ECLI:NL:TACAKN:2021:63 Accountantskamer Zwolle 21/422 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:63
Datum uitspraak: 22-10-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 21/422 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant die werkzaamheden verrichtte als bestuurder van een VvE. Klacht gedeeltelijk gegrond; schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel van waarschuwing. Betrokkene heeft door de gekozen wijze van verwerking, waarbij geen rekening is gehouden met overlopende posten, gehandeld in strijd is met het in het reglement van de VvE voorgeschreven stelsel van baten en lasten. Betrokkene heeft de leden niet tijdig geïnformeerd over een betaling ten laste van het spaarsaldo. Betrokkene heeft, zonder de leden te informeren, een drietal uitgaven die geen verband hielden met meerjarig onderhoud ten laste gebracht van het reservefonds meerjarig onderhoud. Een vordering op een lid van de technische commissie van de VvE is ten onrechte gerubriceerd als “kas”. De jaarrekening van de VvE bevat hoofdzakelijk cijfermatige specificaties, maar er zijn ook tekstuele toelichtingen gegeven die verdergaan dan enkel cijfermatige specificaties. Hieruit volgt dat de jaarrekening een financieel overzicht is in de zin van Standaard 4410.2, onder 1, sub b en dat Standaard 4410 van toepassing is op de opdracht tot het opstellen van de jaarrekening van de VvE. Betrokkene heeft ten onrechte geen samenstellingsverklaring afgegeven.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 22 oktober 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 9 maart 2021 ontvangen klacht met nummer 21/422 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A A G STE R

gemachtigde: mr. drs. [A] te [plaats2]

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. S. Saija te Middelburg

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 30 augustus 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door mr. drs. [A]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. S. Saija.

2. De feiten

2.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2. Klaagster woont in het appartementencomplex [B] te [plaats1]. Het complex is gesplitst in 34 appartementen en bijbehorende bergingen en parkeerplaatsen. Op 14 december 2004 is de bijbehorende Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) opgericht. Klaagster is eigenaresse van een appartement in [B] en daarom van rechtswege lid van de VvE.

2.3. Artikel 4 lid 1 van het reglement behorend bij de akte van splitsing van 14 december 2004 luidt:

Na afloop van elk boekjaar, dat gelijk is aan het kalenderjaar, wordt door het bestuur een exploitatierekening over dat boekjaar opgesteld en ter vaststelling aan de jaarlijkse ledenvergadering voorgelegd. Deze exploitatierekening omvat enerzijds de baten en anderzijds de lasten over dat boekjaar, waaronder begrepen een naar tijdsduur evenredig gedeelte van te begroten onderhoudskosten (ondermeer de kosten van periodiek schilderwerk) die op meer jaren betrekking hebben, inbegrepen noodzakelijke vernieuwingen en – zo tot vorming van een reservefonds als bedoeld in artikel 32 eerste lid is besloten – een telkenjare in de vergadering vast te stellen bedrag ten behoeve van een zodanig reservefonds.

2.4. Op 30 januari 2013 heeft de VvE [BV1] (hierna: [BV1]) aangesteld als extern beheerder. Op 10 juli 2013 is met het oog hierop een beheerovereenkomst ondertekend; deze is jaarlijks verlengd. De VvE heeft [BV1] opdracht gegeven tot het verrichten van werkzaamheden op het terrein van administratief beheer, financieel beheer en technisch beheer. In de bij de beheerovereenkomst behorende bijlage ‘taakomschrijving beheerder’ is nader aangegeven wat onder deze diensten valt. Uit deze taakomschrijving blijkt dat onder financieel beheer onder meer valt het jaarlijks vervaardigen van een conceptbegroting en het opmaken van de jaarrekening van de VvE.

2.5. Op de ledenvergadering van de VvE van 21 mei 2015 is besloten om [BV1] aan te stellen als bestuurder van de VvE. Op deze ledenvergadering is tevens besloten om een door één van de appartementseigenaren opgesteld meerjaren onderhoudsplan (hierna: MJOP) goed te keuren.

2.6. Op de ledenvergadering van de VvE van 14 april 2016 is besloten om een reservering voor meerjarenonderhoud van 0,5% van de nieuwbouwwaarde te hanteren.

