ECLI:NL:TADRAMS:2021:103 Raad van Discipline Amsterdam 20-797/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:103
Datum uitspraak: 17-05-2021
Datum publicatie: 17-06-2021
Zaaknummer(s): 20-797/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over het door verweerster citeren uit de mediation ongegrond, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden, te weten een strafzaak tegen verweersters cliënt. Klachtonderdelen over uitlatingen van verweerster op haar blog, twitter en Instagram ongegrond. Verweerster heeft met de betreffende uitlatingen geen tuchtrechtelijke grens overschreden: zij heeft geen onjuiste informatie verstrekt en is evenmin onnodig grievend geweest. Het is de raad niet gebleken dat verweerster voorbij is gegaan aan de gerechtvaardigde belangen van klager.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 mei 2021

in de zaak 20-797/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. R. Heeren

over:

verweerster

gemachtigde: mr. R. Sanders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 12 juni 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 19 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 952480/EJH/SH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2021. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager van 26 maart 2021 en de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerster van 31 maart 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In de periode 2014/2015 is klager opgetreden als mediator in een arbeidsrechtelijk geschil tussen de politie en één van haar medewerksters, mevrouw P. In het kader van de mediation is een overeenkomst getekend waarin geheimhouding is afgesproken.

2.3    Tijdens de mediation zijn meerdere gesprekken gevoerd. Op enig moment heeft de mediator afzonderlijk gesproken met (de vertegenwoordigers van) de politie, tijdens een zogenoemde caucus.

2.4    Na afloop van de mediation heeft mevrouw P een klacht ingediend over klager bij de Tuchtcommissie van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators (hierna: de Tuchtcommissie). Op 18 maart 2016 heeft de Tuchtcommissie uitspraak gedaan en aan klager een berisping opgelegd. Tegen deze beslissing is klager in hoger beroep gekomen. Op 7 december 2016 heeft het College van Beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators de beslissing van de Tuchtcommissie vernietigd en de klachten gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel.

2.5    Tijdens de hiervoor genoemde tuchtrechtelijke procedure is gebleken dat mevrouw P de beschikking had over een geluidsopname van de hiervoor genoemde caucus.

2.6    Tegen mevrouw P en haar raadsman is aangifte gedaan van het heimelijk opnemen van de caucus. Daarop is een strafrechtelijke procedure gevolgd. Verweerster heeft mevrouw P hierin bijgestaan als advocaat.

2.7    Op 7 september 2017 heeft EenVandaag een item gewijd aan de zaak van mevrouw P, waarin ook verweerster aan het woord is over de kwestie.

2.8    Bij brief van 28 september 2017 heeft klager bij de deken een (eerste) klacht ingediend tegen (onder meer) verweerster.

2.9    Op 10 juli 2018 heeft in het kader van de strafrechtelijke procedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Overijssel. Verweerster heeft tijdens deze zitting gepleit aan de hand van een pleitnota. Zij heeft deze pleitnota aan de rechtbank overhandigd. Als bijlage bij de pleitnota heeft zij een door klager opgesteld verslag van een mediationgesprek van 6 maart 2015 gevoegd.

2.10    Mevrouw P is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 juli 2018 vrijgesproken.

2.11    Diezelfde dag heeft verweerster een blog op haar kantoorwebsite geplaatst, waarin onder meer is vermeld:

“Wat schetst haar verbazing: niet de mediator en de politiemedewerkers worden aangepakt, maar zijzelf en haar jurist. Nota bene middels een strafrechtelijke vervolging. Alsnog de nekslag voor haar functie als agente. (…)

Ondergetekende moet nog even doorvechten: tuchtzaak en strafzaak aan haar broek (rok)

Ondergetekende daarentegen zal voorlopig nog niet klaar zijn met deze kwestie nu de mediator en diens advocaat tegen mij een tuchtklacht hebben ingediend alsook aangifte hebben gedaan. Waarom? Omdat ik cliënte heb bijgestaan op alle mogelijke manieren die haar zaak ten goede kwam. En ja, dat is ook het (in zeer beperkte mate) ruchtbaarheid geven aan deze kwestie, aan deze strafzaak, die überhaupt nooit had mogen plaatsvinden, maar die [mevrouw P] wel jaren in haar greep heeft gehouden. Een strafrechtelijke procedure waarvan al haar collega’s, vrienden, familie en kennissen van wisten en waardoor zij met de nek werd aangekeken. Een agente die wordt vervolgd? Dat gebeurt niet snel, ze zal vast iets verkeerd hebben gedaan! Natuurlijk had ze er belang bij in die jarenlange procedure ook eerder van 14 dagen geleden haar verhaal te doen, met hulp van haar advocaat. Een procedure waarin ook de meest wonderlijke dingen gebeuren, waaronder voornoemde geslaagde wraking van de onderzoeksrechter. Het is niet voor niets, dat EenVandaag op 7 september 2017 zelfs een hele uitzending aan haar kwestie heeft gewijd. Klik hier voor uitzending van EenVandaag.

