ECLI:NL:TACAKN:2021:59 Accountantskamer Zwolle 21/290 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:59
Datum uitspraak: 17-09-2021
Datum publicatie: 17-09-2021
Zaaknummer(s): 21/290 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant die betrokken was bij de samenwerking tussen twee partijen en bij de koop en verkoop van aandelen. Klacht gedeeltelijk gegrond; strijd met fundamentele beginselen van objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Oplegging maatregel van berisping. De sterk eenzijdige samenwerkingsovereenkomst ten gunste van zijn ene cliënt en ten nadele van zijn andere cliënt, vormde bovendien een bedreiging voor betrokkenes objectiviteit. Betrokkene had in het kader van de toepassing van professionele oordeelsvorming, na signalering van de bedreiging, een toereikende maatregel moeten nemen om de bedreiging tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Verkoopovereenkomst: onder de gegeven omstandigheden kon betrokkene hoe dan ook niet volstaan met een enkele (herhaalde) mondelinge aanbeveling aan klager om externe financiële advisering in te roepen, maar had hij dit expliciet schriftelijk moeten doen en/of zich er anderszins van moeten overtuigen dat zijn advies bij klager was doorgedrongen . Betrokkene heeft door een standpunt in te nemen met betrekking tot de interpretatie van een bepaling van de verkoopovereenkomst, partij gekozen ten gunste van één van beide bij deze overeenkomst betrokken partijen. Betrokkene heeft de stelling dat de LOR’s ontbreken bij de jaarrekeningen 2017 en 2018 onvoldoende weerlegd.    

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 17 september 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 10 februari 2021 ontvangen klacht met nummer 21/290 Wtra AK van

1. X1 B.V.

gevestigd te [plaats1]

2. X2

wonende te [plaats1]

K L A G E R S

advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [2]

B E T R O K K E N E

gemachtigde: mr. [A] RA te [plaats3]

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de brief van klagers van 12 mei 2021 met bijlagen

-          de brief van klagers van 19 mei 2021 met bijlage

-          de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van beide zijden.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Klagers zijn verschenen in de persoon van [X2] (hierna: [X2]), bijgestaan door zijn advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. [A] RA.  

2.             De feiten

2.1.         Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [[accountantskantoor1]] in [plaats2], waar hij partner is.

2.2.        [X2] heeft sinds 2011 een eenmanszaak geëxploiteerd die zich bezighield met (asfalt)wegenbouw. Begin 2012 is [X2] in contact gekomen met [B] (hierna: [B]). [X2] en [B] hebben in april 2012 samen een nieuwe onderneming opgericht die zich bezig houdt met (asfalt)wegenbouw. De nieuwe onderneming bestaat uit twee vennootschappen, te weten [BV1]    (hierna: [BV1]) en [BV2] (hierna: [BV2]). [BV2] houdt 100 % van de aandelen [BV1]. De persoonlijke vennootschap van [X2], [X1] (hierna: [X1]) hield 50 % van de aandelen [BV2]. De persoonlijke vennootschap van [B], [BV3] (hierna: [BV3]) hield eveneens 50 % van de aandelen [BV2]. [X2] en [B] waren ieder middellijk zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV1] en [BV2].

2.3.        Betrokkene heeft op 28 juni 2013 opdrachten van [BV2] en [BV1] aanvaard voor het samenstellen van de jaarrekening 2012 en opvolgende jaren. Daarnaast heeft [accountantskantoor1] ook opdrachten gehad voor het samenstellen van de jaarrekeningen van [X1].

2.4.        Na verloop van enkele jaren is de samenwerking tussen [X2] en [B] verslechterd. [B] heeft betrokkene verzocht een samenwerkingsovereenkomst op te stellen. Op 13 januari 2017 heeft betrokkene aan [X2] en [B] een e-mail gestuurd met als bijlage een samenwerkingsovereenkomst, met daarbij de volgende mededeling: “Bijgaand de samenwerkingsovereenkomst zoals wij deze, op jullie beider verzoek, hebben opgesteld.” Op 24 januari 2017 hebben [X2] en [B] namens [X1] respectievelijk [BV3] de samenwerkingsovereenkomst ondertekend. [B] verkreeg volgens deze samenwerkingsovereenkomst niet alleen de dagelijkse leiding over [BV2] en [BV1], maar ook de exclusieve zeggenschap over het complete commerciële, investerings- en dividendbeleid. Aan [X2] werden operationele taken toebedeeld.

