ECLI:NL:TACAKN:2021:8 Accountantskamer Zwolle 20/1118 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:8
Datum uitspraak: 18-01-2021
Datum publicatie: 18-01-2021
Zaaknummer(s): 20/1118 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen accountant die als deskundige in civiele procedure (echtscheiding) is benoemd. Betrokkene heeft zich bij de uitvoering van de opdracht laten bijstaan door een pensioendeskundige. Nadat deze zich terugtrok heeft betrokkene de opdracht terug gegeven en zich laten uitschrijven uit het register. Klacht niet-ontvankelijk voor zover die ziet op het handelen van na de uitschrijving. Klacht voor het overige ongegrond. De tuchtprocedure dient niet voor toetsing van rapport van een door de rechter benoemde deskundige. Betrokkene heeft alleen een concept-rapport afgeleverd. Hieraan worden minder zware eisen gesteld dan aan een eindrapport. Niet gebleken dat betrokkene niet deskundig genoeg was en evenmin dat het concept-rapport verwijtbare onjuistheden bevat of misleidend is. Dat betrokkene zijn opdracht heeft teruggegeven is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu de rechter hem niet heeft gevraagd de opdracht af te ronden.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 18 januari 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 juni 2020 ontvangen klacht met nummer 20/1118 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

gemachtigde: mr. [A] te [plaats1]

t e g e n

MR. DRS. Y  

voorheen registeraccountant

wonende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. M.G. Kelder te Utrecht

1.            De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-        het klaagschrift met bijlagen

-        het verweerschrift met bijlagen

-        de brief van betrokkene van 2 oktober 2020, met bijlagen

-        uitvoerige correspondentie tussen klager, betrokkene en de Accountantskamer over het procesverloop

-        de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2020.  Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.            De feiten

2.1.        Betrokkene was tot [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba.

2.2.       De gemachtigde van klaagster is gehuwd geweest. In 2013 heeft zijn toenmalige echtgenote een verzoek tot echtscheiding ingediend. In de echtscheidingsprocedure is betrokkene in december 2016 door het gerechtshof Den Bosch als deskundige benoemd.

Het gerechtshof heeft betrokkene de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:

1a. Wat is de omvang van de pensioenaanspraak op de peildatum 29 maart 2013 in [X];

1b. Wat is het aandeel van de vrouw daarin, berekend naar de maatstaven van de Wet Verevening Pensioenrechten na echtscheiding;

1c. Wat is het bedrag dat nodig is voor afstorting van het deel van de vrouw?

2. Wat is, rekening houdend met de al dan niet gedeeltelijke afstorting van de pensioenaanspraak van de vrouw, de liquidatiewaarde van [X] per de peildatum 29 maart 2013?

2.3.       Bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft betrokkene zich laten bijstaan door mr. [B] ([B]). Zij heeft geadviseerd over de pensioenaanspraken. 

Op 31 januari 2018 heeft betrokkene een eerste conceptrapport gepresenteerd. Het concept-rapport van 29 januari 2018, opgesteld door [B], maakt hiervan onderdeel uit.

Zowel gemachtigde van klaagster als zijn voormalige echtgenote hebben op deze stukken gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft betrokkene het gerechtshof om een nadere toelichting op de vraagstelling verzocht. Op 9 mei 2019 heeft het gerechtshof de vraagstelling aan betrokkene gewijzigd.

Het gerechtshof bepaalt in dit arrest:

-        dat de deskundige de commerciële waarde van het te verevenen pensioen dient te berekenen per 3 november 2014 (waarbij de heersende marktrente tot uitgangspunt dient te worden genomen);

-        dat de deskundige de vraag dient te beantwoorden of op het tijdstip van echtscheiding

(3 november 2014) het in [X] aanwezige kapitaal toereikend is om:

(i)                  de pensioenaanspraak van de vrouw af te storten (daaronder begrepen de meerkosten om na afstorting tot dezelfde pensioenuitkering te komen als waarop deze zonder afstorting aanspraak had kunnen maken), en

(ii)                de overblijvende pensioenaanspraak van de man (genoegzaam) te dekken op de door de Hoge Raad in zijn beschikking van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:693) in rov. 3.4.5. omschreven wijze;

-        dat de deskundige voorts nog antwoord dient te geven op de vraag wat de liquidatiewaarde van [X] is per 29 maart 2013, waarbij de deskundige rekening moet houden met de waardedaling van de aandelen als gevolg van de externe uitvoering van de pensioenrechten van de vrouw ten laste van het eigen vermogen van [X].

2.4.       Op 22 juli 2019 heeft [B] een tweede concept-rapport afgeleverd. Op 7 augustus 2019 heeft betrokkene eveneens een tweede conceptrapport opgeleverd.

Ook op deze concepten hebben zowel gemachtigde van klaagster als zijn voormalige echtgenote uitvoerig gereageerd.

Bij brief van 14 november 2019 heeft [B] betrokkene laten weten dat zij als gevolg van onverwachte privéomstandigheden niet in de gelegenheid is hierop te reageren en dat zij zich terugtrekt uit deze zaak. Betrokkene heeft hierop telefonisch contact gezocht met het gerechtshof. Bij brief van 21 november 2019 heeft betrokkene, zoals hem telefonisch was geadviseerd, het conceptrapport en de naar aanleiding daarvan ontvangen reacties naar het gerechtshof gestuurd. Daarbij heeft betrokkene opgemerkt dat hij onder deze omstandigheden niet in staat is de opdracht af te ronden en genoodzaakt is deze terug te geven.

2.5.       Betrokkene heeft zich per [datum] laten uitschrijven uit het register van de Nba.

2.6.       Bij brief van 4 maart 2020 is betrokkene door het gerechtshof opgeroepen om op de zitting van 11 maart 2020 te verschijnen. Ook is betrokkene verzocht om te reageren op een brief van de advocaat van de gemachtigde van klaagster. Op 10 maart 2020 heeft betrokkene gereageerd. Ook is hij op de zitting verschenen.

3.            De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft nagelaten zijn verplichting tot het voltooien van de opdracht aan het gerechtshof na te komen,

b. betrokkene heeft onjuiste balansen opgesteld en in de rapporten opgenomen,

c. de balansen waren dusdanig onjuist dat betrokkene zich daarvan bewust had moeten zijn,

d. betrokkene is op onjuiste wijze omgegaan met onderzoeksgegevens,

e. betrokkene heeft nagelaten relevante aspecten in zijn onderzoek mee te nemen,

f. op diverse plaatsen geeft betrokkene de feiten onjuist of onvolledig weer,

g. betrokkene maakte gebruik van doelredeneringen,

h. betrokkene heeft zich niet aan de opdracht van het gerechtshof gehouden,

i. betrokkene heeft zich beziggehouden met zinloze werkzaamheden,

j. betrokkene beschikte niet over de voor de opdracht benodigde deskundigheid en ervaring en had de opdracht niet moeten aanvaarden,

k. door de handelwijze van betrokkene heeft het onderzoek onnodig lang geduurd (met alle kosten voor klaagster van dien) en betrokkene heeft geen/onvoldoende oog gehad voor de draconische gevolgen van zijn handelen voor klaagster.    

4.            De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.       Het is in beginsel aan een klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Wat klaagster op de zitting naar voren heeft gebracht als nieuw standpunt, heeft de Accountantskamer niet opgevat als een nieuw klachtonderdeel, maar als een verdere onderbouwing van de klacht.

4.3.       Betrokkene stelt dat hij zich per [datum] heeft laten uitschrijven uit het register van de Nba, zodat al zijn handelen of nalaten van na die datum niet door de tuchtrechter kan worden getoetst.

4.4.       Alleen het handelen of nalaten van een accountant die is ingeschreven in het register van de Nba kan tuchtrechtelijk worden getoetst, zodat het betoog van betrokkene gedeeltelijk doel treft. Hieruit volgt dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op de periode na 31 december 2019.

4.5.       Het is vaste rechtspraak van zowel de Accountantskamer als het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] dat de tuchtprocedure niet dient om de inhoud en wijze van totstandkoming van het door de accountant als deskundige uitgebrachte rapport opnieuw en integraal te toetsen. De tuchtrechter beoordeelt alleen of de accountant bij het opstellen van zijn rapport heeft gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

Uit deze gedrags- en beroepsregels vloeit onder meer voort dat het rapport geen onjuiste informatie mag bevatten en dat de bevindingen en/of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag moeten hebben. Een specifiek nader voorschrift (NV COS) geldt daarbij niet.

In de uitspraak van de Accountantskamer van 2 maart 2015 [2] is dit nader uitgewerkt. Het is de civiele rechter die de opdracht tot het uitbrengen van een deskundigenbericht heeft gegeven, die leidend is. Deze geeft instructies en houdt toezicht op zowel de deskundige als op partijen. Zo houdt de civiele rechter toezicht op de totstandkoming van het deskundigenbericht, stelt deze de vergoeding voor de deskundige vast en bepaalt of het deskundigenbericht moet worden toegelicht of aangevuld. Ook bewaakt de civiele rechter de termijn. De waardering van het deskundigenbericht (als bewijs) is aan de civiele rechter. Dat geldt ook voor de vraag of de deskundige aan de opdracht heeft voldaan en of op de vragen een voor de civiele procedure relevant antwoord is gegeven. Op al deze punten heeft de tuchtrechter geen rol. De tuchtrechter heeft wel te beoordelen of het deskundigenbericht berust op een deugdelijke grondslag.

Bij het uitvoeren van een dergelijke opdracht dient de deskundige zich te houden aan de Leidraad deskundigen in civiele zaken (de Leidraad). Deze bevat regels over onder meer hoor en wederhoor, onpartijdigheid, aanvaarding van de opdracht en het onderzoek.

4.6.       Bij de beoordeling van de nu voorliggende klacht is van belang dat het gerechtshof betrokkene heeft benoemd tot deskundige en dat betrokkene die benoeming heeft aanvaard.

Betrokkene heeft vervolgens [B] als pensioendeskundige vanwege haar expertise verzocht om hem daarbij bij te staan. Partijen hebben daarmee ingestemd.

Verder is van belang dat het rapport van betrokkene waarop de klacht ziet een conceptrapport is. Zoals al eerder is opgemerkt dient een deskundigenrapport dat wordt opgesteld ten behoeve van een civiele procedure te berusten op een deugdelijke grondslag. Deze eis kan niet onverkort aan een conceptrapport worden gesteld. Voor een conceptrapport geldt immers dat eventuele onjuistheden nog kunnen worden hersteld, omdat de partijen hierop in de civiele procedure nog kunnen reageren. Het voorgaande neemt niet weg dat een conceptrapport niet evident onjuist mag zijn. Het verwijtbaar of bewust opnemen van onjuiste of misleidende standpunten, gegevens en informatie is hoe dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.7.       De Accountantskamer stelt vast dat de klacht ziet op zowel het eerste als het tweede conceptrapport dat door betrokkene is opgesteld. Voor een deskundige in een civiele procedure is de vraagstelling van – in dit geval - het gerechtshof leidend. Omdat het gerechtshof de vraagstelling/opdracht aan betrokkene op 9 mei 2019 ingrijpend heeft gewijzigd, zijn de werkzaamheden en daaruit voortvloeiende (voorlopige) conclusies zoals betrokkene die in zijn eerste concept heeft verwoord niet meer relevant, zodat de Accountantskamer de klachtonderdelen die zien op dit rapport verder buiten beschouwing laat.

