ECLI:NL:TACAKN:2021:74 Accountantskamer Zwolle 20/175 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:74
Datum uitspraak: 03-12-2021
Datum publicatie: 03-12-2021
Zaaknummer(s): 20/175 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht van een raadslid over de accountant die in opdracht van de gemeenteraad een onderzoek heeft ingesteld over een langslepende kwestie die in het verleden heeft geleid tot het vertrek van een burgemeester en een wethouder. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene alleen de eerste, inventariserende en oriënterende fase van het onderzoek door middel van een rapport heeft afgerond en dat de opdracht voor de vervolgfase van het onderzoek is uitgebleven. Geen assurance-opdracht omdat de opdracht niet als assurance-opdracht is aangenomen en niet aan het stramien voor assurance-opdrachten is voldaan. De klachtonderdelen zijn vaak moeilijk te lezen en te begrijpen en veelal niet of onvoldoende onderbouwd en toegelicht. De accountant heeft een onderbouwd en gemotiveerd verweer gevoerd. De klacht is ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

 

UITSPRAAK van 3 december 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 19 januari 2020 ontvangen klacht met nummer 20/175 Wtra AK van

MR. Y,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R,

gemachtigde: mr. [A]

t e g e n

Y,

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E,

advocaten: mrs. S. Hoogeveen en W. van Eekhout.

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:

-              het klaagschrift van 19 januari 2020 met bijlagen

-              de toelichting op het klaagschrift van 15 februari 2020 met bijlagen

-              de op 21 februari 2020 ontvangen bijlagen bij het klaagschrift

-              het verweerschrift van 7 mei 2020 met bijlagen

-              het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 28 augustus 2020 (eerste wrakingsverzoek)

-              de e-mails met bijlagen van klaagster van 28 september 2020 en 29 december 2020

-              de brief namens betrokkene van 7 januari 2021 met bijlage

-              het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2021 tevens inhoudend een (tweede) wrakingsverzoek

-              de brief van klaagster van 30 januari 2021 inhoudend een (derde) wrakingsverzoek

-              de beslissing van de wrakingskamer van 19 februari 2021

-              de e-mail van mr. [A] van 22 september 2021 inzake intrekking van sommige klachtonderdelen

-              de brief van mr. [A] van 1 november 2021

-              de op de zittingen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        Namens klaagster heeft mr. [A] naast de hiervoor genoemde correspondentie, meerdere e-mails aan de (voorzitter van de) Accountantskamer gestuurd, waaronder een e-mail van 24 september 2021 te 15:05 uur met als onderwerp het verzoek betrokkene te bevelen stukken in het geding te brengen. Alle correspondentie met klaagster en mr. [A], ook die hiervoor niet is genoemd, bevindt zich in het dossier van de klacht waarvan de Accountantskamer kennis heeft genomen.

1.3.        De klacht is behandeld op de openbare zittingen van 18 januari 2021 en 5 november 2021. Klaagster is op de zitting van 18 januari 2021 verschenen, vergezeld door de heer [B]. Op de zitting van 5 november 2021 is alleen mr. [A] verschenen.

Betrokkene en zijn advocaat zijn op 18 januari 2021 en op 5 november 2021 verschenen.

1.4.        De termijn tussen de indiening van de klacht en de beslissing is vooral ten gevolge van de door klaagster ingediende wrakingsverzoeken langer dan gebruikelijk. Het eerste wrakingsverzoek is door klaagster ingetrokken. De andere twee wrakingsverzoeken zijn afgewezen.

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is directeur van [BV1] (hierna: [BV1]).

2.2.        Klaagster is lid van de raad van de gemeente [plaats3] (hierna: de raad). In deze gemeente hebben zich vanaf 2009-2010 verwikkelingen voorgedaan die hebben geleid tot een kwestie die heet ‘het dossier landgoed [C]’. De kwestie heeft in het verleden geleid tot het vertrek van onder meer een burgemeester ([D]) en een wethouder ([E]).

2.3.        Op 12 april 2018 heeft de raad een motie aangenomen waarin de huidige burgemeester [F] (hierna: [F]) is opgedragen ‘om door middel van een extern onafhankelijk onderzoek waarheidsvinding te laten plegen over de gebeurtenissen in 2014 rond het dossier [C]’.

Aanleiding waren meldingen van integriteitsschendingen, afkomstig van klaagster en van een van de beide eigenaren van het landgoed, tevens raadslid. De andere eigenaar van het landgoed had [F] verzocht een onderzoek in te stellen. De twee eigenaren heten [G] en zij zijn broers van elkaar.

2.4.        Op 4 juli 2018 heeft de raad, conform het voorstel van [F], de volgende onderzoeksvraag en deelvragen over de gebeurtenissen in 2014 in het dossier [C] vastgesteld:

‘1. Is er bij de relevante gebeurtenissen in 2014 rond het dossier [C] door politieke ambtsdragers van de gemeente [plaats3] legaal en integer gehandeld?

Deelvragen

1. Was het handelen/de besluitvorming van het college/collegeleden ten aanzien van de relevante gebeurtenissen in 2014:

a. doelgericht/doelmatig?

    ◦ Was het kader voor het handelen en de besluitvorming helder?

b. daadkrachtig en effectief?

◦ Zijn er interne of externe factoren die de bestuurskracht bij de besluitvorming hebben

  beïnvloed?

                c. legaal?

                    ◦ Is er stelselmatig en bewust vertrouwelijke informatie gedeeld met derden?

                d. conform de in 2014 geldende gedragscode en algemene beginselen van behoorlijk

                   bestuur?

                     ◦ Heeft het college onafhankelijk, onpartijdig en onbevooroordeeld gehandeld?

2. Was het handelen/de besluitvorming van raadsleden ten aanzien van de relevante gebeurtenissen in 2014:

(hierna volgen de vragen a. t/m d. die hiervoor zijn geciteerd, met dien verstande dat de vragen betrekking hebben op de raadsleden, opmerking Ack)

                3. Op welke wijze kan ‘verzoening’ in het dossier [C] plaatsvinden?

a. Zijn er aanknopingspunten voor herstel van relatie en herstel van vertrouwen tussen enerzijds de eigenaren [C] en anderzijds het gemeentebestuur van [plaats3]?

4. Zijn er voor het gemeentebestuur lessen voor de toekomst?

2. De relevante gebeurtenissen in 2014 rond het dossier [C] vast te stellen.

3. Het toetsingskader voor het onderzoek – de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de destijds geldende gedragscode voor bestuurders van de gemeente [plaats3] – vast te stellen.

2.5.        De formulering van de opdracht zoals die is weergegeven in het rapport van betrokkene luidt:

‘[BV1] verricht een onafhankelijk forensisch (accountants)onderzoek naar enerzijds de relevante gebeurtenissen in het dossier [C] in 2014 en anderzijds het destijds vigerende normenkader teneinde de vraag te beantwoorden of politieke ambtsdragers van gemeente [plaats3] in 2014 in het kader van het dossiers [C] legaal en integer hebben gehandeld.

In het rapport zijn vervolgens de deelvragen opgesomd die hiervoor zijn geciteerd.

2.6.        De doelstellingen van het onderzoek zijn waarheidsvinding en een formele politiek–bestuurlijke afsluiting van het jarenlang slepende dossier.

2.7.        Op 31 oktober 2018 heeft [BV1] een ‘voorstel onafhankelijk extern forensisch onderzoek’ uitgebracht. Op 28 november 2018 is het voorstel besproken tijdens de vergadering van de Commissie Bestuur en Middelen van de raad, die werd voorgezeten door klaagster. Op 13 december 2018 heeft de raad besloten de opdracht aan [BV1] te verstrekken en het onderzoek te laten uitvoeren conform het voorstel van 31 oktober 2018. Het voorstel van 31 oktober 2018, met kenmerk B181909, is geheim verklaard.

2.8.        [BV1] heeft op 17 december 2018 haar onderzoeksvoorstel op een aantal punten aangepast. Bij brief van 11 januari 2019 heeft [F] namens de raad schriftelijk de opdracht aan [BV1] verleend. Bijlage 5 bij deze brief is het onderzoeksvoorstel van [BV1] van 17 december 2018, met kenmerk B181934. Volgens een brief van B&W aan klaagster van 15 september 2020 is dit voorstel (d.w.z. de bijlage 5) door de Commissie Bestuur en Middelen op 28 november 2018 geheim verklaard, welke geheimverklaring door de raad op 13 december 2018 is bekrachtigd. In een e-mail van de griffier van de raad aan klaagster van 27 december 2020 staat dat het stuk met kenmerk B181934 niet bij de stukken zat die door de raad op 13 december 2020 geheim zijn verklaard.

2.9.        In december 2018 is [BV1] met haar onderzoek begonnen. Het onderzoek is onder verantwoordelijkheid van betrokkene uitgevoerd.

2.10.      [F] heeft namens de gemeenteraad de contacten met betrokkene onderhouden. Zo hebben [F] en betrokkene met elkaar gecorrespondeerd op 19 februari 2019 (een e-mail van betrokkene aan [F]) en 22 februari 2019 (een antwoordbrief van [F] aan betrokkene) inzake de afgifte van bepaalde stukken aan betrokkene.

2.11.      Vanwege de politieke context van het onderzoek en omdat de raad - de opdrachtgever - bestaat uit een groep personen, heeft [BV1] de raad voorgesteld om een validatiecommissie in te stellen. Dat voorstel is door de raad aanvaard.

2.12.      Betrokkene heeft het onderzoek in twee fasen verdeeld, eerst een inventariserende en oriënterende fase (fase één) en daarna het vervolgonderzoek (fase twee). Fase één was bedoeld om aard, omvang en diepgang van het vervolgonderzoek vast te stellen. Deze fase betrof, op hoofdlijnen, een onderzoek in openbare bronnen (uitgevoerd door onder meer drs. [H] van [BV1]), het verzamelen en op hoofdlijnen analyseren van stukken, het vaststellen van het normenkader, een onderzoek naar de beschikbare digitale data en de interviews met zes personen, te weten klaagster, de beide heren [G] (de eigenaren van het landgoed [C]), [I] (voormalig wethouder), [D] (voormalig burgemeester) en [E] (voormalig wethouder). Alleen [I] en [D] bleken zonder meer bereid aan een interview mee te werken. De interviews waren bedoeld om zelfstandig, dus zonder tussenkomst van [F] en van de raad, de mogelijke objecten van onderzoek (de voor het onderzoek relevante gebeurtenissen) te identificeren.

2.13.      De resultaten van de werkzaamheden in fase één zijn opgenomen in de ‘Status- en voortgangsrapportage onafhankelijk extern forensisch (accountants)onderzoek [C]’ van 10 april 2019 (hierna: het rapport). Deze fase is daarmee afgesloten. Het rapport is ondertekend door betrokkene.

2.14.      In het rapport, dat 21 bladzijden beslaat, is onder meer beschreven welke werkzaamheden in fase één zijn verricht. Bij het rapport is een ‘Tijdlijn 2014’ gevoegd die is samengesteld aan de hand van een door betrokkene opgestelde chronologie van gebeurtenissen die ruim 150 bladzijden beslaat. Hoofdstuk vijf van het rapport beschrijft de geconstateerde belemmeringen voor het vervolgonderzoek. Die belemmeringen zijn, zakelijk weergegeven:

1. meerdere personen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het dossier [C], hebben meegedeeld (vooralsnog) geen medewerking te willen verlenen aan het onderzoek, vooral de interviews;

2. als gevolg daarvan is het niet mogelijk geweest de objecten van het vervolgonderzoek (in volle omvang) te identificeren;

3. zolang de geheimhouding ten aanzien van bepaalde bescheiden in stand blijft, kan over de objecten van onderzoek die met die bescheiden verband houden niet worden gerapporteerd, ook al is de plicht tot geheimhouding van de te interviewen personen jegens betrokkene opgeheven;

4. parallel aan het onderzoek loopt een aantal andere procedures: een strafzaak tegen klaagster, een strafaangifte, een schadeclaim, en een klacht bij de Accountantskamer. De mogelijke invloed van deze procedures was op 10 april 2019 nog niet te overzien, aldus het rapport.

Vooral vanwege de belemmeringen 1. en 2. is volgens het rapport gegronde twijfel mogelijk of de twee doelstellingen van het onderzoek (kort gezegd: waarheidsvinding en afsluiting van het dossier) nog wel kunnen worden behaald. Volgens het rapport bestaat ook gegronde twijfel of het onderzoek antwoord op de vraag zal kunnen geven op welke wijze verzoening kan plaatsvinden.

2.15.      In het rapport is de raad verzocht een besluit te nemen over de wenselijkheid van het vervolgonderzoek. Daarbij is gesteld: ‘Een eventueel positief besluit moet ons inziens worden genomen in samenhang met een besluit over de wijze waarop genoemde belemmeringen kunnen worden weggenomen dan wel met een besluit ten aanzien van de doelstellingen die de gemeenteraad met dit onderzoek wenst te bereiken.’

2.16.      Op 23 maart 2019 is door een van beide broers, [G1], bij de Accountantskamer een klacht tegen betrokkene ingediend, welke klacht op 16 april 2019 is ingetrokken. De behandeling van de klacht is door de Accountantskamer niet voortgezet.

2.17.      Op 6 mei 2019 heeft de raad over het rapport van betrokkene gedebatteerd. Betrokkene heeft bij brief van 3 mei 2019 laten weten daarbij niet aanwezig te zullen zijn, onder meer omdat dit volgens hem niet past bij het karakter van het onderzoek. De raad heeft een motie aangenomen dat de in het rapport genoemde belemmeringen nog onvoldoende zijn onderbouwd. Betrokkene is gevraagd aan te geven welke acties noodzakelijk zijn om de belemmeringen op te heffen zodat het onderzoek kan worden voortgezet. Bij brief van 20 mei 2019 heeft betrokkene gereageerd en op 11 juni 2019 is door betrokkene tijdens de vergadering van de Commissie Bestuur en Middelen een toelichting gegeven op het rapport en op zijn brieven aan de raad van 3 mei 2019 en 20 mei 2019.