2.5.        Op 5 februari 2018 hebben [X2], [B] en betrokkene een gesprek gehad over een door [B] aan [X2] gedaan aanbod tot uitkoop van [X2] tegen een koopprijs van € 350.000 voor de aandelen van [X2] in [BV2]. Op 7 februari 2018 hebben [X2] en [B] namens [X1] respectievelijk [BV3] een overeenkomst van koop en verkoop van aandelen (hierna: verkoopovereenkomst) gesloten, tegen een koopprijs van in totaal € 370.000. Hierin is overeengekomen dat [X1] haar aandelen in [BV2] in twee tranches verkoopt en levert aan [BV3]. De levering van de eerste tranche (7.200 aandelen voor € 280.000) zou uiterlijk plaatsvinden op 9 maart 2018. De levering van de tweede tranche (1.800 aandelen voor € 90.000) zou uiterlijk plaatsvinden op 31 december 2019. De verkoopovereenkomst bevat in artikel 9 tevens een concurrentie- en relatiebeding. De eerste tranche van de aandelen [BV2] is daadwerkelijk geleverd op 5 maart 2018. [X2] is kort daarna afgetreden als bestuurder van [BV2] en [BV1], maar nog wel werkzaamheden blijven verrichten voor deze vennootschappen.

2.6.        Op enig moment heeft [X2] bedenkingen gekregen over de verkoopprijs van de aandelen. Op 26 februari 2019 hebben [X2] en betrokkene een gesprek gehad over de wijze waarop de onderneming gewaardeerd was. Betrokkene heeft daarbij een overzicht opgesteld waarin is aangegeven hoe de koopprijs zich verhoudt tot de zichtbare intrinsieke waarde van de onderneming

2.7.        Op 30 oktober 2019 is vanuit [accountantskantoor1] een opdracht verstrekt aan een notaris om een passeerdatum te regelen voor de tweede tranche van de aandelenoverdracht. Op 12 november 2019 heeft betrokkene [X2] ervan op de hoogte gesteld dat een afspraak met de notaris is gemaakt voor 30 december 2019. In de maanden november en december 2019 is betrokkene diverse keren benaderd door [X2] en [B] in verband met deze transactie. Betrokkene heeft van [B] een lijst van opdrachtgevers (hierna: bijlage 3) ontvangen die volgens [B] onder het concurrentie- en relatiebeding zouden moeten vallen. Betrokkene heeft de van [B] ontvangen lijsten, waaronder bijlage 3, op 9 december 2019 doorgezonden aan [X2] met de vraag of deze lijsten inhoudelijk akkoord zijn. Op 11 december 2019 schreef betrokkene [X2] het volgende:

“Naar aanleiding van je vragen inzake de overeenkomst tussen [X1] en [BV3] het volgende:

* Artikel 9 lid e geeft aan: Bijlagen 1, 2 en 3 zullen voor levering van de eerste en voor levering van de tweede tranche worden ondertekend en geparafeerd door koper en verkoper.

Dat [voornaam1] nu een nieuwe bijlage 1, 2 en 3 opstelt, lijkt derhalve gerechtvaardigd. De inhoud hiervan moet natuurlijk wel conform de werkelijkheid zijn.”

2.8.        Op 24 december 2019 heeft [C] (hierna: [C]), fiscaal jurist bij [accountantskantoor1], de notaris laten weten dat de verkopende partij, [X1], de afspraak voor het passeren van de akte in verband met de levering van de aandelen, op 30 december 2019, door wilde laten gaan, maar dat dit wat [X2] betreft ‘onder protest’ zou gebeuren, omdat hij het niet eens was met de inhoud van bijlage 3. [C] heeft de notaris gevraagd of daarvan melding kan worden gemaakt in de akte. Betrokkene heeft de door hem in cc ontvangen e-mail van [C] doorgemaild aan [X2]. Op 30 december 2019 heeft [X2] laten weten dat hij de overeenkomst in verband met de levering van de tweede tranche van de aandelen niet zal tekenen.