Door deze door de mediator aangespannen tuchtzaak en aangifte tegen mij als advocaat, moest ik zelfs met de Deken van de Orde van Advocaten overleggen of ik [mevrouw P] nog wel kon bijstaan als advocaat omdat de belangen in haar zaak mogelijk konden verstrengelen met die in mijn inmiddels ontstane straf- en tuchtzaak. Door die actie van de advocaat de mediator was [mevrouw P] dus ook bijna haar advocaat kwijt.”

2.12    Verweerster heeft diezelfde dag op twitter een tweet geplaatst met daarin een link naar het hiervoor genoemde blog. Een twitteraar heeft daar als volgt op gereageerd:

“Het feit dat je nu zelf nog een tuchtzaak tegen je hebt lopen door die #Faalhaas is ongehoord. Hij zou zich moeten schamen. Succes! Go for it!”

Verweerster heeft in reactie op deze tweet geantwoord: “Dank je wel”

2.13    Een andere twitteraar heeft gereageerd met de woorden:

“weet dat [mevrouw P] en ik je ook steunen in de strijd tegen de mediator”

Verweerster heeft niet gereageerd op deze tweet.

2.14    Bij beslissing van de Raad van Discipline van 8 oktober 2018 is klagers (eerste) klacht ongegrond verklaard (zaaknummer 18-318/A/A). De klacht zag op een door verweerster geschreven blog van 28 juni 2017 en verweersters optreden in de hiervoor genoemde uitzending van EenVandaag van 7 september 2017.

2.15    Op 11 oktober 2018 heeft verweerster een blog op haar kantoorwebsite geplaatst, waarin onder meer is vermeld:

“Kortom de beslissing van het OM om niet de mediator en de leidinggevenden bij de politie te vervolgen, maar wel cliënt en haar jurist, was zachts gezegd nogal dubieus. (…)

In mijn reactie geef ik aan de handelwijze van deze mediator, de politiemedewerkers en het OM schandalig en stuitend vind.

In het blog maar ook in de uitzending van EenVandaag worden door mij enkel feitelijkheden benoemd. Geen leugens, geen overdrijvingen. De naam van de bewuste mediator heb ik nimmer genoemd. (…)

Een tenenkrommende zitting door de toonzetting van de advocaat van de mediator. (…)

Wat de klacht tegen mij aanging, werd een vreemd vergelijk getrokken met een oud kantonrechter die niets van onzin, verdraaiingen en lange verhalen moest hebben. Ik dacht even dat ik het niet goed hoorde: had ik niet voor mij juist de pagina’s en pagina’s lange teksten van deze advocaat en zijn cliënt voor mij liggen. Teksten voor met onjuiste aannames en verdraaiingen? (…)

Cliënte en haar jurist hebben we overigens wel inmiddels onherroepelijk vrijgesproken weten te krijgen bij de rechtbank in hun strafzaken.”

2.16    Op 13 november 2018 heeft dhr. B in een tweet op twitter het volgende vermeld:

“Mediator [klager] die ongelijk kreeg in klacht tegen @EenVandaag bij Raad voor Journalistiek, kreeg ongelijk bij Rechtbank, ongelijk bij tuchtraad advocaten, gaat toch in beroep tegen tuchtrechtelijke vrijspraak advocaat [verweerster]”

Bij de tweet is een link naar een blog van verweerster gevoegd.

2.17    Iemand onder de naam ‘Lonnie” heeft diezelfde dag op twitter, in reactie op voornoemde tweet, in een tweet vermeld:

“Dan kan [klager] echt niet tegen zn ongelijk he… is vast een fijne mediator. Of doet hij iets anders tegenwoordig?”

2.18    Verweerster heeft deze hiervoor onder 2.16 en 2.17 genoemde tweets geretweet.

2.19    Bij beslissing van het Hof van Discipline van 25 maart 2019 is de beslissing van de Raad van Discipline bekrachtigd (zaaknummer 180292).