Gelet op het aantal klachtonderdelen en de samenhang daartussen rubriceert de Accountantskamer de klachtonderdelen als volgt: de verwijten die zien op de aanvaarding van de opdracht (klachtonderdeel j.), verwijten die zien op de uitvoering van de opdracht (klachtonderdelen b. tot en met i. en k.) en tot slot de verwijten die zien op de beëindiging van de opdracht (klachtonderdeel a.).

De aanvaarding van de opdracht.

Klachtonderdeel j: betrokkene beschikte niet over de voor de opdracht benodigde deskundigheid en ervaring en had de opdracht niet moeten aanvaarden.

4.8.       Volgens klaagster volgt dit uit het feit dat betrokkene de opdracht teruggaf nadat [B] zich had teruggetrokken. Ook beschikten beiden niet over een AFM-vergunning en enige pensioenkwalificatie. Tot slot hebben de door klaagster zelf ingeschakelde deskundigen flinke kritiek op de werkzaamheden die beiden hebben uitgevoerd.

4.9.       De Accountantskamer stelt voorop dat de Leidraad bepaalt dat het inschakelen van een derde is toegestaan, mits dat aan partijen wordt voorgelegd en deze daarmee instemmen. Betrokkene heeft het inschakelen van [B] noodzakelijk geacht voor een correcte uitvoering van zijn opdracht, gelet op haar specifieke deskundigheid onder meer op het gebied van pensioenen. Gemachtigde van klaagster heeft daarmee ingestemd. Onder deze omstandigheden hoefde betrokkene niet af te zien van het aanvaarden van de opdracht.

Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zowel betrokkene als [B] onvoldoende deskundig zijn. De omstandigheid dat de door klaagster ingeschakelde externe deskundigen kritiek hebben op de wijze waarop beiden te werk zijn gegaan leidt niet tot dat oordeel, omdat deze deskundigen niet zijn uitgegaan van de vragen die het gerechtshof heeft gesteld en daardoor andere uitgangspunten hebben gehanteerd.

Overigens heeft de advocaat van gemachtigde van klaagster in haar brief van 22 december 2016 aan het gerechtshof, waarin zij bezwaar maakt tegen het begrote voorschot voor de kosten van de deskundige, opgemerkt dat sprake is van een opdracht die zeer beperkt is in omvang en uren en dat geen sprake is van complexe vraagstukken. Merkwaardig is dan ook de stelling van klaagster in deze procedure die erop neerkomt dat sprake was van een complexe opdracht.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

De uitvoering van de opdracht.

Klachtonderdeel b en c: betrokkene heeft onjuiste balansen opgesteld en in de rapporten opgenomen. Deze balansen waren dusdanig onjuist dat betrokkene zich daarvan bewust had moeten zijn.

Klachtonderdeel d: betrokkene is op onjuiste wijze omgegaan met onderzoeksgegevens.

Klachtonderdeel e: betrokkene heeft nagelaten relevante aspecten in zijn onderzoek mee te nemen.

Klachtonderdeel f: op diverse plaatsen geeft betrokkene de feiten onjuist of onvolledig weer.

Klachtonderdeel g: betrokkene maakte gebruik van doelredeneringen.

Klachtonderdeel h: betrokkene heeft zich niet aan de opdracht van het gerechtshof gehouden.

Klachtonderdeel i: betrokkene heeft zich bezig gehouden met zinloze werkzaamheden.

Klachtonderdeel k: door de handelwijze van betrokkene heeft het onderzoek onnodig lang geduurd (met alle kosten voor klaagster van dien) en betrokkene heeft geen/onvoldoende oog gehad voor de draconische gevolgen van zijn handelen voor klaagster.  

4.10.     Klaagster onderbouwt haar stelling dat de door betrokkene opgestelde balansen dusdanig niet juist zijn dat hij dat had moeten weten met verwijzingen naar de rapporten van de door haar ingeschakelde externe deskundigen.