2.9.        Eind december 2019 heeft betrokkene diverse e-mails ontvangen van [X2], waarin deze hem vraagt om inzage in de boeken van [BV2] en [BV1]. Na overleg met de compliance officer van [accountantskantoor1] heeft betrokkene de stukken op 13 januari 2020 toegezonden aan [X2]. Op 17 februari 2020 heeft vervolgens een exitgesprek plaatsgevonden tussen [X2] en betrokkene.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

a.            betrokkene heeft ten onrechte de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2] over de boekjaren 2017 en 2018 niet eerst aan klagers toegestuurd en deze concept-jaarrekeningen niet met klagers besproken;

b.            betrokkene heeft ten onrechte de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2] over de boekjaren 2017 en 2018 achtergehouden en niet op verzoek aan klagers verstrekt;

c.            betrokkene heeft bij het samenstellen van de jaarrekeningen van [X1] over de boekjaren 2017 en 2018 in strijd gehandeld met Standaard 4410 door onder meer, maar niet uitsluitend:

-              samenstellingsverklaringen bij deze jaarrekeningen af te geven,

-              de opdrachten ter zake van de boekjaren 2017 en 2018 niet (steeds) terug te geven;

d.            betrokkene heeft ten onrechte geen (geschikte) maatregel getroffen in het kader van de voor hem geldende beginselen van objectiviteit en/of integriteit en/of professionaliteit;

e.            betrokkene heeft door zijn handelen met betrekking tot de jaarrekeningen het accountantsberoep in diskrediet gebracht, op grond waarvan betrokkene:

-              niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden,

                -              in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende wet- en regelgeving,

-              in strijd heeft gehandeld met de VGBA, waaronder daarin opgenomen beginselen van objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit, en

                -              zich niet (voldoende) professioneel-kritisch heeft opgesteld;

f.             betrokkene heeft ten onrechte:

-              de opdracht tot het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst aanvaard en deze overeenkomst opgesteld en geleverd,

-              zich niet van de samenwerkingsovereenkomst gedistantieerd en/of de opdracht neergelegd en/of teruggegeven,

-              klagers niet voorgelicht en/of geadviseerd over de aard, inhoud en betekenis van deze overeenkomst,

-              klagers niet geïnformeerd over dan wel gewaarschuwd voor risico’s van (het aangaan van) deze overeenkomst en de mogelijke gevolgen daarvan,

                -              [X2] niet geadviseerd om een eigen (juridisch) adviseur in te schakelen;

g.            betrokkene heeft  wat betreft de samenwerkingsovereenkomst ten onrechte geen (geschikte) maatregel getroffen in het kader van de voor hem geldende beginselen van objectiviteit, integriteit en/of professionaliteit;

h.            betrokkene heeft door zijn handelen met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomst het accountantsberoep in diskrediet gebracht, op grond waarvan betrokkene:

-              niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden,

                -              in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende wet- en regelgeving,

-              in strijd heeft gehandeld met de VGBA, waaronder daarin opgenomen beginselen van objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit, en

                -              zich niet (voldoende) professioneel-kritisch heeft opgesteld;

i.             betrokkene heeft gedurende zijn betrokkenheid bij het proces van verkoop en levering van de aandelen [BV2] ten onrechte:

-              klagers niet geadviseerd en/of voorgelicht over de modaliteiten, aard, inhoud en betekenis van de overeenkomst en de opbouw en totstandkoming van de prijs,

-              klagers niet geïnformeerd over dan wel gewaarschuwd voor de risico’s van (het aangaan van) de overeenkomst tot verkoop van de aandelen en de mogelijke gevolgen daarvan,