2.20    Op 26 maart 2019 heeft verweerster een bericht op Instagram (via het account van haar advocatenkantoor) geplaatst en daarin onder meer geschreven:

“De vervelende tuchtzaak van de heer B tegen mij is door het Hof van Discipline (wederom) ongegrond verklaard. De heer B is de voormalig mediator en tegenpartij in een strafzaak van mevrouw P die ik een tijd geleden voor haar won. Al tijdens deze zaak kreeg ik de tegenpartij de heer B zelf achter me aan, zowel door een aangifte van smaad bij de politie als klacht bij de Raad en hierna het Hof van Discipline. Allemaal vanwege een reactie van mij in een tv programma over deze zaak alsook een blog dat ik schreef over een geslaagde wraking van de rechter-commissaris in deze strafzaak. Waarin ik ook over de heer B schreef.

Hoewel het Hof van Discipline mijn bewoordingen in die docu en dat blog op het randje vond, viel het toch binnen de grenzen van het toelaatbare. Niet is vastgesteld kunnen worden dat ik uitlatingen deed die onwaar zijn of dat ik in mijn bewoordingen te ver ging. Zeker ook omdat ik de naam van de heer B niet heb genoemd. (…)

Ik ben blij met deze uitspraak, niet allemaal omdat hiermee voor mij deze vervelende tuchtkwestie teneinde is, maar ook omdat mij de mond niet is gesnoerd daar waar ik oprecht nog steeds achter mijn bewoordingen sta ter verdediging van mijn cliënte.

Als advocaat zul je om je punt te maken voor je cliënten soms scherpe bewoordingen, zowel in als buiten de rechtszaal moeten gebruiken. Het opzoeken van die grenzen teneinde het best mogelijke resultaat te behalen is mijns inziens mijn taak als strafrechtadvocaat. Hoe moeilijk soms ook voor jezelf persoonlijk.

Gelukkig is ook de aangifte van smaad die de heer B tegen mij een jaar geleden al had gedaan onlangs door het OM geseponeerd. Weet ik ook eens hoe het voelt om verdachte te zijn.”

2.21    Op 12 juni 2019 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij met zeven gedragingen diverse gedragsregels heeft geschonden. Klager verwijst daarbij naar de volgende handelingen en uitlatingen van verweerster:

a)    Het overhandigen van een mediatonstuk en daaruit citeren tijdens een zitting.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de zitting van 10 juli 2018 heeft geciteerd uit de mediation, waarbij zij een heel eigen draai geeft aan de feiten. Daarnaast heeft zij een gespreksverslag van klagers hand aan de rechtbank overhandigd. Ter zake de inhoud van de mediationverslagen is expliciet geheimhouding overeengekomen, hetgeen verweerster wist, aldus klaagster.

b)    Het blog van verweerster van 24 juli 2018.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij in haar blog onvolledig en dus onjuist nieuws vermeldt, door kennelijk bewust na te laten te vermelden dat klager door het College van Beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators van iedere blaam wat betreft de inhoud van het opgenomen gesprek gezuiverd is. Verder heeft verweerster in haar blog gesuggereerd dat haar cliënte geen agent meer is door de strafrechtelijke vervolging, wat onjuist nieuws is. Ook heeft verweerster in haar blog een link geplaats naar de uitzending van EenVandaag, waarin onvolledig en dus onjuist nieuws over klager wordt verkondigd. Klager stelt dat verweerster ‘het grote publiek’ correct voor had moeten lichten.

c)    Het antwoorden op een reactie op voornoemde blog van 24 juli 2018.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij op een reactie op haar blog heeft gereageerd met de woorden “dank je wel”. Klager kan niet verzinnen hoe dit zich laat rijmen met verweersters rol als advocaat van mevrouw P. Klager stelt verder dat verweerster, door haar zwijgen na de andere hiervoor genoemde reactie, suggereert dat zij ook strijdt tegen de mediator. Klager stelt dat verweerster aan de ‘reaguurders’ had kunnen melden dat zij dergelijke reacties niet in lijn vindt liggen met haar rol als advocate, maar dat heeft zij gelaten, zo bijdragend aan de verdere publieke rechtsgang tegen klager.