2.7. Met ingang van 16 april 2018 zijn de aandelen in [BV1] verworven door [BV2] (hierna: de holding). Van de holding zijn betrokkene en [C] aandeelhouders. Onder meer [BV1] en VvE [BV3] (hierna VvE [BV3]) zijn dochtermaatschappijen van de holding, waarvan betrokkene de indirect bestuurder is. Na de overdracht van de aandelen [BV1] aan de holding zijn de activiteiten van [BV1] ondergebracht in VvE [BV3], met dien verstande dat [BV1] wel bestuurder bleef van – voor deze zaak relevant – de VvE.

2.8. Naar aanleiding van een inspectie op 12 juli 2019 heeft [inspectiebedrijf] voor de VvE een nieuw (concept)MJOP opgesteld.

2.9. Op 2 februari 2021 is aan de leden van de VvE een uitnodiging voor een vergadering op 22 februari 2021 toegezonden, vergezeld van het conceptjaarverslag 2019. Het conceptjaarverslag is afgedrukt op briefpapier van VvE [BV3].

2.10. Tijdens de ledenvergadering van de VvE van 22 februari 2021 is de jaarrekening 2019

vastgesteld. Besloten is om het exploitatietekort 2019 ten laste van de algemene reserve te brengen. Met het door [inspectiebedrijf] opgestelde MJOP is ingestemd.

2.11. Klaagster heeft bij de kantonrechter de vernietiging van besluiten van de VvE verzocht. De kantonrechter heeft de tijdens de ledenvergadering van 22 februari 2020 genomen besluiten vernietigd, behalve het besluit met betrekking tot het MJOP opgesteld door [inspectiebedrijf].

2.12. Met ingang van 1 september 2021 heeft [BV1] haar werkzaamheden voor de VvE beëindigd.

3. De klacht

3.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft niet voldaan aan de verplichting tot ondertekening van de jaarrekening 2019;

b. betrokkene heeft in de jaarrekening 2019 de ontvangsten en de uitgaven verantwoord in plaats van de baten en de lasten;

c. betrokkene heeft toegestaan dat in de jaarrekeningen 2017 t/m 2019 onvoldoende is gereserveerd voor andere dan gewone jaarlijkse kosten door de reserveringen te baseren op de herbouwwaarde van het voorafgaande jaar;

d. betrokkene heeft toegestaan dat niet volledig wordt voldaan aan de verplichting om de bijdragen aan het reservefonds voor meerjarig onderhoud te deponeren op een afzonderlijke spaarrekening;

e. betrokkene heeft toegestaan dat in 2019 drie uitgaven ten laste van het reservefonds voor meerjarig onderhoud zijn gebracht, hoewel die uitgaven geen verband houden met meerjarig onderhoud;

f. betrokkene heeft een vordering op een eigenaar in de jaarrekening 2019 van de vereniging van eigenaars ten onrechte verantwoord als kleine kas;

g. betrokkene heeft gewerkt met gelijkblijvende voorschotbedragen zonder te wijzen op de mogelijke gevolgen ervan;

h. betrokkene heeft een niet-realistisch MJOP voorgesteld, passend bij de huidige financiële ruimte van de VvE in plaats van passend bij het te onderhouden object;

i. betrokkene heeft stemmingmakerij en/of laster gefaciliteerd;

j. betrokkene heeft ten onrechte geen samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2019 van de VvE.

4. De beoordeling

4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en, voor zover van toepassing, de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

4.2.1. Betrokkene stelt zich primair op het standpunt dat, voor zover hij bij het bestuur en/of beheer van de VvE betrokken is geweest, dit niet heeft plaatsgevonden in de uitoefening van zijn beroep als accountant maar als (mede)aandeelhouder en bestuurder van de holding. Hij stelt dat over deze werkzaamheden niet op grond van artikel 22, eerste lid van de Wtra bij de Accountantskamer kan worden geklaagd.

4.2.2. De Accountantskamer gaat voorbij aan dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Het gaat bij dit verweer om de vraag of betrokkene zijn beroep als accountant heeft uitgeoefend, in het bijzonder of de klacht betrekking heeft op een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de VGBA. Van een professionele dienst is volgens dit artikel sprake als bij de werkzaamheden vakbekwaamheid als accountant wordt aangewend of kan worden aangewend. Werkzaamheden als het financieel beheer voor de VvE, waaronder het jaarlijks opstellen van de balans en de staat van baten en lasten van de VvE, liggen op het terrein van accountancywerkzaamheden en vergen daarom inzet en bekwaamheid zodra een accountant daarbij betrokken is. Voor zover het financieel beheer door medewerkers van [BV1] en/of VvE [BV3] is gedaan, geldt dat betrokkene daarvoor als (indirect) bestuurder van deze dochtermaatschappijen vaktechnisch verantwoordelijk is. Daarbij komt dat betrokkene zich ook persoonlijk met het financieel beheer en met name de kritiek daarop van (de gemachtigde van) klaagster heeft bemoeid. Uit de stukken blijkt dat hij in december 2020 een bespreking met de gemachtigde van klaagster heeft gevoerd naar aanleiding van haar commentaar op de conceptjaarrekening 2019. Nadien is door hem met haar hierover gecorrespondeerd. De klachten hebben mede op deze periode betrekking.

Klachtonderdeel a:

betrokkene heeft niet voldaan aan de verplichting tot ondertekening van de jaarrekening 2019.

4.3.1. De Accountantskamer begrijpt dit klachtonderdeel zo, dat klaagster betrokkene verwijt dat [BV1], de bestuurder van de VvE, de jaarrekening 2019 niet voorafgaand aan de ledenvergadering van 22 februari 2021 heeft ondertekend.

4.3.2 Vaststaat dat de jaarrekening niet voorafgaand aan de ledenvergadering is ondertekend. Op grond van artikel 5:135 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met artikel 2:48 lid 1 BW, is een bestuurder verplicht om de balans en de staat van baten en lasten te ondertekenen. De wet schrijft niet met zoveel woorden voor op welk moment die ondertekening moet plaatsvinden. De strekking van het ondertekeningsvoorschrift is allicht, in algemene zin, dat de ledenvergadering kan verifiëren dat wat haar ter vaststelling wordt voorgelegd, een door het bestuur opgemaakte balans en staat van baten en lasten is. Aangenomen moet echter worden dat het bestuur dat ook op andere wijze duidelijk kan maken en documenteren. Bij gebreke van een concreet wettelijk (of statutair) voorschrift dat het bestuur ertoe dwingt om de balans en staat van baten en lasten voorafgaand aan de ledenvergadering te ondertekenen, kan daarom niet gezegd worden dat betrokkene tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld door een ongetekende jaarrekening 2019 ter vaststelling voor te leggen aan de ledenvergadering.

4.3.3. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b:

betrokkene heeft in de jaarrekening 2019 de ontvangsten en de uitgaven verantwoord in plaats van de baten en de lasten.

4.4.1. De Accountantskamer stelt voorop dat uit artikel 4 van het reglement, behorend bij de splitsingsakte van de VvE, volgt dat de jaarlijkse exploitatierekening van de VvE moet worden opgesteld op basis van een stelsel van baten en lasten. [BV1] was gehouden om dit uitgangspunt bij het opstellen van de jaarrekening in acht te nemen.

4.4.2. De Accountantskamer verwerpt het in dit verband door betrokkene gevoerde verweer dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat het financieel beheer ten behoeve van de ledenvergadering wordt gecontroleerd door de kascommissie. Het was de verantwoordelijkheid van betrokkene om ervoor zorg te dragen dat de jaarrekening werd opgesteld op basis van het stelsel van baten en lasten, inclusief eventueel overlopende posten, en niet op basis van het kasstelsel.

4.4.3. De Accountantskamer stelt vast dat in de jaarrekening 2019 niet alle facturen zijn verantwoord die betrekking hebben op 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat verscheidene facturen die betrekking hebben op 2019 zijn verantwoord in 2020. De Accountantskamer is van oordeel dat deze verwerking, waarbij voor deze kosten geen rekening is gehouden met overlopende posten, in strijd is met het in artikel 4 van het reglement voorgeschreven stelsel van baten en lasten. Betrokkene heeft verder ook niet toegelicht waarom hij de facturen op deze wijze heeft verwerkt. Betrokkene heeft, door hiermee in te stemmen en deze gegevens zo te verwerken, gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.4.4. Klachtonderdeel b is daarom gegrond.

Klachtonderdeel c:

betrokkene heeft toegestaan dat in de jaarrekeningen 2017 t/m 2019 onvoldoende is gereserveerd voor andere dan gewone jaarlijkse kosten door de reserveringen te baseren op de herbouwwaarde van het voorafgaande jaar.

4.5.1. Artikel 5:126 lid 2 aanhef en onder b BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de jaarlijkse reservering ten behoeve van het reservefonds, als bedoeld in het eerste lid van artikel 5:126 BW, ten aanzien van een voor bewoning bestemd gebouw als bedoeld in titel 9 van Boek 5 BW tenminste 0,5% van de herbouwwaarde bedraagt.