De Accountantskamer is evenwel van oordeel dat niet is gebleken dat deze balansen evident onjuist zijn. De omstandigheid dat de deskundigen aan de zijde van klaagster de balansen anders zouden hebben opgesteld, maakt niet dat deze reeds hierom de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Daarbij speelt een rol dat deze externe deskundigen – zoals hiervoor al is opgemerkt – andere uitgangspunten hebben gehanteerd dan de vraagstelling van het gerechtshof. De klachtonderdelen b. en c. treffen dan ook geen doel.

4.11.     Blijkens klachtonderdeel d.  is betrokkene onjuist omgegaan met onderzoeksgegevens omdat hij de uitkomsten van de pensioenberekeningen die [B] opstelde, heeft gewijzigd. Zo zou hij het aandeel van gemachtigde van klaagster in zijn pensioenaanspraak van € 121.135 en

€ 150.512 hebben gewijzigd in € 66.490.

Dit verwijt mist feitelijke grondslag. In het conceptrapport van betrokkene staat op pagina 6 dat de commerciële waarde van de overblijvende pensioenaanspraak € 150.512 bedraagt. Daarbij wordt verwezen naar het conceptrapport van [B], waaruit dit bedrag is overgenomen. Van een wijziging van de cijfers is dan ook geen sprake.

4.12.     Klachtonderdeel e. heeft betrekking op de opmerking van [B] in haar bijdrage aan het tweede conceptrapport van betrokkene, dat het haar raadzaam voorkomt om, alvorens de afstortingsverplichting van de pensioenaanspraak te bepalen, eerst overleg te plegen met de belastingdienst.

Deze opmerking zou betrokkene niet hebben overgenomen in zijn tweede conceptrapport. Pas in de brief aan het gerechtshof van maart 2020 maakt hij daar een opmerking over.

Deze vaststelling van klaagster is juist. Hierbij dient echter te worden bedacht dat het rapport van betrokkene van 22 juli 2019 een conceptrapport is. Voor partijen was er dan ook nog alle ruimte om hierop te reageren. Ook moest de inhoudelijke discussie daarover nog worden gevoerd bij het gerechtshof. Uit de brief van betrokkene van 10 maart 2020 blijkt dat hij een passage van die strekking nog had willen opnemen in zijn definitieve rapport, maar daar is hij niet meer aan toegekomen. Dat deze opmerking niet in het concept staat, maakt niet dat betrokkene tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.  

4.13.     In klachtonderdeel f. somt klaagster een aantal aspecten op die in het conceptrapport onjuist of onvolledig zouden zijn weergegeven.

4.14.     Zo zou betrokkene de indruk hebben gewekt dat het aan gemachtigde van klaagster lag dat het zo lang duurde voor de pensioenbrief beschikbaar was. Volgens klaagster wijst dit op partijdigheid, net als het feit dat betrokkene een citaat uit een brief van de advocaat van de toenmalige echtgenote overnam.

Uit de door betrokkene overgelegde correspondentie blijkt dat betrokkene de pensioenbrief heeft opgevraagd bij zowel gemachtigde van klaagster als zijn toenmalige echtgenote. Daaruit blijkt ook dat beide partijen niet aan het gevraagde document konden komen omdat het tijdelijk elders was opgeslagen. Verder blijkt daaruit dat het document alsnog via een derde persoon boven tafel is gekomen. Hoewel dit in het conceptrapport van betrokkene niet tot in detail is beschreven, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene in neutrale bewoordingen heeft beschreven dat het even duurde voor hij de pensioenbrief had, daarbij in het midden latend wat daarvan de oorzaak was.

Het opnemen van het citaat uit de brief van de advocaat van de toenmalige echtgenote suggereert, anders dan klaagster stelt, geen partijdigheid. Het citaat is als zodanig goed herkenbaar en betrokkene heeft de bron ervan vermeld.

4.15.     Volgens klaagster heeft betrokkene zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussentijdse cijfers per 29 maart 2012 nodig waren, maar dat gemachtigde van klaagster deze niet wilde of kon laten opmaken. Voor de pensioenvragen was dat niet nodig, hoogstens voor de beantwoording van de laatste vraag van het gerechtshof. Op voorstel van de  gemachtigde van klaagster is vervolgens uitgegaan van 31 december 2012.

Welk verwijt klaagster hier beoogt te formuleren is de Accountantskamer niet helemaal duidelijk. Op de zitting is gesteld dat betrokkene vervolgens niet alleen op eigen houtje de datum voor de liquidatiewaarde, maar ook die van de pensioenaanspraak wijzigde naar 31 december 2012. Dat eerste is conform de tussen partijen gemaakte afspraak en dus niet klachtwaardig. Het tweede is een uitbreiding van de klacht, zodat de Accountantskamer daaraan voorbij gaat.

4.16.     Volgens klaagster heeft betrokkene een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over de rekening-courantschuld: deze is, anders dan betrokkene stelt, niet volwaardig.

Betrokkene heeft daartegen ingebracht dat tijdens het gesprek dat op 16 oktober 2017 plaatsvond, door gemachtigde van klaagster zelf is gezegd dat deze rekening-courantvordering volwaardig was, hetgeen werd onderstreept door de aangeleverde jaarrekening. In de brief aan het hof van 10 maart 2020 heeft betrokkene dit herhaald. In hetgeen door klaagster naar voren is gebracht ziet de Accountantskamer geen reden om aan te nemen dat het anders was, mede bezien in het licht van de overgelegde jaarrekening van klaagster, waarin de vordering als volwaardig was opgenomen. Niet valt in te zien dat betrokkene nader onderzoek had moeten doen naar de vordering.

4.17.     Klaagster heeft gesteld dat betrokkene zich tijdens het gesprek van 16 oktober 2017 een rol heeft toegemeten die zijn opdracht te buiten ging, onder meer met betrekking tot de echtelijke woning.

Betrokkene heeft de lezing van klaagster uitdrukkelijk betwist. Op de zitting is gebleken dat van dit overleg geen notulen zijn opgemaakt. De verwijten die klaagster aan het adres van betrokkene maakt zijn niet onderbouwd en treffen dan ook geen doel.

4.18.     In klachtonderdeel g. heeft klaagster betoogd dat betrokkene zich heeft bediend van doelredeneringen die leidden tot benadeling van klaagster.

Betrokkene heeft daartegen ingebracht dat hij, anders dan de deskundigen die klaagster heeft ingeschakeld, wel rekening heeft gehouden met de vraagstelling van het gerechtshof en het van belang zijnde arrest van de Hoge Raad.

Bestudering van het conceptrapport leidt de Accountantskamer niet tot het oordeel dat betrokkene naar een bepaalde uitkomst heeft toe geredeneerd. De conclusies die betrokkene in zijn conceptrapport heeft getrokken zijn herleidbaar naar zowel het rapport van [B] als de voorhanden jaarcijfers. Uiteengezet is dat de fiscale waarde van het pensioen € 66.490 bedraagt en dit is toegelicht. Anders dan klaagster stelt, is betrokkene daarbij wel uitgegaan van de commerciële waarde van de pensioenvoorziening. Verder heeft betrokkene vastgesteld dat sprake is van onderdekking en maakt hij duidelijk wat er in het kader van de evenredigheid met dit tekort moet gebeuren. Betrokkene heeft daarbij steeds de vraagstelling van het gerechtshof als uitgangspunt genomen.

Al met al is de Accountantskamer niet gebleken van enige doelredenering. 

4.19.     Blijkens klachtonderdelen h. en i. vindt klaagster dat betrokkene zich niet aan de opdracht van het gerechtshof heeft gehouden en zich met een aantal zaken niet had moeten bezighouden. Het komt erop neer dat klaagster stelt dat betrokkene zinloze werkzaamheden heeft uitgevoerd.