2.18.      Klaagster heeft betrokkene per e-mail van 20 december 2019 haar melding van 12 december 2019 aan de griffier van de raad toegezonden. Die melding heeft betrekking op beweerdelijke integriteitsschendingen door [F].

2.19.      Bij brief van 3 januari 2020 heeft betrokkene de raad gevraagd of deze wenst dat zijn werkzaamheden zullen worden hervat dan wel definitief zullen worden gestaakt. Bij brief van 18 februari 2020 is betrokkene bericht dat het voor het onderzoek resterende budget niet beschikbaar zal worden gesteld. Betrokkene heeft na juni 2019 geen werkzaamheden in relatie tot de opdracht meer verricht.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster heeft de klacht in haar initiële klaagschrift van 19 januari 2020 verdeeld in 28 klachtonderdelen die zijn onderverdeeld in subklachtonderdelen. In bijlage 1 van de toelichting van 15 februari 2020 heeft klaagster de eerste 19 klacht- en subklachtonderdelen verder uitgewerkt waardoor het totaal aantal klacht- en subklachtonderdelen op ruim 100 uitkomt.

3.2.        Bij e-mail van 22 september 2021 is namens klaagster bericht dat zij de volgende klacht– en subklachtonderdelen handhaaft en de overige intrekt. Na intrekking resteren de volgende klacht- en subklachtonderdelen:

- klachtonderdeel 1, subklachtonderdeel 1.1

- klachtonderdeel 3, subklachtonderdelen a. en f.

- klachtonderdeel 7, subklachtonderdeel 7.1

- klachtonderdeel 9, subklachtonderdeel a. en f.

- klachtonderdeel 13, subklachtonderdeel 13.3

- klachtonderdeel 14, subklachtonderdeel 14.1 en 14.2

- klachtonderdeel 15, subklachtonderdeel 15.5

- klachtonderdeel 16, subklachtonderdeel 16.1

- klachtonderdeel 18, subklachtonderdeel 18.1

- klachtonderdeel 21

- klachtonderdeel 23, subklachtonderdeel 23.1

- klachtonderdeel 28, subklachtonderdeel 28.1.

Voor de leesbaarheid worden de klacht- en subklachtonderdelen bij de beoordeling ervan weergegeven.

4.             De beoordeling

4.1.        Tijdens de zitting van 5 november 2021 heeft mr. [A] een aantal verzoeken gedaan, te weten:

a. ‘Verzoek 3: Beoordeling in één uitspraak de klachten in zaak 20/175 en zaak 21/01519’ (bedoeld is: 21/1519, Ack).

Het verzoek tot voeging van beide klachten is in een eerder stadium ook al gedaan en door de voorzitter afgewezen. De Accountantskamer is het met deze afwijzing eens en zal de beide klachten niet in één uitspraak beoordelen.

b. ‘Verzoek 4.1: Bevestigen dat aan het dossier in zaak 20/175 zijn toegevoegd het verzoek van 24 september 2021 tot overlegging van stukken, met de bijlagen.

De Accountantskamer stelt vast dat de e-mail van mr. [A] van 24 september 2021 te 15:05 uur in het klachtdossier zit.

c. ‘Verzoek 4.2: Bevel tot toezenden door betrokkene (a) primair niet vertrouwelijk, subsidiair vertrouwelijk (aan de AK, niet aan klaagster) de twee onderzoeksvoorstellen uit eind 2018, (b) aan de AK en klaagster stukken, indien bestaand, waaruit blijkt of/dat juist is het door betrokkene gestelde feit dat de Validatiecommissie (mede) tot doel had de invloed van de contactpersoon (burgemeester [F]) van de opdrachtgever af te zwakken.

De Accountantskamer is van oordeel dat er geen gegronde redenen zijn aangevoerd of gebleken op grond waarvan betrokkene de onderzoeksvoorstellen van 31 oktober 2018 en 17 december 2018 in het geding moet brengen. Het onderzoeksvoorstel van 31 oktober 2018 is door de raad geheim verklaard. Betrokkene gaat ervan uit dat dit ook geldt voor het onderzoeksvoorstel van 17 december 2018, omdat die voorstellen niet op wezenlijke punten van elkaar verschillen. Klaagster kent als raadslid beide onderzoeksvoorstellen, althans zij kan die kennen. Zeker de eerste want die is besproken tijdens de vergadering van de Commissie Bestuur en Middelen op 28 november 2018 die werd voorgezeten door klaagster. Mocht klaagster niet beschikken over het tweede voorstel dan zou zij die als raadslid vrij eenvoudig moeten kunnen verkrijgen. Betrokkene dient de vertrouwelijkheid van beide voorstellen op grond van artikel 16 VBGA te respecteren, te meer nu de raad in elk geval het eerste voorstel geheim heeft verklaard en het tweede voorstel volgens betrokkene niet op wezenlijke onderdelen van het eerste voorstel afwijkt. Voorts: een tuchtklachtprocedure is niet ervoor bedoeld vertrouwelijke en of geheime stukken op tafel te krijgen door middel van een klacht waartegen een betrokkene zich slechts adequaat kan verweren door zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken[1].

Klaagster suggereert met haar verzoek tot overlegging van de onderzoeksvoorstellen dat de validatiecommissie, anders dan betrokkene heeft gesteld, niet (ook) tot doel had de invloed van [F] op het onderzoek af te zwakken. Deze als klachtonderdeel opgevatte suggestie is nieuw. De verwijzing in dit verband in de pleitnota van 5 november 2021 naar klachtonderdeel 16.1 kan klaagster niet baten, want dat klachtonderdeel ziet op het niet voldoende informeren van de validatiecommissie. Een uitbreiding van de klacht is niet toegestaan in de fase waarin de klachtprocedure zich nu bevindt.

d. ‘Verzoek 5: Toevoegen aan het dossier in zaak 201/175 (bedoeld is: 20/175, Ack) van de tekst van de ‘Nieuwe klachten tegen dhr. [Y] RA (2020-2021” van 31 augustus 2021).

Dit verzoek wordt niet gehonoreerd. De Accountantskamer ziet geen goede grond de stukken op verzoek toe te voegen, gegeven het feit dat de Accountantskamer beide klachten afzonderlijk van elkaar behandelt.

e. ‘Verzoek 6: Ambtshalve beoordelen door AK of juist is het standpunt van [Y] dat Standaard 3000D/ Stramien Assurance-Opdrachten n.v.t. is op de aan [BV1] verstrekte opdracht.

Dit verzoek is overbodig, want sommige klachtonderdelen gaan ervan uit dat sprake is van een assurance-opdracht. De Accountantskamer zal dit uitgangspunt verderop bespreken.

4.2.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en, indien van toepassing, de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

4.3.        Alvorens de klachtonderdelen te bespreken merkt de Accountantskamer het volgende op.

In de eerste plaats mag de Accountantskamer een klacht zakelijk samenvatten en waar mogelijk groeperen, zeker indien sprake is van een klacht die omvangrijk is en niet in alle opzichten duidelijk is gestructureerd[2]. De weergave van de klachtonderdelen verderop in deze beslissing is samenvattend en wijkt daarom af van die in het klaagschrift en in de latere toelichting. Verder: de Accountantskamer is niet gehouden alle argumenten te betrekken die klaagster ter onderbouwing van haar klacht heeft aangedragen[3]. Tot slot: de klachtonderdelen zijn niet steeds goed te volgen omdat klaagster zich bedient van lange, niet steeds goed lopende en daardoor vaak niet of moeilijk te begrijpen zinnen. Dat komt de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van de klachtonderdelen uiteraard niet ten goede.

4.4.        De Accountantskamer overweegt in de tweede plaats dat betrokkene alleen fase één van het onderzoek heeft afgerond. Aan fase twee, het vervolgonderzoek, is hij niet toegekomen vanwege de door hem gerapporteerde, door de raad niet opgeheven belemmeringen en het ontbreken van een opdracht tot het uitvoeren van het vervolgonderzoek (fase twee). De Accountantskamer acht het zorgvuldig dat betrokkene de raad van de door hem vastgestelde belemmeringen in kennis heeft gesteld en de raad heeft verzocht om een standpuntbepaling. De raad heeft betrokkene niet uitdrukkelijk laten weten het ondanks de gerapporteerde belemmeringen wenselijk te vinden dat het vervolgonderzoek zal plaatsvinden, hoewel de raad is verzocht zich daarover uit te laten. Een duidelijk en helder antwoord op zijn vraag naar de wenselijkheid van het vervolgonderzoek heeft betrokkene blijkbaar niet van de raad ontvangen. Wel volgt uit het besluit van de raad het resterende budget niet voor het onderzoek ter beschikking te stellen dat de raad feitelijk heeft besloten het onderzoek te staken.

4.5.        De vaststelling dat betrokkene het onderzoek niet heeft kunnen voltooien is van belang, omdat de klachtonderdelen die betrekking hebben op de beweerdelijke onvolledigheid van het onderzoek om die reden niet kunnen slagen. Betrokkene heeft opgemerkt dat het onderzoek naar de objecten (de relevante gebeurtenissen) en de subjecten (de daarbij betrokken personen) zou plaatsvinden nádat de inventariserende en oriënterende fase (fase één) was afgesloten. Zo ziet bijvoorbeeld klachtonderdeel 14, dat betrokkene niet de juiste en/of onvoldoende personen heeft geïnterviewd, eraan voorbij dat volgens betrokkene in fase twee (weer) interviews, ook van andere personen dan in fase één, zouden worden afgenomen.

4.6.        De Accountantskamer overweegt in de derde plaats dat aan [BV1] geen onderzoeksopdracht is verleend waarin is aangegeven op welke gebeurtenissen en de daarbij betrokken personen het onderzoek zich moet richten. Ook stond niet van tevoren vast welke documenten uit de grote hoeveelheid beschikbare documenten voor het onderzoek relevant zijn en welke niet. De zo aangeduide ‘[I]-usbstick’ bevat ongeveer 40.000 documenten. Deze usbstick was in een eerdere periode door [recherchebureau] met documenten gevuld in verband met een WOB-verzoek verband houdend met het dossier landgoed [C]. De door betrokkene opgestelde chronologie van gebeurtenissen in 2014 beslaat ruim 150 bladzijden. Betrokkene moest dus uit een zeer grote hoeveelheid informatie eerst distilleren wat, gegeven de opdracht, de relevante gebeurtenissen zouden kunnen zijn en welke personen daarbij zouden kunnen zijn betrokken. Pas daarna kon, in overleg met de raad over de te onderzoeken gebeurtenissen en daarbij betrokken personen, fase twee starten. In die fase diende betrokkene - in termen van het raadsbesluit - het handelen/de besluitvorming van het college, de collegeleden en de raadsleden ten aanzien van de relevante gebeurtenissen in 2014 te onderzoeken en te toetsen. Klaagster verliest dit uit het oog.

4.7.        De Accountantskamer overweegt in de vierde plaats dat veel klachtonderdelen niet alleen moeilijk te begrijpen zijn, maar vaak ook een concrete toelichting en onderbouwing missen. Ze zijn vooral stellingen, gevolgtrekkingen, visies van klaagster, zonder dat door haar concrete feiten en omstandigheden dan wel voorschriften worden aangewezen waarop die stellingen, gevolgtrekkingen en visies zijn gebaseerd en, gegeven het verweer van betrokkene, ook kúnnen worden gebaseerd. Een voorbeeld. Klaagster is volgens klachtonderdeel 3 van mening dat betrokkene een ‘werkwijze externe communicatie en informatieverstrekking (vaststellen communiceren met wie, derden en media, met wie wel en niet, m.b.t. wat, wanneer, waarom, met overwegingen en afwegingen)’ had moeten hebben, maar zij laat na aan te geven waarop die mening is en kan worden gebaseerd. Ook is niet steeds duidelijk wat klaagster op het oog heeft. Wat klaagster bij (onder meer) klachtonderdeel 3. verstaat onder een ‘algemeen en casus specifiek beleid/werkwijzen voor alle i.c. aan de orde zijnde beleidsonderwerpen’ is niet toegelicht, hoewel dat voor een goed begrip van het klachtonderdeel wel noodzakelijk is. Evenmin is toegelicht op welke verordening, Standaard van de NV COS, Handreiking of andere algemeen aanvaarde regel de mening is gebaseerd dat betrokkene een dergelijk beleid/werkwijze had behoren te hebben.

4.8.        De Accountantskamer overweegt in de vijfde plaats dat de aan betrokkene verstrekte opdracht geen assurance-opdracht is zoals klaagster meermalen met een verwijzing naar Standaard 3000D heeft betoogd. De opdracht is niet als assurance-opdracht aangenomen en dat kon ook niet, omdat niet is voldaan aan alle eisen die aan een assurance-opdracht worden gesteld in het Stramien voor assurance-opdrachten. Zo was bijvoorbeeld de opdracht aan betrokkene ‘het destijds vigerende normenkader’ te onderzoeken. Daaraan diende te worden getoetst of het handelen van de politieke ambtsdragers in 2014 in het dossier [C] ‘legaal en integer’ was. Een van de voorwaarden die aan een assurance-opdracht in de paragrafen 26 en 44 van het Stramien wordt gesteld is, dat geschikte criteria beschikbaar zijn waaraan de accountant kan toetsen. De criteria (in de opdracht ‘het normenkader’ genoemd) maken echter onderdeel uit van de onderzoeksopdracht en van tevoren stond niet vast dat tussen betrokkene en de raad geen verschil van mening zou (kunnen) bestaan over het toe te passen normenkader. Ook is het onderzoeksobject (zie de paragrafen 22 en 39 t/m 41 van het Stramien) niet geschikt voor een assurance-opdracht, omdat betrokkene de objecten van het onderzoek (de relevante gebeurtenissen) en de subjecten van het onderzoek (de daarbij betrokken personen) nog moest identificeren. Fase één van het onderzoek betrof inventarisatie en oriëntatie en ook daarom was het geven van assurance niet mogelijk.

4.9.        In de zesde plaats: klaagster heeft vooral tijdens de zitting van 18 januari 2021 nieuwe klachtonderdelen geformuleerd. De Accountantskamer laat die als tardief buiten beschouwing.

Klaagster heeft ook allerlei stukken in het geding gebracht. Voor zover klaagster in haar klaagschrift en latere toelichting niet expliciet heeft gemaakt welke (onderdelen van) stukken haar betoog onderbouwen en om welke reden, laat de Accountantskamer die stukken buiten beschouwing. De Accountantskamer is niet gehouden zelfstandig in de overgelegde stukken op zoek te gaan naar de onderbouwing van de stellingen van klaagster.

De Accountantskamer zal hierna geen onderscheid maken tussen het handelen en nalaten van medewerkers van [BV1] enerzijds en van betrokkene anderzijds en telkens over betrokkene spreken ook als het handelen en nalaten medewerkers van [BV1] betreft. Betrokkene is vaktechnisch verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van deze medewerkers.

4.10.      Tot zover de overwegingen van algemene aard. De Accountantskamer zal hierna voor de overzichtelijkheid de door klaagster gehanteerde indeling (de precontractuele en de contractuele fase) en opsomming van klacht- en subklachtonderdelen volgen. Met de precontractuele fase bedoelt klaagster de periode waarin de uitvoering van fase één nog niet ter hand was genomen. Met de contractuele fase bedoelt klaagster de fase van de uitvoering van fase één van het onderzoek.

Precontractuele fase

Klachtonderdeel 1 en subklachtonderdeel 1.1

In de precontractuele fase zijn geen bijzondere omstandigheden onderkend en vastgesteld en ook de randvoorwaarden zijn niet onderzocht en vastgesteld. Een aantal personen ontbreekt op de lijst van te interviewen personen. Het onderzoek is zwaar ondermaats. Ook zijn geen maatregelen genomen in relatie tot de bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden zijn:

1. het conflict bestaat vanaf 2009 tussen twee families en de gemeente [plaats3] en dat had moeten leiden tot een specifiek communicatiebeleid;

2. de gemeente is aansprakelijk gesteld door de bewoners van het landgoed, waardoor verzoening niet is te realiseren zonder het betalen van schadevergoeding. De raad als opdrachtgever en [F] hadden geen belang bij waarheidsvinding, maar bij het mislukken van het onderzoek. Dat blijkt uit het achterhouden door de burgemeester en de raad van relevante stukken en het vertrouwelijk verklaren van andere stukken;

3. [F] is als belanghebbende niet geschikt als contactpersoon tussen betrokkene en de raad. Betrokkene wist dat [F] informatie had achtergehouden;

4. betrokkene beschikte niet over voldoende en geschikte assurance-informatie door het achterhouden en vertrouwelijk verklaren van stukken, waardoor de opdracht niet kon worden uitgevoerd;

5. de lopende procedures en de geheimhouding en vertrouwelijkheid van stukken verhinderden dat klaagster kon participeren in het onderzoek. Dit is niet vermeld in het onderzoeksvoorstel van december 2018 maar alleen, gedeeltelijk, in het rapport;

6. betrokkene heeft onvoldoende kennis verzameld, maar heeft desondanks in december 2018 het onderzoeksvoorstel ingediend;

7. het onderzoek is op verzoek van klaagster ingesteld omdat zij verdacht werd van schending van haar geheimhoudingsplicht. Het communicatiebeleid had moeten worden aangepast;

8. betrokkene heeft verklaard niet te oordelen over strafrechtelijke gedragingen zodat hoofdvraag of sprake is geweest van illegale handelingen van politieke ambtsdragers in 2014 onbeantwoord zou blijven;

9. het rapport zal worden gebruikt in de strafzaak tegen klaagster en is daarmee bepalend voor de afloop van de strafzaak. Daaruit volgt dat klaagster het onderzoek in 2019 met argusogen zou volgen zodat een nog hoger kwaliteitsniveau vereist was;

10. de scope van het onderzoek is beperkt tot politieke ambtsdragers. Gemeenteambtenaren blijven dus buiten de scope van het onderzoek.

4.11.1.  Betrokkene heeft zich, samengevat, als volgt verweerd. De gevoeligheid van het dossier is reden geweest dat eerst een inventariserende en oriënterende fase is doorlopen en dat de validatiecommissie is ingesteld. Dit is vastgelegd in het onderzoeksvoorstel dat door de raad is aanvaard. De validatiecommissie is ook ingesteld om de aard, omvang en diepgang van de werkzaamheden van betrokkene te kunnen afstemmen en om de invloed van [F] en van de raad op het onderzoek te mitigeren. Het paste niet dat betrokkene met klaagster en anderen, bijvoorbeeld de heren [G] (de eigenaren van het landgoed), zou communiceren over de te verrichten onderzoekshandelingen. Wel is kennisgenomen van de door hen gedane onderzoeksuggesties. De aansprakelijkstelling betekende niet per definitie dat verzoening was uitgesloten. Betrokkene had geen gegronde reden om aan te nemen dat de gemeente, de burgemeester of de raad geen belang bij waarheidsvinding hebben of dat zij zouden proberen fouten en bewijsstukken achter te houden dan wel bewijsstukken vertrouwelijk te verklaren om de waarheidsvinding te belemmeren. Het was ook niet te voorzien dat sommige personen niet aan de interviews zouden willen meewerken. Klaagster was betrokken bij de besluitvorming ten aanzien van de onderzoeksopdracht en de scope van het onderzoek. [F] is in zijn hoedanigheid van burgemeester de voorzitter van de raad. De raad heeft geen andere contactpersoon aangesteld en [F] was pas vanaf 2017 burgemeester van de gemeente [plaats3] en dus niet betrokken bij de gebeurtenissen in 2014. In de inventariserende en oriënterende fase was niet het uitgangspunt de volledigheid van de ter beschikking gestelde bescheiden vast te stellen.

4.11.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat het aldus samengevatte verweer van betrokkene, dat klaagster op de zittingen niet, althans niet voldoende heeft tegengesproken, doel treft en dat de klachtonderdelen daarop afstuiten. De Accountantskamer stelt vast dat klaagster uit het oog verliest dat de eerste fase van het onderzoek beperkt was in die zin dat het om oriëntatie en inventarisatie ging. Na afronding van deze fase zou het onderzoek naar de alsdan vastgestelde, relevante gebeurtenissen en de daarbij betrokken personen plaatsvinden. Daarom is bijvoorbeeld het klachtonderdeel dat betrokkene (ook) andere personen had moeten interviewen prematuur. In fase twee van het onderzoek zouden meer en/of andere personen geïnterviewd worden.

Klachtonderdeel 3 en subklachtonderdelen a. en f.

Betrokkene heeft het algemeen en casus-specifiek beleid en de werkwijzen niet vastgesteld. Deze werkwijzen hebben betrekking op a. de waarheidsvinding (100% waarheidsvinding en 95% zekerheid) en (…) f. de externe communicatie en informatieverstrekking.

4.12.1.  De Accountantskamer stelt met betrokkene vast dat klaagster dit klachtonderdeel niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht of onderbouwd. Het is daardoor niet duidelijk wat betrokkene volgens klaagster nu precies fout heeft gedaan en op grond waarvan dat zo is.

4.12.2.  Betrokkene heeft erop gewezen dat zijn onderzoeksvoorstel met de commissie van de raad is besproken waarvan klaagster destijds voorzitter was en dat het voorstel daarna door de raad is aanvaard. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat van het verstrekken van 95% zekerheid geen sprake is en kan zijn.

4.12.3.  Klaagster stelt dat ‘uit het gegrond zijn van de andere klachten m.b.t. de onderzoek handelingen en onderzoek beslissingen en de inhoud van de belangrijkste stukken van [BV1]’ volgt, dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Zo gesteld heeft het klachtonderdeel naar het oordeel van de Accountantskamer echter geen zelfstandige betekenis. De Accountantskamer verwijst kortheidshalve naar rechtsoverweging 4.7.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

Contractuele fase

Klachtonderdeel 7 en subklachtonderdeel 7.1.

Betrokkene heeft ook in de contractuele fase de bijzondere omstandigheden en risico's (genoemd bij klachtonderdeel 1) niet vastgesteld en onderkend. In de fase voorafgaand aan het rapport is hierover immers niets door betrokkene gemeld, ook niet in de communicatie met de raad. Alleen in het rapport heeft betrokkene (andere) bijzondere omstandigheden opgenomen.

4.13.1.  Betrokkene heeft de klachtonderdelen gemotiveerd bestreden. Betrokkene heeft gesteld dat hij is begonnen met een inventarisatie- en oriëntatiefase en dat deze fase is afgesloten met een rapport waarin de verrichte werkzaamheden, de waarnemingen en het vervolgonderzoek zijn opgenomen. Daarin zijn ook de geconstateerde belemmeringen vermeld en de implicaties daarvan voor het vervolgonderzoek, alsmede de door de raad te nemen besluiten.

4.13.2.  Dit niet, althans niet voldoende weersproken verweer treft doel. De Accountantskamer verwijst naar wat bij klachtonderdeel 1. en subklachtonderdeel 1.1 is overwogen. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 9 en subklachtonderdelen a. en f.

Betrokkene heeft in de uitvoeringsfase geen beleidsonderwerpen (het algemeen en casus-specifiek beleid/werkwijzen) vastgesteld dan wel die onderwerpen niet gewijzigd t.a.v. de waarheidsvinding die door hem vanwege het forensisch onderzoek diende plaats te vinden.

4.14.1.  Dit klachtonderdeel borduurt voort op en is in wezen een herhaling van klachtonderdeel 3, met dien verstande dat klaagster haar pijlen nu richt op de contractuele fase waarin betrokkene, vergelijkbaar met de precontractuele fase, zou hebben gefaald. Betrokkene heeft het klachtonderdeel bestreden. Betrokkene heeft erop gewezen dat op 31 oktober 2018 het onderzoeksvoorstel aan de voorzitter van de raad is gestuurd waarna het op 28 november 2018 met de Commissie Bestuur en Middelen is besproken. Hij heeft zijn werkzaamheden in de eerste fase in het rapport verantwoord.

4.14.2.  De Accountantskamer overweegt dat het klachtonderdeel, evenals klachtonderdeel 3, waarnaar klaagster trouwens ook heeft verwezen, niet met feiten en omstandigheden is toegelicht en onderbouwd. Het bevat, kort gezegd, de conclusie dat betrokkene fouten heeft gemaakt, zonder aan te wijzen wat die fouten precies zijn en waarom het fouten zijn. De Accountantskamer verwijst naar de overwegingen bij klachtonderdeel 3.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 13 en subklachtonderdeel 13.3.

Betrokkene heeft ten aanzien van de stukken (hard copy, digitale bestanden) de volgende fout gemaakt: nagelaten is te verifiëren of de bestanden op de [I]-usbstick al dan niet vertrouwelijk waren en zo ja, te verzoeken het vertrouwelijke karakter ervan op te heffen.

4.15.1.  In de e-mail van 22 september 2021 waarin de gehandhaafde klachtonderdelen zijn opgesomd, is namens klaagster bij klachtonderdelen 13 en 13.3 geschreven: ‘Mogelijke ongeschiktheid USB-stick bestanden wegens vertrouwelijkheid (geheim zijn) daarvan in de contractuele fase niet onderzoeken.´ De Accountantskamer begrijpt hieruit dat klachtonderdeel 13 en subklachtonderdeel 13.3 hiertoe zijn beperkt.

4.15.2.  Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat in de inventariserende en oriënterende fase de werkzaamheden niet waren gericht op het vaststellen van de juistheid en volledigheid van de beschikbare stukken. Dat zou in die fase tot onevenredig hoge kosten hebben geleid, omdat de subjecten en de objecten van het vervolgonderzoek nog moesten worden vastgesteld. In zijn rapport heeft betrokkene een verantwoording gegeven van de verrichte werkzaamheden. Ook is daarin vermeld welke bronnen en documenten zijn verzameld. In het rapport staat dat is beoordeeld of en zo ja, in hoeverre de digitale bestanden op de [I]-usbstick relevant zijn, waarbij een eerste oriënterende, vooralsnog niet systematische waarneming is gedaan ten aanzien van onderdelen van het digitale dossier.

4.15.3.  De Accountantskamer is van oordeel dat het verweer van betrokkene doel treft. Klaagster heeft niet toegelicht om welke reden(en) betrokkene in fase één al onderzoek had moeten doen naar het mogelijk vertrouwelijke karakter van bestanden op deze USB-stick. Zoals eerder al is overwogen verliest klaagster uit het oog dat de eerste fase van het onderzoek inventariserend en oriënterend van aard was. In het rapport heeft betrokkene toegelicht welke onderzoekshandelingen zijn verricht. Zo is bijvoorbeeld ten aanzien van de bestanden op de [I]-usbstick vermeld dat ‘een eerste oriënterende, vooralsnog niet systematische, waarneming (is) gedaan.’ Omdat de objecten en subjecten van onderzoek nog vastgesteld moesten worden is, mede uit het oogpunt van kostenbesparing, aanvaardbaar dat in fase één het onderzoek naar de beschikbare bronnen en documenten, inclusief het eventueel vertrouwelijke karakter ervan, niet uitputtend is gedaan.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 14 en subklachtonderdelen 14.1 en 14.2.

Betrokkene heeft bestaande getuigen niet goed geïnventariseerd en de geschiktheid van niet uitgenodigde getuigen niet vastgesteld. Door toedoen van betrokkene hebben sommige getuigen niet mee willen doen. Ten onrechte zijn [G2], de toenmalige huisadvocaat, de griffier en de gemeentesecretaris niet geïnterviewd, hoewel deze personen veel relevante informatie hebben. Betrokkene had klaagster om suggesties voor de te interviewen personen kunnen vragen. Als betrokkene de boeken van [G1] en klaagster had gelezen dan had betrokkene deze personen zeker toegevoegd aan de lijst van te interviewen personen. Betrokkene heeft de vertrouwelijkheid geschonden door begin 2019 informatie afkomstig van [G2] te delen met [F], waardoor kroongetuigen afhaakten.

4.16.1.  Betrokkene heeft in zijn verweer herhaald dat fase één inventariserend en oriënterend van aard was. Het ging erom inzage te krijgen in de visie en standpunten van de mogelijke subjecten van onderzoek, zijnde vooral de politieke ambtsdragers, en vroegtijdig de mogelijke objecten van onderzoek (nader) te identificeren en, tot slot, werkafspraken te maken. Er zijn in totaal zes personen voor een interview uitgenodigd te weten: [D], [I], [E], [G2], [G3] en klaagster. Van deze zes waren twee ([D] en [I]) bereid aan een inventariserend en oriënterend interview mee te werken. In fase twee, het vervolgonderzoek, zouden (ook) andere personen geïnterviewd (kunnen) worden. In de eerste fase van het onderzoek was het niet nodig de betrouwbaarheid van de geïnterviewden vast te stellen. Betrokkene stelt dat hij niet kan ingaan op het verwijt dat hij begin 2019 vertrouwelijke informatie met [F] zou hebben gedeeld, omdat klaagster dit verwijt niet met feiten en omstandigheden heeft toegelicht.

4.16.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat het door betrokkene gevoerde verweer doel treft. Ook bij dit klachtonderdeel verliest klaagster uit het oog dat het onderzoek niet is voltooid, omdat het niet verder is gekomen dan fase één. In het rapport heeft betrokkene toegelicht dat de weigering mee te werken aan een interview een belemmering vormt voor het onderzoek en onder meer een (volledige) beantwoording van de onderzoeksvraag of politieke ambtsdragers in 2014 legaal en integer hebben gehandeld niet mogelijk maakt. Een onderbouwing op het punt van de beweerdelijke schending door betrokkene van vertrouwelijkheid jegens [G2] ontbreekt. Welke informatie het betreft en om welke reden die informatie vertrouwelijk was, heeft klaagster niet naar voren gebracht.

De klachtonderdelen falen ook daarom.

Klachtonderdeel 15 en subklachtonderdeel 15.5.

Betrokkene heeft ten aanzien van de onderzoeksobjecten fouten gemaakt. Ten onrechte heeft betrokkene het aan de raad overgelaten de onderzoeksobjecten te selecteren, waardoor de raad invloed had op de objecten die wel en die niet zouden worden onderzocht.

4.17.1.  Betrokkene heeft de klachtonderdelen bestreden en erop gewezen dat klaagster niet heeft gesteld welke objecten van onderzoek zouden ontbreken. Ook heeft betrokkene gewezen op de door hem opgestelde tijdlijn 2014 en de toelichting erop in het rapport. Volgens betrokkene blijkt uit het rapport dat in de eerste fase van het onderzoek een tijdlijn 2014 van mogelijk relevante gebeurtenissen (mogelijke objecten van onderzoek) is opgesteld die is gebaseerd op een chronologie bestaande uit ruim 150 bladzijden, en dat de juistheid en volledigheid van het een en ander nog niet waren gewaarborgd. Deze chronologie is ontleend aan beschikbare bronnen. Verder is een begin gemaakt met het verwerken van (digitale) informatie die door (tussenkomst van) [F] ter beschikking is gesteld. In de chronologie is ook aandacht besteed aan de perioden voor en na 2014. In de eerste fase van het onderzoek ging het erom, aldus betrokkene, zonder tussenkomst van [F] en de raad de mogelijke subjecten en objecten van onderzoek vast te stellen, waarna het aan de raad als opdrachtgever was de te onderzoeken subjecten en objecten aan te wijzen. Zover is het niet gekomen, omdat er geen vervolgopdracht is verstrekt.

4.17.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat de klachtonderdelen afstuiten op wat hiervoor, kort samengevat, uit het rapport is weergegeven en op het niet, althans onvoldoende tegengesproken verweer van betrokkene. Dat de raad als opdrachtgever zou bepalen welke subjecten en objecten betrokkene (nader) zou onderzoeken kan betrokkene niet met succes worden tegengeworpen. Dat was aan de raad als opdrachtgever.

De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 16 en subklachtonderdeel 16.1.

Betrokkene heeft door middel van de validatiecommissie de schijn van objectivering gewekt. De commissie is echter niet geïnformeerd over alle feiten en alle toepasselijke normen waardoor die niet in staat was het doen en laten van betrokkene te kunnen beoordelen.

4.18.1.  De Accountantskamer stelt vast dat op bladzijde 49 van bijlage één bij de toelichting op het initiële klaagschrift, klachtonderdeel 16 twee keer voorkomt. Uit de e-mail namens klaagster van 22 september 2021 leidt de Accountantskamer af dat kennelijk bedoeld is het eerste klachtonderdeel 16 te handhaven, gegeven het feit dat klaagster subklachtonderdeel 16.1. dat er direct na komt, ook heeft gehandhaafd. Volgens de e-mail betreft het klachtonderdeel: ‘Validatiecommissie geen/onvoldoende informatie verstrekken om taak uit te oefenen.’ Dat slaat terug op het eerste klachtonderdeel 16 en subklachtonderdeel 16.1.

4.18.2.  Betrokkene heeft de klachtonderdelen gemotiveerd bestreden. De Accountantskamer overweegt dat klaagster niet heeft onderbouwd dat de validatiecommissie op het punt van feiten en normen door betrokkene onvoldoende is geïnformeerd. Zij stelt het wel, maar dat is niet voldoende. Uit het niet weersproken verweer van betrokkene blijkt, dat de validatiecommissie en betrokkene drie keer hebben vergaderd en dat de commissie ook schriftelijk en mondeling is geïnformeerd over de status en de voortgang van het onderzoek. Van de bijeenkomsten zijn geaccordeerde verslagen opgesteld. Ook het rapport en de brieven van betrokkene aan de raad van 3 mei 2019 en 20 mei 2019 zijn onweersproken afgestemd met de commissie.

De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 18 en subklachtonderdeel 18.1

Betrokkene heeft ten onrechte [F] als tussenpersoon aanvaard ondanks bekende potentiële en verwezenlijkte risico’s. [F] was ongeschikt als tussenpersoon. Hij had een eigen belang bij de uitkomst van het onderzoek. [F] heeft niet integer gehandeld door bijvoorbeeld het achterhouden van de stukken 21 en 22 van de inventarisatielijst bij het geheimhoudingsbesluit van augustus 2015.

4.19.1.  Betrokkene heeft de klachtonderdelen bestreden. Hij heeft samengevat aangevoerd dat [F] de voorzitter van de raad is. De raad heeft [F] destijds opgedragen een extern onafhankelijk onderzoek te realiseren. De raad heeft geen andere contactpersoon aangesteld. [F] was niet betrokken bij de gebeurtenissen in 2014. Hij is pas vanaf 2017 de burgemeester van de gemeente [plaats3]. De validatiecommissie was ingesteld om de invloed van de raad en van [F] op het onderzoek te mitigeren. Tussen [F] en betrokkene is meerdere keren ook mondeling contact geweest. Voor zover nodig is de communicatie met hem vastgelegd, aldus betrokkene. Betrokkene heeft via [F] stukken opgevraagd en via hem ontvangen. Met [F] is gecommuniceerd over de mogelijkheid inzage te krijgen in geheim verklaarde stukken.

4.19.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster, gegeven het gemotiveerde verweer van betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene twijfels moet hebben gehad over de integriteit van [F] en hem desondanks als tussenpersoon heeft aanvaard en is blijven aanvaarden. Zij stelt herhaaldelijk een gebrek aan integriteit bij [F], maar maakt dat niet (voldoende) concreet. Volgens haar blijkt het gebrek aan integriteit uit informatie die zij aan betrokkene in de loop van 2019 heeft verstrekt. Welke informatie dat precies is, heeft klaagster echter in het midden gelaten. Volgens klaagster op de zitting van 18 januari 2021 was de informatie die [F] aan betrokkene heeft verstrekt ‘niet volledig, inconsistent en zelfs onbetrouwbaar en incorrect’, zonder expliciet te maken waarom dat zo was. De e-mail van klaagster aan betrokkene over integriteitsschendingen door [F] dateert van ruimschoots na het gereedkomen van het rapport, immers van 20 december 2019. Klaagster motiveert ook niet om welke reden(en) uit het niet verstrekken van de in het klachtonderdeel genoemde stukken 21 en 22 (afkomstig uit ‘het mapje van [E]’) een gebrek aan integriteit aan de kant van [F] volgt en dat betrokkene dat destijds moet hebben vastgesteld.

4.19.3.  Klaagster heeft ter zitting van 18 januari 2021, zo heeft de Accountantskamer althans begrepen, er een punt van gemaakt dat betrokkene ervan is uitgegaan dat het college van B&W op 4 november 2014 een (rechtsgeldig) besluit heeft genomen tot geheimhouding van bepaalde stukken. Klaagster bestrijdt dat. Volgens haar bestaat dat besluit niet, althans is het een vervalst besluit. De Accountantskamer is van oordeel dat het niet op de weg van betrokkene lag te onderzoeken of er al dan niet een rechtsgeldig geheimhoudingsbesluit bestond. Hij mocht afgaan op de informatie aangaande geheimhouding die hem door [F] namens de raad als opdrachtgever was verstrekt. Van contra-indicaties die tot twijfel over de juistheid van deze informatie had kunnen leiden, is de Accountantskamer niet gebleken. Op betrokkene rustte niet de plicht de rechtsgeldigheid van het door klaagster gewraakte geheimhoudingsbesluit van 4 november 2014 te onderzoeken. Het debat daarover is onderdeel van een strafzaak tegen klaagster.

De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 21

Betrokkene kent de voor hem geldende normen niet of hij kent ze wel, maar houdt zich er niet aan.

4.20.1.  De Accountantskamer heeft klaagster na de ontvangst van het initiële klaagschrift in de gelegenheid gesteld alle klachtonderdelen nader toe te lichten en te onderbouwen, maar in haar reactie daarop heeft klaagster geschreven dat de klachtonderdelen 20 t/m 28 geen nadere toelichting of onderbouwing nodig hebben.

4.20.2    Betrokkene heeft aangevoerd dat klaagster niet heeft geconcretiseerd en onderbouwd welke voor hem geldende normen hij niet kent en waaruit dat blijkt. Dat verweer treft doel. De onderbouwing van de stelling ontbreekt. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 23 en subklachtonderdeel 23.1

Betrokkene heeft de belangen van sommige derden miskend en die belangen bewust geschonden.

4.21.      Volgens klaagster heeft betrokkene de belangen van [F], de raad, de gemeente [plaats3], de politieke kopstukken uit 2014 en de geïnterviewde getuigen [D], [I] en [E] gediend en, tot slot, ook zijn eigen belang door zijn fouten te verbloemen. Ook bij deze klachtonderdelen heeft klaagster volstaan met stellingen, zonder concreet te maken waaruit blijkt dat betrokkene niet objectief is geweest. Volgens klaagster volgt uit de klachtonderdelen 24 t/m 28 een ‘overkill aan feitelijke bewijzen’. De klachtonderdelen 24 t/m 27 zijn door haar echter ingetrokken, zodat daaraan geen bewijs voor haar stelling kan worden ontleend, voor zover dat al mogelijk is. Het wel gehandhaafde klachtonderdeel 28 en subklachtonderdeel 28.1 leveren geen bewijs van haar stelling op, reeds omdat die klachtonderdelen ongegrond zijn, zoals hierna zal blijken. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 28 en subklachtonderdelen 28.1 en 28.2

Betrokkene heeft nagelaten te onderzoeken of, en vervolgens niet vastgesteld dat [F] als tussenpersoon ongeschikt is en heeft deze bijzondere omstandigheid niet aan de raad voorgelegd.

4.23.1.  Volgens klaagster zijn er in 2019 ‘vrijwel continu’ signalen van mogelijk niet integer handelen van [F] geweest. In december 2019 heeft zij een brief hierover aan betrokkene doorgezonden. [F] heeft volgens klaagster op een groot aantal momenten de kwaliteit, omvang en het verloop van het onderzoek in grote mate negatief kunnen beïnvloeden, wat betrokkene heeft geaccepteerd.

4.23.2.  Betrokkene heeft de stellingen van klaagster ontkend en heeft onder meer verwezen naar zijn toelichtingen op de doelstelling van fase één van het onderzoek, de validatiecommissie, de rol van [F], en de hem ter beschikking staande stukken.

4.23.3.  De Accountantskamer overweegt dat een concrete toelichting en onderbouwing van de stellingen van klaagster ontbreken. De brief van klaagster van december 2019 dateert van ver na het rapport. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen bij klachtonderdeel 18. en subklachtonderdeel 18.1.

De klachtonderdelen zijn ongegrond.   

5.            De conclusie

De slotsom is dat de klacht geheel ongegrond is.

6.            De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

 


[1] ECLI:TACAKN:2018:54. Zie ook ECLI:CBB:2021:1001.

[2] ECLI:NL:CBb:2016:207

[3] ECLI:NL:CBb:2015:539