4.5.2. Voor wat betreft de vermelding van de herbouwwaarde in de jaarrekening 2017 geldt dat deze jaarrekening voorafgaand aan de overname door de holding van de aandelen in [BV1] is vastgesteld. Daarom kan betrokkene hiervoor niet vaktechnisch verantwoordelijk worden gehouden.

4.5.3. In de jaarrekeningen 2018 en 2019 is bij de bepaling van het bedrag van de reservering uitgegaan van de herbouwwaarde volgens de verzekeringspolis van het voorafgaande jaar. Artikel 5:126 lid 2 aanhef en onder b BW schrijft niet voor hoe de herbouwwaarde moet worden bepaald. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever dit ook niet nader heeft willen regelen, en in elk geval als mogelijkheid heeft genoemd dat wordt aangesloten bij de herbouwwaarde zoals die is bepaald in het kader van een afgesloten verzekering. Dat betrokkene bij de verzekeringspolis heeft aangesloten is op zichzelf dus niet verwijtbaar. Artikel 5:126 lid 2 aanhef en onder b BW schrijft niet met zoveel woorden voor welk peilmoment moet worden gekozen voor de bepaling van de minimale dotatie in enig jaar. Het ligt voor de hand van een zo recent mogelijke herbouwwaarde uit te gaan omdat daarmee kan worden bereikt dat het bedrag van het rervefonds gelijk tred houdt met de herbouwwaarde. Betrokkene had daarvoor moeten kiezen dan wel tenminste moeten toelichten dat en waarom hij dat in de voorliggende jaarrekeningen niet had gedaan. Dit heeft betrokkene niet gedaan en hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.5.4. Klachtonderdeel c is daarom in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel d:

betrokkene heeft toegestaan dat niet volledig wordt voldaan aan de verplichting om de bijdragen aan het reservefonds voor meerjarig onderhoud te deponeren op een afzonderlijke spaarrekening.

4.6.1. Uit artikel 5:126 lid 3 BW volgt dat de bijdragen ten behoeve van het reservefonds

op een afzonderlijke betaal- of spaarrekening moeten worden gedeponeerd. Hiervan kan bij

besluit van de ledenvergadering, genomen met een meerderheid van tenminste vier vijfde

van de uitgebrachte stemmen of door middel van het verstrekken van een bankgarantie worden

afgeweken. Van een dergelijk besluit of bankgarantie is geen sprake.

4.6.2. De Accountantskamer is van oordeel dat uit artikel 5:126 lid 3 BW niet volgt dat het bedrag van het reservefonds niet over meerdere betaal- of spaarrekeningen mag worden verdeeld. De bedoeling van deze bepaling is om te waarborgen dat voldoende saldo aanwezig is om de uitgaven te dekken. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel bedoeld heeft om (mede) hierover te klagen, slaagt dit klachtonderdeel niet.

4.6.3. De Accountantskamer begrijpt dat klaagster (ook) erover klaagt dat eind 2020 twee facturen tot een totaalbedrag van € 11.285,57 zijn betaald met gebruikmaking van het spaarsaldo dat is aangehouden in verband met de reserve voor meerjarig onderhoud. Betrokkene heeft erkend dat die betaling aldus heeft plaatsgevonden. De reden daarvoor was dat het saldo op de betaalrekening ontoereikend was om de facturen te kunnen betalen.

4.6.4. De Accountantskamer overweegt dat gesteld noch gebleken is dat het haalbaar was de betaling van beide facturen tot de ledenvergadering in februari 2021 uit te stellen. Wel hadden de leden over de betaling ten laste van het spaarsaldo tijdig geïnformeerd behoren te worden. Op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid had zo nodig een ledenvergadering langs elektronische weg gehouden kunnen worden. Door de leden niet tijdig te informeren over de betaling ten laste van het spaarsaldo, is in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.6.5. Klachtonderdeel d is daarom in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel e:

betrokkene heeft toegestaan dat in 2019 drie uitgaven ten laste van het reservefonds voor meerjarig onderhoud zijn gebracht, hoewel die uitgaven geen verband houden met meerjarig onderhoud.