-              [X2] niet geadviseerd om een eigen (financieel) adviseur in te schakelen,

-              een niet overeengekomen, eenzijdig gewijzigde en niet juiste dan wel betwiste versie bijlage 3 bij de overeenkomst tot levering van de tweede tranche van de aandelen [BV2] aan klagers toegestuurd,

-              de notaris bericht dat klagers eind december 2019 voor de resterende 10 % aandelen [BV2] wilden passeren;

j.             betrokkene heeft zich gedurende zijn betrokkenheid bij het proces van verkoop en de levering van de aandelen [BV2] ten onrechte niet gedistantieerd dan wel geen (geschikte) maatregel getroffen in het kader van de voor hem geldende beginselen van objectiviteit, integriteit en/of professionaliteit;

k.            betrokkene heeft door zijn handelen ten aanzien van de verkoop en de levering van de aandelen [BV2] het accountantsberoep in diskrediet gebracht, op grond waarvan betrokkene:

-              niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden,

                -              in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende wet- en regelgeving,

-              in strijd heeft gehandeld met de VGBA, waaronder daarin opgenomen beginselen van objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit, en

                -              zich niet (voldoende) professioneel-kritisch heeft opgesteld.

4.             De beoordeling

4.1. 1.     Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

4.1.2.     De Accountantskamer zal eerst de klachtonderdelen f tot en met h, die betrekking hebben op de samenwerkingsovereenkomst, gezamenlijk bespreken. Vervolgens zal de Accountantskamer de klachtonderdelen i, eerste tot en met derde gedachtestreepje, tot en met k, die betrekking hebben op de advisering inzake de verkoop en levering van aandelen [BV2], bespreken. Daarna zal de Accountantskamer klachtonderdelen i, vierde en vijfde gedachtestreepje bespreken, die betrekking hebben op de toezending van een gewijzigde versie van bijlage 3 bij de overeenkomst van aandelenoverdracht en op de correspondentie met de notaris. Ten laatste zal de Accountantskamer de klachtonderdelen a tot en met e, die betrekking hebben op de jaarrekeningen van [BV1], [BV2] en [X1], bespreken.

4.1.3.     Aldus zijn er vier clusters van klachtonderdelen die hierna worden besproken. Voor zover daarbij  niet uitdrukkelijk wordt ingegaan op bepaalde aspecten die genoemd zijn de klachtonderdelen zoals door klagers geformuleerd, is de Accountantskamer van oordeel dat deze aspecten tuchtrechtelijk onvoldoende zelfstandige betekenis hebben om separaat te beoordelen.

De samenwerkingsovereenkomst

Klachtonderdelen f, g, h, :

4.2.1.     De Accountantskamer stelt voorop dat gebleken is dat betrokkene de door [B] verstrekte opdracht tot het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst tussen [B] en [X2] heeft aanvaard. In deze overeenkomst zouden uitgangspunten voor de samenwerking tussen [B] en [X2] worden vastgelegd. Betrokkene was daarom verantwoordelijk voor de uitvoering van deze opdracht. Dat de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van deze opdracht feitelijk door anderen binnen [accountantskantoor1] (de juridische afdeling) zijn verricht maakt niet dat betrokkene niet langer vaktechnisch verantwoordelijk is voor een goede uitvoering van deze opdracht. In dit verband verdient aantekening dat betrokkene niet stelt dat er over de samenwerkingsovereenkomst enig contact is geweest tussen [B] en iemand anders van [accountantskantoor1] dan hemzelf, terwijl klagers onweersproken stellen dat er tussen [X2] en [accountantskantoor1] in het geheel geen contact hierover is geweest anders dan in de vorm van de e-mail van betrokkene van 13 januari 2017 (hiervoor, 2.4). In deze e-mail heeft betrokkene niet iemand anders binnen [accountantskantoor1] als verantwoordelijke aangewezen, laat staan dat [X2] (en/of [B]) dat heeft aanvaard. In de e-mail heeft betrokkene het in elk geval over de overeenkomst die “wij” hebben opgesteld, en dat kan op zichzelf beschouwd al bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat hijzelf daarvoor (vaktechnisch) (mede)verantwoordelijkheid droeg.