d)    Het blog van verweerster van 8 oktober 2018.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij in deze blog heeft vermeld dat zij de naam van klager niet heeft genoemd, terwijl zijn naam inmiddels wijdverspreid was op het internet. Klager stelt verder dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten over zijn advocaat. Verder stelt klager dat verweerster haar lezers op het verkeerde been zet, nu zij (in de strafzaak) niet de advocaat van de jurist van mevrouw P was. Ook heeft verweerster nagelaten de uitspraak van het College van Beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators te noemen. Verweerster heeft zonder reden gesuggereerd dat klager zich aan een strafbaar feit schuldig zou hebben gemaakt. Het ontgaat klager verder welke belang het blog nog dient, behalve verweersters persoonlijk eigen belang, nu de rechtszaak tegen mevrouw P al voorbij was. Klager stelt dat verweerster weer meewerkt aan de, mede door haarzelf geëntameerde, publieke afstraffing van klager.

e)    Het door verweerster retweeten van een tweet van journalist B van 13 november 2018.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij een tweet van journalist B heeft geretweet. Hierdoor heeft zij klagers naam gekoppeld aan al haar eerdere bijdrages op internet en aan alle bijdragen van journalist B en zo alsnog aan de uitzending van EenVandaag van 7 september 2017. Het gaat daarmee om een uitlating van verweerster, waarmee zij klager beschadigt.

f)    Het door verweerster retweeten van een tweet van ene ‘Lonnie’ van 13 november 2018.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij een tweet van ene Lonnie heeft geretweet. Zie verder de toelichting bij klachtonderdeel e.

g)    De instagrampost van verweerster van 26 maart 2019.

Toelichting: Klager verwijt verweerster dat zij een blog heeft geplaatst op het publieke Instagram account van haar kantoor. Van enige anonimiteit voor klager was geen sprake, omdat verweerster zijn naam inmiddels al aan het dossier had gekoppeld (zie hiervoor). Klager ziet niet in hoe het blog nog bijdraagt aan de verdediging van mevrouw P. Klager stelt dat verweerster hem opnieuw publiekelijk de maat neemt.

3.2    Klager meent dat hij vanwege een publieke vervolging en veroordeling nodeloos is geschaad. Klager stelt dat verweerster, nadat de zaak van haar cliënte was geëindigd, doorgegaan is met het verspreiden van directe en indirecte onjuiste c.q. onvolledige informatie over klager, waarbij zij de door de Raad van Discipline en het Hof van Discipline gestelde kaders heeft overschreden.

3.3    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster de gedragsregels 1, 3, 5, 7, 8, 9, 20 en 24 heeft geschonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt samengevat dat zij zich bij haar uitingen steeds heeft gehouden aan de kaders die de Raad van Discipline en het Hof van Discipline in hun eerdere beslissingen op klagers klachten hebben geschetst. Verweerster stelt dat zij zich uit over de procedures waar zij door klager in verwikkeld is geraakt en waarin zij zichzelf als advocaat en privépersoon verdedigt. Verweerster stelt dat geen sprake is van een hetze tegen klager, maar dat het juist klager is die alle mogelijke procedures voert tegen onder meer verweerster. Zij merkt op dat klager een aantal gedragsregels opnoemt, die zij zou hebben geschonden, zonder concreet te benoemen welke gedragsregel zij dan precies om welke reden zou hebben geschonden.

4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gedragingen van een advocaat toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet gegeven norm van, zakelijk weergegeven, zorgvuldigheid en betamelijkheid. De raad toetst gedragingen van een advocaat verder aan de kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. De raad toetst gedragingen van een advocaat niet (rechtstreeks) aan de gedragsregels. Dat neemt niet weg dat de gedragsregels invulling kunnen geven aan de in de artikel 10a en 46 Advocatenwet weergegeven kernwaarden en normen.

5.2    De raad merkt op dat door klager in een zeer laat stadium, te weten in de brief van zijn gemachtigde van 26 maart 2021, nieuwe en/of aanvullende klachtonderdelen naar voren zijn gebracht. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de nieuwe/aanvullende klachtonderdelen pas kort voor de zitting zijn aangevoerd en onvoldoende onderzoek daarnaar heeft kunnen plaatsvinden, zal deze aanvulling door de raad buiten beschouwing worden gelaten. De raad zal zich dan ook enkel uitlaten over de zeven door klager ingediende (en hiervoor weergegeven) klachtonderdelen.