4.7.1. Betrokkene heeft niet tegengesproken dat de drie door klaagster genoemde uitgaven niet in verband staan met meerjarig onderhoud. De uitgaven houden verband met, kort gezegd, het aanbrengen van ledverlichting, terrasreiniging en liftaanpassing. Het verweer van betrokkene dat de kascommissie controleert en dat ledenvergadering beslist of uitgaven ten laste van het reservefonds worden gebracht is op zichzelf juist, maar laat onverlet dat betrokkene in elk geval de leden had behoren te informeren dat de drie uitgaven, hoewel deze geen verband met meerjarig onderhoud hielden, ten laste van het reservefonds meerjarig onderhoud waren gebracht. Door dit na te laten heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.7.2. Klachtonderdeel e is daarom gegrond.

Klachtonderdeel f:

betrokkene heeft een vordering op een eigenaar in de jaarrekening 2019 ten onrechte verantwoord als kleine kas.

4.8.1. In 2019 is in totaal € 600 overgemaaakt van een bankrekening van de VvE naar de bankrekening van een voormalig lid van de technische commissie van de VvE. Daaruit konden door dit voormalig lid uitgaven ten behoeve van technisch onderhoud worden bestreden. Ultimo 2019 was € 440,09 hiervan nog niet gebruikt. In de jaarrekening 2019 is dit bedrag onder liquide middelen gepresenteerd als “kas”. De Accountantskamer is van oordeel dat deze post in de jaarrekening anders, namelijk als vordering op het desbetreffende lid, gerubriceerd had moeten worden. Dat de ledenvergadering de jaarrekening inclusief deze post heeft vastgesteld is in dit verband niet van belang.

4.8.2. De rubricering als kas is in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.8.3. Klachtonderdeel f is daarom gegrond.

Klachtonderdeel g:

betrokkene heeft gewerkt met gelijkblijvende voorschotbedragen zonder te wijzen op de mogelijke

gevolgen ervan.

4.9.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het voorschot op de jaarlijkse ledenbijdrage niet is geïndexeerd in de jaren waarop deze klacht ziet.

4.9.2. In artikel 45 van het bij de splitsingsakte behorende reglement is, voor zover hier van belang, bepaald dat alle in het reglement vermelde en bedoelde bedragen jaarlijks zullen worden geïndexeerd op basis van het jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te publiceren prijsindexcijfer van de Consumenten Prijzen Index (CPI). De leden van de VvE zijn er in de voorgestelde begrotingen niet op gewezen dat het niet indexeren van de ledenbijdrage in strijd is met artikel 45 van het reglement. Daaraan doet niet af dat volgens het verweer van bertrokkene het nieuwe MJOP ertoe zou leiden dat de jaarlijkse dotatie aan het reservefonds verlaagd zou kunnen worden en de bijdrage van leden daarom niet verhoogd hoefde te worden. In strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zijn de leden van de VvE niet op (de schending van) artikel 45 attent gemaakt.

4.9.3. Klachtonderdeel g is daarom gegrond.

Klachtonderdeel h:

betrokkene heeft een niet-realistisch MJOP voorgesteld, passend bij de huidige financiële ruimte van de VvE in plaats van passend bij het te onderhouden object.

4.10.1. Het is niet aan de Accountantskamer om te beoordelen of de inhoud van het MJOP van [inspectiebedrijf] de toets van de kritiek kan doorstaan. Dat behoort via de route van een verzoek tot vernietiging van het daarop betrekking hebbende besluit van de VvE op de voet van artikel 5:130 BW tot de taak en de bevoegdheid van de kantonrechter. Die route heeft klaagster gevolgd. Klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat betrokkene met betrekking tot het MJOP een fundamenteel beginsel heeft geschonden.

4.10.2. Klachtonderdeel h is ongegrond.

Klachtonderdeel i:

betrokkene heeft stemmingmakerij en/of laster gefaciliteerd.

4.11.1. Op 15 februari 2021 heeft een medewerker van VvE [BV3] een aantal stukken ten behoeve van de ledenvergadering doorgezonden aan de leden. Een van de doorgezonden stukken is een verslag van de kascommissie. De tekst van punt 2 van dit verslag luidt als volgt:

“Verder is het kennelijk nodig om te wijzen op de manier waarop een kascommissie haar werk moet verrichten. Een kascommissie moet zich door geen enkel orgaan of persoon onder druk laten zetten. Zoals in de notitie van de kascommissie d.d. 2 februari 2021 is aangegeven hebben dhr. [D] en mevr. [X] zich hier niet aan gehouden. De kascommissie dient in alle rust haar werkzaamheden te kunnen verrichten. De uitkomst van deze werkzaamheden wordt aan de ALV kenbaar gemaakt. Informatieverstrekking is een taak van het bestuur. De volstrekt onacceptabele wijze waarop dhr. [D] en mevr. [X] getracht hebben het werk van de kascommissie te beïnvloeden is zeer laakbaar. Ondanks de herhaaldelijk aan dhr. [D] gedane mededeling dat het boekjaar 2020 geen deel uitmaakte van de controleopdracht, bleef hij ook hierover hardnekkig vragen stellen. De kascommissie heeft alleen in 2020 voortgezette controle uitgevoerd, voor zover van belang voor het oordeel over de jaarrekening 2019. Tevens is steeksproefsgewijs nagegaan in 2020 of er al sprake was van een aanzet tot verbetering van de interne controle.

Op 1 februari 2021 heeft, zoals de kascommissie in de notitie van 2 februari heeft gemeld, de kascommissie een aangetekend schrijven van dhr. [D] en mevr. [X] ontvangen, waarbij de kascommissie in gebreke en aansprakelijk wordt gesteld. De kascommissie werkt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en de ALV. Deze organen zijn dus mede aansprakelijk gesteld.

De mening van de kascommissie omtrent de acties en activiteiten van dhr. [D] en mevr. [X] is reeds weergegeven in de notitie van 2 februari 2021. De kascommissie doet een beroep op de andere eigenaren om een eind te maken aan de destructieve activiteiten van deze personen. Van het bestuur van de ALV wordt met spoed om adequate maatregelen gevraagd. Wanneer deze personen geen halt wordt toegeroepen, zal de animo om zich als vrijwilliger aan te melden aanzienlijk afnemen.”

4.11.2. Hoewel de Accountantskamer zich kan voorstellen dat klaagster de toonzetting van dit verslag als onprettig en kritisch heeft ervaren, was de inhoud van dit stuk niet zodanig dat betrokkene dan wel de onder zijn verantwoordelijkheid werkende medewerker van VvE [BV3] had moeten weigeren om dit stuk door te sturen aan de leden. Betrokkene heeft dan ook niet gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel.

4.11.2. Klachtonderdeel i is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel j:

betrokkene heeft ten onrechte geen samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2019

van de VvE.

4.12.1. Uit Standaard 4410.2, onder 1, sub b, volgt dat deze standaard ook van toepassing is op het opstellen en presenteren van een financieel overzicht waarbij deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving wordt aangewend. Voor wat moet worden verstaan onder een financieel overzicht is Standaard 4410.A3A van belang. De Standaard luidt hier, voor zover hier van belang, als volgt:

“Een kenmerkend verschil van financiële overzichten ten opzichte van overige vormen van historische financiële informatie is dat financiële overzichten toelichtingen bevatten. De toelichtingen omvatten gewoonlijk een overzicht van belangrijke gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere, tekstuele of cijfermatige, toelichtingen (zoals in een jaarrekening). In deze Standaard wordt onder toelichtingen niet verstaan enkel cijfermatige specificaties, zoals een verdere uitsplitsing of rubricering van de post algemene kosten.”

4.12.2. De Accountantskamer stelt vast dat de jaarrekening 2019, overgelegd als productie 32 bij het klaagschrift, hoofdzakelijk cijfermatige specificaties bevat, maar dat bij onderdeel 13 (aandeel algemene kosten) ook tekstuele toelichtingen zijn gegeven die (dus) verdergaan dan enkel cijfermatige specificaties. Hieruit volgt dat de jaarrekening 2019 een financieel overzicht is in de zin van Standaard 4410.2, onder 1, sub b en dat Standaard 4410 van toepassing is op de opdracht tot het opstellen van de jaarrekening.

4.12.3. Uit Standaard 4410.40 volgt dat de accountant in geval van een opdracht waarop Standaard 4410 van toepassing is, een schriftelijke samenstellingsverklaring dient af te geven die voldoet aan de eisen deze Standaard. Vast staat dat betrokkene een dergelijke samenstellingsverklaring niet heeft afgegeven. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.11.4. Klachtonderdeel j is daarom gegrond.

5. De maatregel

5.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene in meerdere opzichten gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De vastgestelde tekortkomingen zijn evenwel niet allemaal even ernstig en betrokkene heeft ter zitting er blijk van gegeven dat hij zich (achteraf/bij nader inzien) realiseert dat het financieel beheer onder zijn verantwoordelijkheid als accountant viel.

De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a, h en i ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen b, c (deels), d (deels), e, f, g en j gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.