4.2.2.     Vastgesteld moet worden dat de samenwerkingsovereenkomst strekte tot een grote (formele) machtsverschuiving binnen [BV2] en [BV1] ten gunste van [B]. Ter zitting heeft betrokkene bevestigd dat hij op geen enkele wijze bij [X2] heeft geverifieerd of deze begreep welke vergaande restricties de samenwerkingsovereenkomst hem beoogde op te leggen, dan wel hem heeft geadviseerd hierover (juridisch) advies in te winnen. Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De sterk eenzijdige overeenkomst ten gunste van zijn ene cliënt ([B]) en ten nadele van zijn andere cliënt ([X2]), vormde bovendien een bedreiging voor betrokkenes objectiviteit. Betrokkene had in het kader van de toepassing van professionele oordeelsvorming, na signalering van de bedreiging, een toereikende maatregel moeten nemen om de bedreiging tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Dat betrokkene, naar hij stelt, van [B] begrepen had dat ook [X2] het zo wilde, doet hieraan dan ook niet af. Ter zitting is gebleken dat betrokkene geen professionele oordeelsvorming heeft toegepast en geen maatregel heeft genomen.

4.2.3.     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene dusdoende in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en van objectiviteit.

4.2.4.     De klachtonderdelen f, g en h zijn daarom in zoverre gegrond.

Advisering verkoop en levering van aandelen [BV2]

Klachtonderdelen i, j en k, eerste tot en met vierde gedachtestreepje:

4.3.1.     Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting is de Accountantskamer gebleken dat [X2] een groot vertrouwen had in betrokkene als accountant en in zijn deskundigheid. Ook was betrokkene voor [X2] het vaste aanspreekpunt voor de werkzaamheden die vanuit [accountantskantoor1] werden verricht. Dit vertrouwen dat [X2] in hem had, bracht mee dat betrokkene in situaties waarin hij niet enkel optrad ten behoeve van [X2], zoals bij de verkoop en levering van de aandelen [BV2], zich ervan diende te vergewissen dat [X2] begreep wat in het kader van deze transacties zijn rol als accountant was en wat hij in dit verband wel, maar ook niet, voor [X2] kon betekenen. Dat (zijn betrokkenheid bij) dit traject op zichzelf een bedreiging meebracht voor zijn objectiviteit heeft betrokkene ter zitting erkend, en hij stelt dit ook destijds te hebben onderkend.

4.3.2.     De Accountantskamer stelt vast dat [X2] aan betrokkene vragen heeft gesteld over de verkoop, de levering en de waarde van zijn aandelen [BV2]. De rol van betrokkene als samenstellend accountant van de vennootschap, van [BV1] en van de holdingvennootschap van [X2] ([X1]) bracht mee dat het hem niet vrijstond om in dit traject als adviseur van één van partijen ([B] of [X2]) op te treden, of te adviseren over (de aanvaardbaarheid van) de door [B] voorgestelde koopprijs. [X2] stelde hem daarover echter herhaaldelijk vragen. Bovendien werd een bespreking over de cijfers van de vennootschappen en de koopprijs gehouden tussen betrokkene, [B] en [X2], terwijl het aanbod van [B] niet meer inhield dan een koopprijs om en nabij de intrinsieke waarde. Bij die stand van zaken had het juist ook gezien het vertrouwen dat [X2] in betrokkene stelde, op betrokkenes weg gelegen om [X2] op niet mis te verstane wijze aan te raden om voor dit traject een eigen externe financieel adviseur in te schakelen.  Ook had hij zich ervan behoren te vergewissen dat dat advies bij [X2] aankwam en doordrong.