Zoals in rechtsoverweging 4.5. is opgemerkt is het aan de civiele rechter, in dit geval het gerechtshof, om te bepalen of betrokkene zich aan de opdracht heeft gehouden. Klachtonderdeel h. is hierom ongegrond.

Dat betrokkene zinloze werkzaamheden zou hebben uitgevoerd onderbouwt klaagster door te stellen dat hij de aanslagen Inkomstenbelasting 2013 en 2014 van haar gemachtigde opvroeg, terwijl dat totaal niet nodig was voor de opdracht. Betrokkene heeft gemotiveerd beargumenteerd waarom het opvragen van die aanslagen wel aangewezen was, namelijk om te kunnen vaststellen of gemachtigde van klaagster inkomsten had buiten klaagster om. Deze inkomsten vormden immers de grondslag voor het pensioen.

De Accountantskamer is van oordeel dat, nog daargelaten of het opvragen van deze gegevens tuchtrechtelijk verwijtbaar is, de discussie over de wijze van het uitvoeren van de opdracht bij het gerechtshof dient te worden gevoerd. Ook klachtonderdeel i. is daarom ongegrond.

4.20.     Klachtonderdeel k. ziet op de duur van het onderzoek. Volgens klaagster is het aan betrokkene te wijten dat de procedure onnodig lang heeft geduurd en erg kostbaar is geworden.

De Accountantskamer verwijst opnieuw naar het gestelde in rechtsoverweging 4.5., waarin is opgenomen dat de civiele rechter de regie heeft over het deskundigenonderzoek. Deze bewaakt ook de gestelde termijnen.

4.21.     De klachtonderdelen b. tot en met i. en k. zijn ongegrond. Klaagster heeft aan de hand van wat zij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat het conceptrapport van betrokkene verwijtbare onjuistheden bevat of misleidend is.

De beëindiging van de opdracht.

Klachtonderdeel a: betrokkene heeft nagelaten de verplichting tot het voltooien van de opdracht aan het gerechtshof na te komen.

4.22.     Betrokkene heeft betoogd dat uit de Leidraad volgt dat een deskundige in beginsel verplicht is de opdracht die hij heeft aanvaard ook te voltooien, maar dat hij in bijzondere omstandigheden zijn opdracht voortijdig kan beëindigen. Dergelijke omstandigheden deden zich naar zijn mening voor omdat [B] zich om privéredenen had teruggetrokken.

4.23.     Uit de gedingstukken is gebleken dat het gerechtshof betrokkene bij brief van 4 maart 2020 heeft meegedeeld  dat de omstandigheid dat [B] zich terugtrok geen bijzondere omstandigheid oplevert en dat betrokkene in beginsel dus gehouden is zijn opdracht af te maken. Het gerechtshof heeft betrokkene verzocht te verschijnen bij de mondelinge behandeling om de situatie met partijen te bespreken. Uiteindelijk heeft het gerechtshof betrokkene niet gevraagd zijn opdracht alsnog af te ronden en is gekozen voor het in gang zetten van een mediationtraject.

Zoals blijkt uit het gestelde in rechtsoverweging 4.5. is het de civiele rechter die heeft te beoordelen of de Leidraad is nageleefd en die het proces rondom de deskundigenopdracht bewaakt, en niet de tuchtrechter. Omdat de civiele rechter betrokkene niet heeft gevraagd zijn opdracht alsnog af te ronden, kan niet worden gesteld dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.24.     De klacht is niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op gedragingen van betrokkene van na 31 december 2019.

Voor het overige is de klacht in zijn geheel ongegrond.

5.            De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op gedragingen van betrokkene van na 31 december 2019;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. drs. M. Stempher en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en J. Hetebrij RA en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021

_________                                                                                                           __________

secretaris                                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.


[1] Zie ECLI:NL:CBB:2020:481

[2] Zie ECLI:NL:TACAKN:2015:34