Klachtonderdeel a)

5.3    Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de zitting van 10 juli 2018 heeft geciteerd uit de mediation. Ook heeft zij een gespreksverslag van klagers hand aan de rechtbank overhandigd. Ter zake de inhoud van de mediationverslagen is expliciet geheimhouding overeengekomen, hetgeen verweerster wist, aldus klaagster.

5.4    De raad merkt allereerst op dat klager, als mediator, een (zelfstandig) belang heeft bij geheimhouding van de mediation. Ook de mediator is immers gebaat bij geheimhouding, om de vrijheid en vertrouwelijkheid van de mediation te kunnen waarborgen.

5.5    Vaststaat dat in de mediation tussen mevrouw P en haar werkgever geheimhouding was overeengekomen. Verweerster was geen partij bij deze overeenkomst en heeft dus zelf geen geheimhoudingsverklaring ondertekend. Dat doet er ook niet toe, nu uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze zou inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van de cliënt meebrengt, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van een (ook voor de rechter geheim te houden) stuk uit de mediation. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn.

5.6    De raad is van oordeel dat sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Er was namelijk sprake van een strafzaak tegen (onder meer) mevrouw P die specifiek zag op een onderdeel van de mediation. Ter verdediging van haar cliënte mocht verweerster gebruik maken van (vertrouwelijke) informatie uit de mediation, waaronder het mediationverslag. Verweerster heeft door het gebruiken en overleggen van het mediationverslag onder deze bijzondere omstandigheden niet onbetamelijk gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren. 

Klachtonderdeel b) t/m g)

5.7    Nu al deze klachtonderdelen zien op uitlatingen van verweerster op haar blog, twitter en Instagram, zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Ter beoordeling ligt de vraag of de  betreffende uitlatingen van verweerster binnen de grenzen van de betamelijkheid vallen.

5.8    De raad overweegt allereerst dat verweerster alle door klager aangehaalde uitlatingen heeft gedaan in haar hoedanigheid als advocaat. Zij blogde en instagramde immers via haar kantoorwebsite/-Instagram. Ook verweersters twitteraccount betrof een (grotendeels) zakelijk account, zo heeft verweerster ter zitting bevestigd. Verweersters uitlatingen zijn dan ook niet gedaan als privépersoon, maar in haar hoedanigheid als advocaat.

5.9    De raad dient de gewraakte uitlatingen te toetsen aan de hiervoor onder 5.1 genoemde algemene betamelijkheidsnorm. Uitgangspunt is dat uitingen van advocaten, zoals ook uitingen van ieder ander, worden beschermd door het grondrecht op vrijheid van meningsuiting als gegarandeerd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Die vrijheid is echter niet absoluut, maar vindt onder meer beperking, dat de advocaat zich dient te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten.

5.10    De raad is van oordeel dat verweerster met de betreffende uitlatingen geen tuchtrechtelijk grens heeft overschreden. Het stond verweerster vrij zich uit te laten over de strafprocedure tegen mevrouw P en de tuchtprocedure tegen verweerster zelf, mits binnen de hiervoor geschetste (tuchtrechtelijke) kaders. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster onvoldoende terughoudendheid heeft betracht bij haar uitlatingen op sociale media. Die terughoudendheid betekent naar het oordeel van de raad namelijk niet dat verweerster zich niet meer mocht uitlaten op sociale media, zoals klager lijkt te stellen. Verweerster heeft in haar blogs, tweets en instagrampost geen onjuiste informatie verstrekt en is evenmin onnodig grievend geweest. Het enkele feit dat de uitlatingen klager niet welgevallig zijn, maakt niet dat verweersters uitlatingen onnodig grievend of onbetamelijk waren. Dat verweerster onvolledig is geweest en daardoor onjuiste informatie heeft verstrekt, zoals klager stelt, volgt de raad niet. Verweerster heeft bovendien klagers naam in haar blogs, tweets en instagrampost niet genoemd. Dat derden zijn identiteit toch hebben achterhaald, is vervelend voor klager, maar kan verweerster niet worden verweten. Dat sprake is van een mede door verweerster geëntameerde publieke afstraffing van klager is de raad niet gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er veel over klager, de mediation en de zaak van mevrouw P is geschreven en gepost op internet. Verweersters uitlatingen zijn daar slechts een zeer klein onderdeel van. Het is de raad niet gebleken dat verweerster voorbij is gegaan aan de gerechtvaardigde belangen van klager. De raad zal de klachtonderdelen b) tot en met g) daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 17 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.