghebbende in deze klachtzaak. De voorzitter heeft de klacht zoals ingediend door klager 1 dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.4    De stelling dat verweerster op grond van informatie uit andere, eerdere, procedures op de hoogte was of kon zijn van de woonplaats van klaagster 2 is juist. Met deze informatie kon verweerster echter niet voldoen aan de formele vereisten voor de procedure die haar cliënt wenste te voeren. De voorzitter heeft dit juist beoordeeld. De voorzitter heeft de klacht, voor zover ingediend door klaagster 2, dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr.  Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2021.