ECLI:NL:TACAKN:2021:4 Accountantskamer Zwolle 19/1110 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:4
Datum uitspraak: 15-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 19/1110 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen OKB-er dat hij ten onrechte heeft ingestemd met afgifte van de controleverklaring bij de jaarrekening 2012. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Oplegging maatregel van berisping. Uit de door betrokkene geplaatste aftekeningen in het controledossier blijkt niet met welke mate van gedetailleerdheid en met welke diepgang betrokkene deze onderdelen van het controledossier heeft beoordeeld. Betrokkene had gezien de tekortkomingen geen verklaring mogen afgeven dat hij, als OKB-er, instemt met de afgifte van een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening.

ACCOUNTANTS KAMER

UITSPRAAK van 15 januari 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 18 juni 2019 ontvangen klacht met nummer 19/1110 Wtra AK van

MR. J.G. PRINCEN en

MR. P.J. PETERS

kantoorhoudende te Rotterdam

in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van

a. Royal Imtech N.V. (“Royal Imtech”)

b. Imtech Capital B.V. (“Imtech Capital”)

c. Imtech Group B.V. (“Imtech Group”)

d. Imtech Benelux Group B.V. (“Imtech Benelux”)

e. Imtech Nederland B.V. (“Imtech Nederland”)

f. Imtech UK Group B.V. (“Imtech UK”)

g. Imtech BPI B.V. (“Imtech BPI”)

h. Imtech B.V. (“Imtech B.V.”)

i. Imtech Automation Solutions B.V. (“Imtech Automation Solutions”)

j. Imtech Arbodienst B.V. (“Imtech Arbodienst”)

k. Imtech Deutschland B.V. (“Imtech Deutschland”)

l. Imtech SSC B.V. (“Imtech SSC”)

hierna gezamenlijk: Imtech

K L A G E R S

advocaat: mr. J.P.D. van de Klift te Rotterdam

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen

- het verweerschrift met bijlagen

- de brief van betrokkene van 7 februari 2020

- de brief van betrokkene van 9 maart 2020

- de brief van klagers van 25 mei 2020 met bijlage

- de brief van betrokkene van 15 juli 2020 met bijlagen

- de e-mail van klagers van 16 juli 2020

- de e-mail van betrokkene van 16 juli 2020

- de brief van klagers van 16 september 2020 met bijlagen

- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 28 en 29 september 2020. Klagers zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.P.D. van de Klift en vergezeld van prof. dr. mr. [A] RA. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.F. Hendriksen.

2. De feiten

2.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba.

2.2. Op 18 juli 2012 heeft Royal Imtech aan [B] de opdracht verstrekt om de (geconsolideerde en enkelvoudige) jaarrekening 2012 van Imtech te controleren. [C] RA (hierna: [C]) was de externe accountant en de opdrachtpartner. Aanvankelijk was [D] (hierna: [D]) de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar (hierna: OKB-er) voor de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech. Met ingang van 2 april 2013 heeft betrokkene, op verzoek van [B]-bestuurder [E] RA (hierna: [E]), [D] opgevolgd als OKB-er. Doordat [D] zijn werkzaamheden accuut gestaakt heeft, is de overdracht van de opdracht via [E] verlopen.

2.3. Op 17 juni 2013 heeft betrokkene als OKB-er ingestemd met het afgeven van de controleverklaring bij de jaarrekening 2012 van Imtech. Betrokkene heeft de hoofdlijnen van zijn werkzaamheden vastgelegd in een notitie. Op 18 juni 2013 heeft [C] een goedkeurende controleverklaring met een paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden inzake de continuïteit (continuïteitsparagraaf) afgegeven bij de (geconsolideerde en enkelvoudige) jaarrekening 2012 van Imtech.

3. De klacht

3.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft ten onrechte nagelaten om een zorgvuldige overdracht van werkzaamheden van [D] naar hem te laten plaatsvinden;

b. betrokkene heeft zijn werkzaamheden als OKB-er onvoldoende gedocumenteerd;

c. betrokkene heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan de verplichting om de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountant met betrekking tot de controlecliënt te beoordelen;

d. betrokkene heeft de consultatie inzake mogelijke fraude niet toereikend beoordeeld;

e. betrokkene heeft de bij de controle gehanteerde materialiteit niet deugdelijk beoordeeld;

f. betrokkene heeft de relevante kwalitatieve aspecten niet deugdelijk meegewogen in zijn beoordeling van de bij de controle gehanteerde materialiteit;

g. betrokkene is tekortgeschoten in de door hem verrichte werkzaamheden ten aanzien van significante onderwerpen, zoals de interoffice rapporten, de fraude en onregelmatigheden en de contingent liabilities;

h. betrokkene heeft zijn werkzaamheden, door deze in overwegende mate op de laatste dagen van de controle af te ronden, niet goed getimed en niet met de vereiste diepgang uitgevoerd.

4. De beoordeling

4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedragscode (RA’s), hierna te noemen: VGC, en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

De rol van de OKB-er bij de groepscontrole

4.2.1. De rol van de OKB-er dient te worden beoordeeld aan de hand van de teksten van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta) en de Standaarden van de NVCOS zoals deze ten tijde van het afgeven van de controleverklaring bij de (geconsolideerde en enkelvoudige) jaarrekening 2012, op 18 juni 2013, golden. De Accountantskamer zal hierna verwijzen naar de tekst van voormelde bepalingen.

4.2.2 Op grond van artikel 18 van de Wta dient [B] als accountantsorganisatie te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing, dat voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van kwaliteitsbeheersing en het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Op grond van artikel 18 van het Bta is het uitvoeren van een kwaliteitsbeoordeling van een (wettelijke) controle bij een organisatie van openbaar belang (hierna: OKB) onderdeel van dit stelsel.

Op grond van artikel 22 van het Bta waarborgt een accountantsorganisatie de naleving van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Bewaking van de naleving van het kwaliteitsbeleid en het stelsel van kwaliteitsbeheersing heeft als doel te borgen dat de bij en krachtens de wet gestelde regels worden nageleefd, dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing goed is opgezet en op juiste wijze is geïmplementeerd, en dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing goed heeft gefunctioneerd. Van belang is daarbij dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing toetsbaar en reconstrueerbaar functioneert.

In artikel 19 Bta en in de paragrafen 20 en 21 van Standaard 220 zijn eisen gesteld aan de OKB en is de procedure voor de OKB beschreven. Een OKB omvat niet een beoordeling van de gehele controle, maar een objectieve evaluatie van de significante oordeelsvormingen en conclusies van het controleteam. De kwaliteitsbeoordeling heeft ten doel te beoordelen of de externe accountant in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen, zoals dat blijkt uit de door hem af te geven accountantsverklaring [1] . De OKB wordt verricht door een kwaliteitsbeoordelaar [2] . Deze is niet betrokken bij de uitvoering van de wettelijke controle die hij beoordeelt [3] . De OKB-er dient hierbij een aantal in wettelijke bepalingen vastgelegde aspecten te betrekken [4] . De accountantsorganisatie legt de uitkomst van de kwaliteitsbeoordeling vast, met inbegrip van de aan die uitkomst ten grondslag liggende overwegingen [5] . Zorgvuldigheid en deskundigheid brengen met zich mee dat de OKB-er zijn werkzaamheden documenteert zodat die volgens Standaard 230 kunnen worden betrokken in bijvoorbeeld een review door een toezichthouder. De externe accountant is uiteindelijk verantwoordelijk voor het dossier en de vraag of het dossier voldoet aan de eisen van Standaard 230. De eisen van Standaard 230 gelden daarom (indirect) ook voor de vastlegging van de OKB, met dien verstande dat het specifiek gaat om de vastlegging van de werkzaamheden die de OKB-er op grond van Standaard 220 en het Bta moet verrichten.

Naast de algemene vereisten voor documentatie, zoals aangegeven in Standaard 230, stelt alinea 25 van Standaard 220 specifieke eisen aan de documentatie door de OKB-er [6] . Niet betwist is dat de interne OKB-instructies van [B] in overeenstemming zijn met artikel 20 Bta.

De Accountantskamer is van oordeel dat genoemde bepalingen meebrengen dat, om de vakbekwame en reconstrueerbare uitvoering van de OKB te kunnen aantonen, de OKB-er zijn overwegingen dient te documenteren ten aanzien van zijn conclusies over onder andere:

- de belangrijke risico’s die de externe accountant tijdens het uitvoeren van de wettelijke controle heeft gesignaleerd en de maatregelen die hij (de externe accountant) heeft genomen om deze risico’s afdoende te beheersen;

- de afwegingen die de externe accountant heeft gemaakt, in het bijzonder met betrekking tot het materieel belang en de belangrijke risico’s;

- de aard en de omvang van de gecorrigeerde en niet-gecorrigeerde afwijkingen in de financiële verantwoording die tijdens het uitvoeren van de wettelijke controle zijn gesignaleerd; en

- het antwoord op de vraag of de geselecteerde dossierstukken de werkzaamheden met betrekking tot belangrijke standpunten die de bij de controle betrokken medewerkers hebben ingenomen voldoende weergeven en of deze het oordeel van de externe accountant, zoals dat blijkt uit de door hem af te geven accountantsverklaring, onderbouwen.

4.2.3. Het uitvoeren van een OKB is aan te merken als een professionele dienst. Bij het verlenen hiervan dient de registeraccountant zorgvuldig en in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften te handelen [7] .

4.2.4. De stelling van betrokkene, dat de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de OKB op grond van het Bta niet op hem rusten, maar enkel op de accountantsorganisatie, dient te worden verworpen. Zo blijkt uit het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Bta dat de OKB wordt verricht door een kwaliteitsbeoordelaar. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, het verrichten van een OKB is aan te merken als een professionele dienst, volgt reeds daaruit dat betrokkene deze professionele dienst met inachtneming van de voor OKB’s geldende wet- en regelgeving, waaronder het Bta, dient te verrichten. De Accountantskamer wijst in dit verband voorts op Standaard 220, alinea A27A. Deze bepaling verwijst voor overige voorschriften met betrekking tot opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling naar paragraaf 5 van het Bta en hoofdstuk 2 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten.

4.2.5. De door betrokkene overgelegde ‘expert opinie’ van prof. dr. [F] RE RA (hierna: [F]) van 13 mei 2020 leidt de Accountantskamer niet tot een ander oordeel voor wat betreft de verplichtingen die op een OKB-er rusten. De Accountantskamer wijst erop dat de overgelegde ‘expert opinie’ weliswaar uitgebreid ingaat op een aantal van toepassing zijnde Standaarden en bepalingen van het Bta, maar dat deze ‘expert opinie’ vrijwel volledig voorbijgaat aan het bepaalde in artikel 20, derde lid, van het Bta, waar bepaald is dat de accountantsorganisatie de uitkomst van de kwaliteitsbeoordeling vastlegt, met inbegrip van de aan die uitkomst ten grondslag liggende overwegingen.

Klachtonderdeel a:

Betrokkene heeft ten onrechte nagelaten om een zorgvuldige overdracht van werkzaamheden van [D] naar hem te laten plaatsvinden.

4.3.1. Betrokkene heeft erkend dat naar aanleiding van het opvolgen van [D] als OKB-er geen overdracht van werkzaamheden door [D] heeft plaatsgevonden. De reden hiervoor was gelegen in externe omstandigheden die geleid hebben tot het op non-actief stellen van [D]. Betrokkene is over de opdracht bijgepraat door [E].

4.3.2. De Accountanskamer stelt voorop dat in een situatie als deze, waarin een OKB-er wordt opgevolgd door een ander die zijn taak overneemt, het op zichzelf genomen voor de hand ligt dat overleg plaatsvindt over de overname van de werkzaamheden. In de van toepassing zijnde regelgeving is echter niet voorgeschreven dat en hoe een dergelijk overleg dient plaats te vinden. Er is geen algemene regel dat dergelijk overleg altijd in persoon met de OKB-er die wordt opgevolgd moet plaatsvinden. In dit geval heeft de overdracht plaatsgevonden via [E], die Functional Risk Management Partner (FRMP) van [B] was en die op de hoogte was van de belangrijkste ontwikkelingen en onderwerpen bij de uitvoering van de controleopdracht bij Imtech. Niet kan worden geoordeeld dat deze overdracht onder de gegeven omstandigheden onzorgvuldig was.

4.3.3. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b:

Betrokkene heeft zijn werkzaamheden als OKB-er onvoldoende gedocumenteerd.

4.4.1. De Accountantskamer stelt vast dat in productie 9 bij het verweerschrift een opsomming uit het controledossier is gegeven van de elektronische schermen uit het controledossier (e-auditschermen) en van de documenten die door betrokkene zijn beoordeeld.

4.4.2. Uit de door betrokkene geplaatste aftekeningen in het controledossier blijkt niet met welke mate van gedetailleerdheid en met welke diepgang betrokkene deze onderdelen van het controledossier heeft beoordeeld. Betrokkene heeft toegelicht dat de aantekeningen die hij heeft gemaakt in het kader van het beoordelen en het reviewen van dossierstukken (de ‘review notes’) na het afsluiten van het controledossier automatisch worden verwijderd. Betrokkene wijst erop dat het als gevolg daarvan niet meer mogelijk is om aan te tonen welke aantekeningen hij heeft gemaakt. Ook geeft betrokkene aan dat het aftekenen van dossierstukken pas geschiedt als eventuele ‘review notes’ zijn afgewerkt en hij zich met de inhoud van de dossierstukken kan verenigen.

Betrokkene heeft destijds in aanvulling op zijn aantekeningen in het controledossier de “EQCRP-notitie” van 17 juni 2013 opgesteld. In die notitie, van twee bladzijden, heeft betrokkene op hoofdlijnen beschreven hoe hij de OKB heeft uitgevoerd. Voorts is in het dossier opgenomen de notitie van [C] “Notitie overleg met EQCRP en externe accountant controle 2012” van 17 juni 2013, met een opsomming van contactmomenten en daarbij besproken onderwerpen. Uit die notities blijkt echter niet of niet voldoende:

- de mate van diepgang waarmee de beoordeling heeft plaatsgevonden, en

- de overwegingen die aan de uitkomst van de OKB ten grondslag liggen.

Met de ‘mate van diepgang’ doelt de Accountantskamer op de vraag welke (onderliggende) documenten op welke aspecten zijn beoordeeld om na te gaan of de aanpak voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen. Wat betrokkene in dat opzicht precies heeft gedaan is niet (meer) vast te stellen.

Hiermee heeft betrokkene niet gehandeld in overeenstemming met artikel 20 lid 3 Bta en de artikelen A-130.1, 2 en 4 van de VGC.

4.4.3. Klachtonderdeel b is daarom gegrond.

Klachtonderdeel c:

Betrokkene heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan de verplichting om de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountant met betrekking tot de controlecliënt te beoordelen.

4.5.1. Artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bta bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kwaliteitsbeoordeling van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang ten minste een beoordeling omvat van de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en van de externe accountant met betrekking tot de controlecliënt. Met het oog op deze verplichting is op 28 maart 2012 en op 2 april 2013, toen betrokkene aantrad als OKB-er, een ‘Engagement Continuation Report’ opgesteld. Het rapport van 2 april 2013 is op 3 april 2013 goedgekeurd. In dit rapport is een beoordeling gemaakt van de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en van de externe accountant. Door de accountantsorganisatie waren voldoende waarborgen getroffen met het oog op de onafhankelijkheid. Dit oordeel heeft betrokkene getoetst. Niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene hierin tekort is geschoten.

4.5.2. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d:

Betrokkene heeft de consultatie inzake mogelijke fraude niet toereikend beoordeeld.

4.6.1. Klagers hebben in hun klaagschrift aangegeven dat zij in dit klachtonderdeel louter inzoomen op controlestap 4.5.9.0030. Deze controlestap heeft betrekking op een consultatie over mogelijke fraude bij Imtech in verband met de presentatie van een ‘promissory note’ ter waarde van € 147.000.000 als ‘cash and cash equivalents’ in de halfjaarcijfers 2012 van Imtech. Op 11 december 2012 heeft [C] de consultatie ingediend. Deze consultatie is doorgezet naar het panel 240/250 van [B]. Dit panel 240/250 is vervolgens frequent betrokken bij de verschillende stappen die het opdrachtteam heeft gezet, zoals samengevat in het, in het dossier opgenomen, ‘Memorandum on possible irregularities’ van 15 juni 2013. Het panel 240/250 heeft op 16 juni 2013 aangegeven akkoord te gaan met de verwerking van de gevolgen van de onregelmatigheden in de jaarrekening 2012. Betrokkene heeft de controlestap over deze consultatie op 17 juni 2013 als OKB-er afgetekend in het controledossier.

4.6.2. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene in december 2012, toen de consultatie van het panel 240/250 aanving, nog geen OKB-er was. Deze rol werd toen vervuld door [D]. Betrokkene was eerst met ingang van 2 april 2013 als OKB-er betrokken bij deze controle. Op het moment dat betrokkene aantrad als OKB-er waren al stappen gezet in het kader van nader onderzoek naar en opvolging van de mogelijke fraude met betrekking tot de presentatie van de Poolse ‘promissory note’. Niet valt in te zien wat betrokkene, na zijn aantreden als OKB-er, nog meer had moeten doen met betrekking tot de beoordeling van de consultatie van het panel 240/250 in de periode voor zijn aantreden. Betrokkene mocht voor wat betreft de beoordeling van deze consultatie volstaan met reviewen van de documenten bij deze controlestap en vervolgens het aftekenen ervan in het controledossier.

4.6.3. Voor zover moet worden aangenomen dat dit klachtonderdeel ook betrekking heeft op andere consultaties in verband met mogelijke fraude bij Imtech, geldt dat het op de weg van klagers ligt om concreet te onderbouwen waarin betrokkene volgens hen tekort is geschoten. Wat klagers in algemene zin opmerken over de beoordeling van de consultaties door betrokkene in verband met mogelijke fraude, is naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende concreet om aannemelijk te maken dat betrokkene voor wat betreft de beoordeling van deze consultaties tekort is geschoten.

4.6.4. Klachtonderdeel d is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel e:

Betrokkene heeft de bij de controle gehanteerde materialiteit niet deugdelijk beoordeeld.

4.7.1. In april 2013 is, gedurende de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech, de materialiteit tussentijds herbeoordeeld. Deze herbeoordeling is begin mei 2013 afgerond. De uitkomsten zijn vastgelegd in de door [C] opgestelde notitie ‘reassessment materiality’ (hierna: de notitie), van 8 mei 2013. Deze notitie is op 17 juni 2013 aangevuld. In april en mei 2013 hebben [C] en betrokkene verscheidene malen per e-mail over de herbeoordeling van de materialiteit gecorrespondeerd aan de hand van voorlopige versies van de op te stellen notitie in verband hiermee. De toetsing van de herbeoordeling van de materialiteit is door betrokkene afgetekend in het controledossier.

4.7.2. De Accountantskamer stelt vast dat uit de overgelegde e-mails blijkt dat betrokkene als OKB-er zich actief heeft beziggehouden met de beoordeling van de werkzaamheden die met betrekking tot het bepalen van de materialiteit zijn verricht. Dat in eerdere concepten van de notitie, die bewaard zijn gebleven, andere bedragen voor de materialiteit zijn genoemd dan het na de herbeoordeling uiteindelijk gehandhaafde bedrag van € 16.000.000, doet er niet aan af dat betrokkene als OKB-er mocht oordelen dat de in de notitie van [C] neergelegde uitkomst van de herbeoordeling deugdelijk was onderbouwd. Betrokkene heeft op basis van de overwegingen in de door [C] opgestelde notitie de beoordeling van de materialiteit als OKB-er mogen aftekenen in het controledossier.

4.7.3. Klachtonderdeel e is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel f:

Betrokkene heeft de relevante kwalitatieve aspecten niet deugdelijk meegewogen in zijn beoordeling van de bij de controle gehanteerde materialiteit.

4.8.1. Op basis van de binnen [B] gehanteerde interne richtlijnen kon als bovengrens van de materialiteit 0,5 % van de verwachte omzet worden gekozen. Die bovengrens was in het geval van Imtech € 27.500.000. Voor de ‘performance materiality’ gold volgens deze richtlijnen een bovengrens van 75 % van de materialiteit, dat is € 20.500.000. In het kader van de controle van de jaarrekening van Imtech is ervoor gekozen om een lagere materialiteit te hanteren, namelijk € 16.000.000. Gekozen is om hierbij een ‘performance materiality’ van 50 % te hanteren. [Y] is er als OKB-er mee akkoord gegaan dat de eerder gehanteerde materialiteit bij de herbeoordeling is gehandhaafd.

4.8.2. De Accountantskamer stelt voorop dat een OKB-er niet zelf de materialiteit vaststelt, maar dat hij de uitkomst van de vaststelling evalueert. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, mede gezien de in het licht van de door [B] gehanteerde richtlijnen voorzichtige materialiteit die in het kader van deze controle werd gehanteerd, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat deze, ook in het licht van de relevante kwalitatieve aspecten, aanvaardbaar was. Dat tussen [C] en betrokkene besproken is of een nog lagere materialiteit wenselijk was, betekent niet dat betrokkene het oordeel van [C], dat de oorspronkelijke gehanteerde materialiteit van € 16.000.000 kon worden gehandhaafd, niet had mogen accepteren.

4.8.3. Klachtonderdeel f is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel g:

Betrokkene is tekortgeschoten in de door hem verrichte werkzaamheden ten aanzien van significante onderwerpen, zoals de interoffice rapporten, de fraude en onregelmatigheden en de contingent liabilities.

4.9.1. De Accountantskamer stelt voorop dat betrokkene in zijn memo ‘EQCRP-role’ van 17 juni 2013 als OKB-er heeft vastgelegd welke specifieke onderwerpen hij in zijn onderzoek heeft betrokkenen. In deze notitie heeft hij, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Special considerations

During my review I specifically focused on the sections related to:

- Fraud

- Going Concern

- Goodwill impairment test

- Valuation accounts receivable and Work-in-progress

For these reviews I also had meetings with Mr. [G](going-concern), Mr. [H] (fraud) and the audit team members. I also reviewed the follow-up of DPP consultations. On 16 June 2012 [bedoeld zal zijn: 2013; toevoeging Accountantskamer], in a call, the head of DPP confirmed that the consultations were properly followed-up.”

In de uitspraak van heden inzake de klacht tegen de accountants [C] en [I] (19/1108 en 19/1109) is geoordeeld dat [C] ten aanzien van de controle van de continuïteitsveronderstelling (“going concern”) en ten aanzien van de beoordeling van de goodwill tekort is geschoten. De tegen [C] gerichte klacht is op die onderdelen gegrond verklaard. De OKB-er moet een objectieve evaluatie uitvoeren van de significante standpunten die het opdrachtteam onder leiding van de opdrachtpartner heeft ingenomen en de conclusies die zijn getrokken bij de formulering van de controleverklaring (Standaard 220.20). Betrokkene diende de significante standpunten daarover van het opdrachtteam te evalueren. Niet gebleken is dat betrokkene [C] er op heeft gewezen dat de juistheid en volledigheid van de brongegevens waar [B] Corporate Finance zich, in zijn advies van 4 juni 2013, voor wat betreft de goodwill impairment test op heeft gebaseerd, niet conform Standaard 620.12 waren geëvalueerd. Dat betrokkene [C] er op heeft gewezen dat uit het controledossier niet bleek dat de volledigheid van de brongegevens waar [B] Restructuring en [B] Advisory zich voor wat betreft de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling op hadden gebaseerd niet conform Standaard 620.12 was geëvalueerd, is de Accountantskamer niet gebleken. Uit het controledossier blijkt ook niet hoe de belangrijke conclusies van [B] Advisory (d.d. 13 juni 2013) en van [B]Restructuring (d.d. 14 juni 2013) dat sommige methodologische aannames mogelijk niet overeenstemmen met de onderliggende zakelijke realiteit van Imtech zijn geëvalueerd en dat op dat punt voldoende geschikte controle informatie is verkregen. Evenmin heeft betrokkene [C] er op gewezen dat de getrokken conclusie ten aanzien van de ‘mitigating actions’ voor wat betreft de continuïteit niet overeen leek te stemmen met de notitie van [B] Audit van 16 juni 2013. Het had op de weg van betrokkene, als OKB-er, gelegen om [C] op deze tekortkomingen te wijzen. Dat betrokkene dit niet gedaan heeft, klemt te meer nu betrokkene deze onderwerpen in zijn memo van 17 juni 2013 heeft genoemd als significante onderwerpen waaraan hij speciaal aandacht heeft besteed. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene gezien deze tekortkomingen geen verklaring had mogen afgeven dat hij, als OKB-er, instemt met de afgifte van een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2012 van Imtech. Hij heeft door dit wel te doen gehandeld in strijd met Standaard 220.20, aanhef en onder c, en met artikel 19, derde lid, van het Bta.

4.9.2. Klachtonderdeel g is daarom gegrond.

Klachtonderdeel h:

Betrokkene heeft zijn werkzaamheden, door deze in overwegende mate op de laatste dagen van de controle af te ronden, niet goed getimed en niet met de vereiste diepgang uitgevoerd.

4.10.1. Betrokkene heeft op 17 juni 2013 in het controledossier 114 van de 138 controlestappen afgetekend.

4.10.2. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in zijn verweerschrift heeft toegelicht dat hij op 17 juni 2013 weliswaar 114 controlestappen heeft afgetekend, maar dat dit niet betekent dat hij pas op die dag begonnen is met het verrichten van zijn reviewwerkzaamheden ten aanzien van die onderwerpen. Betrokkene heeft toegelicht dat hij met het aftekenen van een groot aantal onderwerpen heeft gewacht omdat hij zeker wilde weten dat niets meer zou worden gewijzigd. De door betrokkene gegeven verklaring voor het moment van de aftekening van 114 van de 138 controlestappen komt de Accountantskamer op zichzelf genomen aannemelijk voor. De door betrokkene gegeven toelichting wordt ondersteund door de notitie ‘overleg met EQCRP en externe accountant controle 2012’, die [C] op 17 juni 2013 heeft opgesteld. Deze notitie bevestigt dat ook in de voorafgaande maanden sprake is geweest van regelmatig en intensief contact en overleg met betrokkene. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene zijn werkzaamheden als OKB-er niet goed heeft getimed en dat hij deze daardoor niet met de vereiste diepgang heeft uitgevoerd.

4.10.3. Klachtonderdeel h is daarom ongegrond.

5. De maatregel

5.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de kwaliteitsbeoordeling. Hij heeft niet in overeenstemming gehandeld met de documentatieverplichting die ook destijds voor de OKB-er gold. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4, onder c en e, van de VGC. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a, c, d, e, f en h ongegrond;

· verklaart de klachtonderdelen b en g gegrond;

· legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

· verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2021.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.


[1] