ECLI:NL:TACAKN:2021:73 Accountantskamer Zwolle 17/1946 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:73
Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 08-11-2021
Zaaknummer(s): 17/1946 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Een accountant heeft van klager en zijn ex-vrouw de opdracht gekregen om een bindend advies uit te brengen over de afwikkeling van het tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de accountant bij zijn werkzaamheden als bindend adviseur niet objectief is geweest. Ook volgt uit het feit dat het onderzoek bijzonder lang heeft geduurd (bijna vijf jaar) in dit geval niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, omdat deze lange duur voor een deel niet aan de accountant kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de accountant overwogen dat het voor zijn bindend advies zeer van belang was dat dit een deugdelijke grondslag had. Daarom heeft hij de waarheidsvinding laten prevaleren boven een kortere doorlooptijd. Daarbij heeft hij veel waarde gehecht aan hoor en wederhoor. Betrokkene heeft klager en zijn ex-vrouw op hun verzoek veelvuldig in de gelegenheid gesteld om op elkaars standpunten te reageren en heeft het hun toegestaan om aanvullende stukken in te dienen, ook als de deadline al was verstreken. Het verwijt dat de accountant geen urenspecificatie aan klager heeft verstrekt slaagt ook niet, omdat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de accountant heeft gevraagd om zijn uren te specificeren.

ACCOUNTANTSKAMER

 

UITSPRAAK van 8 november 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 6 september 2017 ontvangen klacht met nummer 17/1946 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y RV

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen van 6 september 2017
  • de brief van betrokkene van 10 oktober 2017
  • het e-mailbericht van klager van 18 oktober 2017
  • het e-mailbericht van betrokkene van 19 oktober 2017 met bijlage
  • de brief van betrokkene van 13 juni 2018 met bijlage
  • het e-mailbericht van betrokkene van 17 december 2018
  • het e-mailbericht van betrokkene van 3 juli 2019
  • het e-mailbericht van betrokkene van 30 januari 2020
  • het aanvullend klaagschrift van 2 maart 2020 met bijlagen
  • het e-mailbericht van betrokkene van 18 juni 2020
  • het e-mailbericht van klager van 24 juni 2020
  • de brief van betrokkene van 30 juni 2020
  • het e-mailbericht van betrokkene van 24 september 2020
  • het e-mailbericht van betrokkene van 28 oktober 2020
  • het e-mailbericht van klager van 18 maart 2021
  • het e-mailbericht van betrokkene van 19 maart 2021
  • het aanvullend klaagschrift van 28 april 2021 met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen van 24 juni 2021
  • het e-mailbericht van klager van 22 september 2021 met bijlagen
  • de op de zitting door klager overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        Op verzoek van betrokkene heeft de voorzitter van de Accountantskamer op 23 oktober 2017 de behandeling van de tuchtklacht aangehouden voor de duur van zes maanden, omdat betrokkene nog steeds als bindend adviseur optrad. Deze aanhouding is daarna verschillende malen verlengd. In dit verband heeft op 19 november 2020 via Skype een overleg met partijen plaatsgevonden. Op 1 april 2021 heeft de voorzitter aan partijen meegedeeld dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet.

1.3.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door mr. R.M. Berendsen. Betrokkene is ook verschenen.

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds 1996 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.        Klager is gehuwd geweest met mevrouw [A] (hierna: de vrouw). Op het huwelijk zijn huwelijkse voorwaarden van toepassing verklaard. Bij beschikking van [datum1] is de echtscheiding uitgesproken. Een echtscheidingsconvenant maakt deel uit van deze beschikking. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de vrouw de (juridische) eigendom van een onroerende zaak in [plaats3], [plaats4], [land1] (hierna: de onroerende zaak) zal overdragen aan klager. 

2.3.        Bij vonnis in kort geding van [datum2] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam betrokkene aangewezen als deskundige voor het geven van een bindend advies over de afwikkeling van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant, waarbij met name de verrekeningsuitkering moet worden vastgesteld. Daarbij staat de waardering van de onroerende zaak en de vraag aan wie de economische eigendom daarvan toebehoort centraal.

2.4.        Klager en de vrouw hebben betrokkene een bindend adviesopdracht gegeven. Deze opdracht heeft betrokkene op 18 maart 2016 aan klager en de vrouw bevestigd.

2.5.        Aanvankelijk waren ook de advocaten van klager en de vrouw aangesteld als bindend adviseurs, maar zij hebben zich op 29 maart 2017 uit deze dubbelrol teruggetrokken. Sedertdien is alleen betrokkene bindend adviseur.

2.6.        Klager heeft bij brief van 16 juni 2017 aan betrokkene bericht de opdracht op te zeggen, omdat hij niet langer het vertrouwen heeft dat betrokkene bindend advies kan geven als onpartijdig deskundige.

2.7.        Bij vonnis in kort geding van [datum3] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in conventie – voor zover van belang – geoordeeld dat geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de opdracht en dat vooralsnog niet kan worden aangenomen dat betrokkene partijdig is. Dit vonnis is op [datum4] door het gerechtshof te Amsterdam bekrachtigd.

2.8.        Tussen klager en de vrouw is ook een geschil ontstaan over de betaling van

de voorschotten van betrokkene. Dit geschil is voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Tijdens de zitting van 17 september 2018 hebben klager en de vrouw een schikking bereikt, waarover in het proces-verbaal het volgende staat:

“(…) 3. Indien en voor zover de bindend adviseur in het vervolg nog nadere voorschotnota’s stuurt, zouden beide partijen het op prijs stellen als hij het doel van de te verrichten werkzaamheden uiteenzet, alsmede een globale inschatting geeft van de daarmee gemoeide tijd en kosten. Aan deze globale inschatting zal de bindend adviseur niet letterlijk kunnen worden gehouden door partijen. (…)”

2.9.        Betrokkene heeft met klager en de vrouw overleg gevoerd over de in te schakelen juridische deskundige. Uiteindelijk heeft betrokkene prof. mr. dr. [B] (verder: [B]) als deskundige benoemd met betrekking tot de vraag bij wie de economische eigendom van de onroerende zaak berust.

2.10.      [B] heeft op 19 april 2019 een eerste concept-advies uitgebracht, inhoudende dat de economische eigendom van de onroerende zaak bij de vrouw berust. Klager en de vrouw hebben daarop gereageerd en ook betrokkene heeft vragen gesteld naar aanleiding van dit concept-advies. Op 26 maart 2020 heeft [B] een tweede concept-advies uitgebracht, waarin hij heeft geconcludeerd dat de economische eigendom bij de ouders van klager berust.

2.11.      In verband met het persoonlijk faillissement van klager is het onderzoek van betrokkene op 19 mei 2020 stilgelegd.

2.12.      Op 5 februari 2021 heeft de advocaat van klager een brief aan betrokkene gestuurd, waarin wordt ingegaan op de werkwijze van betrokkene. Naar aanleiding van deze brief heeft betrokkene de bindend adviesopdracht op 17 februari 2021 per direct opgezegd.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft de indruk gewekt niet onpartijdig te zijn;

b. betrokkene heeft het onderzoek niet voortvarend uitgevoerd;

c. betrokkene heeft geen urenspecificatie overgelegd.

4.             De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.        Klager heeft pas op de zitting – als een bredere lezing van klachtonderdeel c – naar voren gebracht dat hij betrokkene ook verwijt dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn werkzaamheden en de financiële gevolgen daarvan. In het kader van de goede procesorde zal de Accountantskamer dit verwijt niet beoordelen, omdat betrokkene daartegen bezwaar heeft gemaakt en hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn verweer op dat punt voor te bereiden.

Klachtonderdeel a: geen onpartijdige indruk

4.3.        Klager heeft – samengevat – naar voren gebracht dat betrokkene de indruk heeft gewekt  partijdig te zijn, omdat hij in het verleden veelvuldig contact heeft gehad met (het kantoor van) de advocaat van de vrouw. Ook heeft betrokkene de vrouw meer uitstel verleend voor het beantwoorden van zijn vragen en is hij afgeweken van de gemaakte afspraken over het toezenden van informatie aan betrokkene. Verder heeft betrokkene het de vrouw toegestaan om terug te komen op haar op 29 maart 2017 gedane toezegging dat zij akkoord is met een waarde van € 2.400.000 voor de onroerende zaak. Daarnaast heeft betrokkene vragen gesteld aan

dr. [C] (verder: [C] over de verkoop en de bouw van de onroerende zaak. In dit verband heeft de advocaat van klager voorgesteld om aan [C] ook een zogenoemde parapluvraag te stellen (“Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?”). Deze vraag heeft betrokkene echter niet gesteld. Volgens klager heeft betrokkene alleen vragen aan [C] gesteld die in het belang van de vrouw zijn. Ook heeft klager erop gewezen dat betrokkene prof. mr. [D] als deskundige heeft voorgesteld, terwijl haar dochter een kantoorgenoot is van de advocaat van de vrouw. Klager heeft vervolgens voorgesteld om prof. mr. [E] als juridisch deskundige te benoemen. Hoewel betrokkene voornemens was om [E] als deskundige te benoemen, heeft hij daar na bezwaar van de vrouw van afgezien. Klager verwijt betrokkene verder dat hij erop heeft gestaan dat de voorschotten door klager zouden worden betaald, terwijl de vrouw had aangeboden om deze te betalen. Tot slot heeft betrokkene volgens klager de vraagstelling aan [B] in het voordeel van de vrouw aangepast en heeft hij niet alle door klager verstrekte stukken aan [B] doorgestuurd.

4.4.        De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij zijn werkzaamheden als bindend adviseur niet objectief is geweest. Hiervoor wordt het volgende overwogen.  

4.5.        Het feit dat betrokkene in het verleden veelvuldig contact heeft gehad met (het kantoor van) de (familierecht)advocaat van de vrouw is onvoldoende om te kunnen concluderen dat betrokkene partijdig is geweest. Hierbij is in aanmerking genomen dat het kantoor van betrokkene is gericht op het verlenen van financieel advies bij echtscheidingszaken, waardoor betrokkene veelvuldig contact heeft met familierechtadvocaten. Dat betrokkene de advocaat van de vrouw kent, kan niet als ongebruikelijk worden gezien en daaruit volgt evenmin dat hij op de hand van de vrouw zou zijn. Daar komt bij dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat hij tijdens een gesprek op 19 februari 2016 aan de advocaat van klager heeft voorgehouden dat hij de advocaat van de vrouw kende uit eerdere werkzaamheden. Dit vormde toen voor klager geen reden om de opdracht niet aan betrokkene te verstrekken.

4.6.        Dat de vrouw meer uitstel heeft gekregen voor het indienen van stukken dan klager is het gevolg van het feit dat zij vaker om uitstel heeft gevraagd. Uit niets blijkt dat klager niet meer uitstel zou hebben gekregen als hij daarom zou hebben gevraagd.

4.7.        Betrokkene heeft tijdens het onderzoek met klager en de vrouw afspraken gemaakt over toezending van stukken, die afwijken van de eerder met hen gemaakte afspraken. Daaruit volgt echter niet dat betrokkene klager heeft willen benadelen. Betrokkene heeft de afspraken juist op verzoek van klager gewijzigd, omdat klager vond dat de oorspronkelijke afspraken in zijn nadeel uitpakten.

4.8.        Betrokkene heeft op de zitting uitgelegd waarom hij de vrouw niet heeft gehouden aan haar toezegging met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak. Volgens betrokkene heeft de vrouw deze toezegging gedaan tijdens een gesprek dat was bedoeld om te bekijken of klager en de vrouw tot overeenstemming zouden kunnen komen. Omdat er uiteindelijk geen overeenstemming is bereikt, heeft betrokkene gemeend dat de vrouw niet meer gebonden was aan haar toezegging. Bovendien was de waarde volgens betrokkene op dat moment nog niet  relevant, omdat eerst uitgezocht moest worden bij wie de economische eigendom lag. De discussie over de toezegging van de vrouw zou alsnog kunnen worden gevoerd als taxatie van de onroerende zaak aan de orde zou zijn. Gezien deze toelichting kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene niet objectief is geweest.

4.9.        Ook is niet aannemelijk geworden dat de door betrokkene aan [C] gestelde vragen alleen in het voordeel van de vrouw zijn. Betrokkene heeft [C] verschillende vragen gesteld. Deze vragen heeft betrokkene ter becommentariëring aan klager en de vrouw voorgelegd. Dat betrokkene de zogenoemde “parapluvraag” niet heeft gesteld, wat daar ook van zij, vloeit volgens betrokkene voort uit het feit dat [C] niet als deskundige maar als getuige is bevraagd en de Accountantskamer kan betrokkene daarin volgen.  

4.10.      Evenmin is gebleken dat betrokkene bij de benoeming van de (juridisch) deskundige het belang van de vrouw voorop heeft gesteld. Betrokkene heeft in dit verband toegelicht dat hij ernaar heeft gestreefd om een deskundige te benoemen die door beide partijen werd geaccepteerd om discussie te voorkomen. Omdat de vrouw bezwaar had tegen de benoeming van [E] en klager zich niet kon vinden in de benoeming van [D], heeft betrokkene afgezien van hun benoemingen. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de dochter van [D] bij hetzelfde advocatenkantoor werkzaam was als de advocaat van de vrouw. Toen klager hem daarop had gewezen, is betrokkene op zoek gegaan naar een andere deskundige. Uiteindelijk heeft deze zoektocht geresulteerd in de benoeming van [B], waar beide partijen zich in konden vinden.

4.11.      Uit het vonnis van 19 november 2015 volgt dat klager verantwoordelijk is voor de betaling van de voorschotten van betrokkene. Uit het feit dat betrokkene klager aan deze verplichting heeft gehouden, kan dan ook niet worden afgeleid dat hij heeft geprobeerd klager te benadelen. 

4.12.      Tot slot heeft klager ook niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de vraagstelling aan [B] in het voordeel van de vrouw heeft aangepast. Klager heeft dit verwijt, dat door betrokkene is bestreden, niet nader onderbouwd. Ook heeft klager niet nader onderbouwd op grond waarvan hij meent dat betrokkene niet alle door hem ingediende stukken aan [B] zou hebben doorgestuurd. Klager heeft er wel op gewezen dat betrokkene één e-mail zonder bijbehorende bijlage aan [B] heeft gestuurd, maar betrokkene heeft gesteld dat hij deze bijlage slechts één dag later alsnog naar [B] heeft gestuurd.

4.13.      Gelet op het voorgaande is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel b: onderzoek niet voortvarend

4.14.      Klager heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel - kort gezegd - naar voren gebracht dat het onderzoek veel te lang heeft geduurd en dat betrokkene geen regie heeft gevoerd.  Uiteindelijk is voor meer dan  € 60.000  aan onderzoekskosten gemaakt, terwijl er nog steeds geen bindend advies is gegeven.

4.15.      De Accountantskamer overweegt dat het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich brengt dat een accountant zijn werkzaamheden nauwgezet, grondig en tijdig moet uitvoeren.[1] Hieruit vloeit voort dat een onderzoek niet onnodig lang mag duren en dat een accountant voldoende sturing aan een onderzoek moet geven.  

4.16.      Hoewel het onderzoek bijzonder lang (bijna vijf jaar) heeft geduurd en betrokkene mogelijk voortvarender had kunnen handelen, is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De Accountantskamer baseert dit oordeel op het volgende.

4.17.      Betrokkene heeft op de zitting uitgelegd dat hij zich gedurende het onderzoek steeds bewust is geweest van zijn rol als bindend adviseur en de impact die een bindend advies heeft. Klager en de vrouw zouden aan zijn advies zijn gebonden en zouden daar niet meer tegen kunnen opkomen. Betrokkene heeft er daarbij op gewezen dat de vraag die aan hem was voorgelegd een alles-of-niets vraag was. De economisch eigendom zou of bij de vrouw of bij de ouders van klager liggen. Om deze redenen heeft betrokkene overwogen dat het voor zijn bindend advies zeer van belang was dat dit een deugdelijke grondslag had. Daarom heeft hij de waarheidsvinding laten prevaleren boven een kortere doorlooptijd. Daarbij heeft hij veel waarde gehecht aan hoor en wederhoor. De Accountantskamer acht deze handelwijze in deze complexe casus te billijken. Betrokkene heeft klager en de vrouw op hun verzoek veelvuldig in de gelegenheid gesteld om op elkaars standpunten te reageren en heeft het hun toegestaan om aanvullende stukken in te dienen, ook als de deadline al was verstreken. Hoewel dat laatste niet wenselijk is, kan de Accountantskamer de afweging van betrokkene daarin volgen.

4.18.      Daarnaast is in aanmerking genomen dat het feit dat het onderzoek van [B] veel tijd in beslag heeft genomen, hetgeen niet aan betrokkene kan worden toegerekend. [B] heeft op 19 april 2019 een eerste concept-advies uitgebracht. Betrokkene had als accountant de verplichting om zich ervan te vergewissen dat dit concept-advies een deugdelijke grondslag had. Betrokkene heeft geconcludeerd dat deze grondslag ontbrak, omdat het concept-advies onduidelijkheden, onvolledigheden en zelfs inhoudelijke onjuistheden bevatte, wat niet door klager is bestreden. Het lag op de weg van betrokkene om ervoor te zorgen dat deze deugdelijke grondslag er alsnog kwam. Daar komt nog bij dat aan het concept-advies van [B] circa 1.000 pagina’s aan documentatie ten grondslag heeft gelegen, hetgeen nog meer met zich meebracht dat zorgvuldig naar het concept-advies moest worden gekeken. [B] heeft vervolgens pas op 26 maart 2020 het tweede concept-advies uitgebracht.

4.19.      Bovendien is de lange duur van het onderzoek naar zeggen van betrokkene voor een deel te wijten aan de opstelling van klager en de vrouw. Als gevolg van hun geschillen en de in verband daarmee gevoerde gerechtelijke procedures heeft het onderzoek verschillende keren langdurig stil gelegen. Tot slot is het onderzoek, naar betrokkene onweersproken aangevoerd heeft, onderbroken geweest vanwege het faillissement van klager. 

4.20.      Uit het voorgaande volgt dat het klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel c: geen urenspecificaties

4.21.      Klager heeft  naar voren gebracht dat betrokkene heeft geweigerd om een (uren)specificatie van de door hem uitgevoerde werkzaamheden te geven. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij in zijn e-mail van 6 december 2018 aan betrokkene heeft gevraagd om aan te geven wat het doel is van de nog te verrichten werkzaamheden en om een globale schatting te geven van de daarmee gemoeide tijd en kosten. In deze e-mail heeft klager betrokkene gewezen op de hiervoor onder 2.8 geciteerde passage uit het proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, gehouden op [datum5].

4.22.      Het is vaste rechtspraak van de Accountantskamer dat van een accountant mag worden verwacht dat hij zijn facturen specificeert als zijn opdrachtgever daarom vraagt, zodat de accountant inzichtelijk maakt hoeveel tijd hij aan welke werkzaamheden heeft besteed en in rekening heeft gebracht.[2]

4.23.      Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij betrokkene heeft gevraagd om zijn uren te specificeren, zodat betrokkene niet kan worden verweten dat hij geen urenspecificatie aan klager heeft verstrekt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de brief van klager van 6 december 2018 niet kan worden opgevat als een verzoek om een urenspecificatie, omdat deze brief betrekking heeft op de nog door betrokkene uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast heeft klager op de zitting desgevraagd niet kunnen aanwijzen uit welk dossierstuk volgt dat hij betrokkene om een urenspecificatie heeft gevraagd. Klager heeft in dit verband enkel gewezen op de erkenning van betrokkene in zijn verweerschrift dat hij geen urenspecificatie aan klager heeft gegeven. Anders dan klager kennelijk meent, volgt uit deze erkenning niet dat klager om een urenspecificatie heeft gevraagd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.24.      De conclusie is dat de klacht op alle onderdelen ongegrond zal worden verklaard.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I. Tubben en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

8 november 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

 


[1] Artikel 13 lid 2 VGBA

[2] zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TACAKN:2021:52