4.3.3.     Betrokkene heeft gesteld dat hij van [X2] had begrepen dat deze voorafgaand aan de bespreking van 5 februari 2018 al met derden over de deal had gesproken, dat [X2] deze derden als deskundig beschouwde, maar hij niet aangaf wie dit waren. [X2] betwist dit, maar los hiervan roept dit relaas van betrokkene vragen op. In de eerste plaats stelt betrokkene niet dat hem in zijn bespreking van die dag met [B] en [X2], waarin ze het over de koopprijs en de cijfers van de vennootschappen gingen hebben, was gebleken dat [X2] inderdaad (enigszins) goed beslagen ten ijs kwam. Betrokkene weerspreekt niet dat [X2] in die bespreking vergeefs om (voorlopige) cijfers over 2017 heeft gevraagd; ook dat zou ernstige twijfels hebben moeten doen rijzen over de adequate voorbereiding van [X2]. Opmerkelijk is verder dat betrokkene stelt dat hij [X2] na afloop van de bespreking nogmaals heeft aangeraden zich van deskundige bijstand te voorzien. Ook deze stelling betwist [X2], maar ook los hiervan laat deze stelling zich moeilijk anders begrijpen dan dat betrokkene er op dat moment nog niet van overtuigd was dat [X2] die bijstand al had – terwijl betrokkene juist stelt dat hij dit al eerder aan [X2] had aangeraden. Onder deze (gestelde) omstandigheden kon betrokkene hoe dan ook niet volstaan met een enkele (herhaalde) mondelinge aanbeveling om externe financiële advisering in te roepen, maar had hij dit expliciet schriftelijk moeten doen en/of zich er anderszins van moeten overtuigen dat zijn advies bij [X2] was doorgedrongen. Dit heeft betrokkene in elk geval niet gedaan en de klacht is daarom in zoverre gegrond.

4.3.4.     Voor zover betrokkene heeft willen betogen dat [X2] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst deskundig financieel advies hééft ingewonnen, namelijk van ing. [D] RB FFP, ontbeert dat betoog feitelijke grondslag. [X2] heeft gesteld dat hij [D] pas heeft ingeschakeld ná ondertekening van de koopovereenkomst, en deze stelling vindt steun in de door betrokkene overgelegde e-mail van [D] van 15 februari 2018 aan [X2] (door [X2] aan betrokkene doorgezonden) waarin [D] schrijft door [X2] te zijn benaderd voor advies met betrekking tot de reeds getekende (koop)overeenkomst.

4.3.5.     De Accountantskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat betrokkene in het traject dat leidde tot de totstandkoming van de koopovereenkomst, heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en van objectiviteit. De klachtonderdelen i, eerste tot en met derde gedachtestreepje, j en k zijn daarom in zoverre gegrond.

De toezending van een gewijzigde bijlage 3 en de correspondentie met de notaris

Klachtonderdelen i, vierde en vijfde gedachtestreepje, j en k:

4.4.1.     Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de koopovereenkomst luidt als volgt:

“In verband met de in deze overeenkomst beschreven koop en verkoop van de aandelen verbinden verkoper en de in de aanhef genoemde bestuurder van de verkoper, ieder voor zich en gezamenlijk, zich jegens koper, om direct noch indirect, voor eigen rekening of voor rekening van derden, behoudens voor rekening van de vennootschap, in welke vorm of hoedanigheid dan ook:

(…)

d.            activiteiten – op welke wijze en in welke omvang dan ook – te ondernemen met betrekking tot de relaties/opdrachtgevers van de vennootschap. Onder relaties/opdrachtgevers van de vennootschap wordt op enig moment verstaan: overheden/(rechts)personen, die opdrachten aan de vennootschap verstrekken of bij de vennootschap aanbrengen of die anderszins goederen of diensten aan, bij of van de vennootschap hebben verstrekt, aangebracht of afgenomen. Aan deze overeenkomst zal een lijst van opdrachtgevers worden gehecht die ten blijke van zijn goedkeuring en instemming door de verkoper zal worden ondertekend dan wel worden voorzien van zijn paraaf. Het bepaalde in letter d, eerste en tweede volzin is op deze derde lijst van overeenkomstige toepassing. Voor een nadere specificering wordt verwezen naar bijlage 3.

e.            bijlagen 1, 2 en 3 zullen voor levering van de eerste én voor levering van de tweede tranche worden ondertekend en geparafeerd door koper en verkoper.”

4.4.2.     In zijn hiervoor in 2.7 weergegeven e-mail van 11 december 2019 heeft betrokkene aan [X2] medegedeeld dat het hem gerechtvaardigd leek dat de bijlagen 1, 2 en 3 bij de koopovereenkomst werden bijgewerkt.

4.4.3.     Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij meende dat als de versie van bijlage 3 bij de levering van de tweede tranche dezelfde zou zijn als de versie die al bij de levering van de eerste tranche was ondertekend, opnieuw paraferen van deze bijlage, zoals voorschreven in artikel 9, eerste lid, onder e, van de overeenkomst niet nodig zou zijn. Hij meende daarom dat bijlage 3 voorafgaand aan de levering van de tweede tranche geactualiseerd moest worden. Daarom heeft hij [X2] gemaild dat het conform de verkoopovereenkomst leek te zijn. Betrokkene heeft ook nog verklaard dat hij er intern juridisch advies over had gevraagd voordat hij [X2] berichtte. Hoe zich dit verhoudt tot de door hem gestelde eigen oordeelsvorming is niet duidelijk geworden. Los daarvan duidt het gestelde vragen van intern advies er in elk geval op  dat de door hem aan [X2] afgegeven opinie over de koopovereenkomst voor betrokkene zelf (ook) niet op voorhand evident was.

4.4.4.     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene door een standpunt in te nemen met betrekking tot de interpretatie van een bepaling van de verkoopovereenkomst, partij heeft gekozen ten gunste van één van beide bij deze overeenkomst betrokken partijen. Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

4.4.5.     Klachtonderdeel i, vierde gedachtestreepje, in samenhang met klachtonderdelen j en k, zijn daarom in zoverre gegrond.

4.4.6.     Betrokkene heeft verklaard dat hij van [X2] had begrepen dat deze de afspraak op 30 december 2019 voor het passeren van de akte in verband met de levering van de aandelen wilde laten doorgaan, maar dat [X2] wilde dat dit ‘onder protest’ zou gebeuren. Daarom heeft [C] dit zo aan de notaris laten weten. Betrokkene bestrijdt dat hij heeft verklaard dat hij wilde dat de levering van de aandelen zou doorgaan.

4.4.7.     De Accountantskamer stelt vast dat partijen verschillende verklaringen hebben afgelegd over het al dan niet (willen laten) doorgaan van de levering van de aandelen op 30 december 2019. Het is voor de Accountantskamer niet mogelijk om vast te stellen welke verklaring de juiste is. Omdat niet vast staat dat een medewerker van [accountantskantoor1], voor wie betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk is, de notaris in strijd met de kenbaar gemaakte wil van [X2] heeft bericht dat [X2] wilde dat de levering van de aandelen zou doorgaan, is niet gebleken dat betrokkene door het doen van deze mededeling, waarvoor hij vaktechnisch verantwoordelijk is, gehandeld heeft in strijd met enig fundamenteel beginsel.

4.4.8.     Klachtonderdeel i, vijfde gedachtestreepje, is daarom ongegrond.

De jaarrekeningen van [BV1] en [BV2]

Klachtonderdelen a, b, d en e:

4.5.1.     Klagers hebben in hun klaagschrift betoogd dat wat betreft de jaarrekeningen 2017 en 2018 van [X1] de Letters of Representation (LOR’s) ontbreken. Betrokkene heeft hierop in zijn verweerschrift niet gereageerd. Eerst ter zitting heeft hij deze stelling van klagers weersproken, maar hij heeft zijn standpunt dat de LOR’s niet ontbreken niet op enigerlei wijze onderbouwd. Betrokkene moet toch eenvoudig kunnen aantonen  dat de LOR’s bij deze jaarrekeningen van [X1] niet ontbreken. Betrokkene heeft de stelling van klagers dat de LOR’s ontbreken bij de jaarrekeningen 2017 en 2018 van [X1] dan ook onvoldoende weerlegd. Aangenomen moet daarom worden dat betrokkene bij het afgeven van zijn samenstellingsverklaringen bij deze jaarrekeningen, in strijd met Standaard 4410.37, niet beschikte over een erkenning van het management van [X1] dat het de verantwoordelijkheid heeft genomen voor de definitieve versie van de samengestelde historische financiële informatie. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.5.2.     Klachtonderdeel c is daarom in zoverre gegrond.

4.5.3.     Wat betreft de toezending van de jaarrekeningen 2017 van [BV2] en van [BV1] is ter zitting gebleken dat een voor [X2] bestemd exemplaar naar het kantooradres van de vennootschappen is verzonden. [X2] heeft ter zitting verklaard dat hij deze stukken daadwerkelijk in handen heeft gehad, maar dat hij deze van [B] niet mocht meenemen. Hij heeft zich daar toen bij neergelegd. De klacht over het niet toezenden van de jaarrekeningen 2017 van [BV2] en van [BV1] mist dan ook feitelijke grondslag. Wat betreft de jaarrekeningen 2018 van [BV2] en van [BV1] geldt dat betrokkene verplicht noch bevoegd was deze in concept of anderszins aan [X2] voor te leggen, gegeven het feit dat [X2] per medio maart 2018 geen (indirect) bestuurder meer was van deze vennootschappen. Het niet (spontaan) toezenden was daarom niet klachtwaardig. De hierop betrekking hebbende klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

4.5.4.     [X2] heeft betrokkene op 26 december 2019 om stukken met betrekking tot de ondernemingen verzocht. Betrokkene was op dat moment afwezig in verband met een vakantie. Hij heeft [X2] op 30 december 2019, na terugkomst van zijn vakantie, via WhatsApp een bericht gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“Ik heb vanavond pas je mails van donderdag en vrijdag gelezen. Het lijkt me verstandig dat jij (of je juridisch adviseur) de cijfers rechtstreeks bij [voornaam1] [= [B]; toevoeging Accountantskamer] opvraagt; hij is namelijk de directeur van [bedrijfsnaam1]. Het is voor mij lastig om er tussen te zitten. Jullie moeten er samen uitkomen.”

Vervolgens heeft betrokkene deze stukken, na overleg met de compliance officer van [accountantskantoor1] en na goedkeuring van [B], als directeur van [BV2] en [BV1], op 13 januari 2020 alsnog aan [X2] verstrekt.

4.5.5.     De Accountantskamer stelt voorop dat het betrokkene, gelet op het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid, niet vrijstond om de door [X2] gevraagde stukken, waaronder de jaarrekeningen 2018 van [BV2] en van [BV1], zonder toestemming van de directie van deze ondernemingen aan [X2] te verstrekken. Dat [X2] aandeelhouder was van [BV2] maakt dit niet anders. Betrokkene heeft het door [X2] gedane verzoek met de in dit soort situaties vereiste voortvarendheid doorgeleid naar de directie van [BV2] en van [BV1] en hij heeft de gevraagde stukken, na ontvangst van de hiervoor benodigde toestemming, alsnog aan [X2] doen toekomen. Betrokkene heeft in zoverre gehandeld in overeenstemming met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.5.6.     De klachtonderdelen met betrekking tot de toezending van de jaarrekeningen 2018 van [BV2] en van [BV1] zijn dan ook ongegrond.

4.6.        De klacht zal, gelet op wat hiervoor is overwogen voor wat betreft de klachtonderdelen c, f, g, h, i, eerste tot en met vierde gedachtestreepje, j en k gegrond worden verklaard. De klacht zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

5.             De maatregel

5.1.         Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Betrokkene heeft in meerdere opzichten in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van objectiviteit (artikel 11 VGBA) en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 12 VGBA).

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a, b, d, e en i, vijfde gedachtestreepje, ongegrond;

·         verklaart de klachtonderdelen c, f, g, h, i, eerste tot en met vierde gedachtestreepje, j en k gegrond zoals hiervoor vermeld;

·         legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. J.W. Frieling, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.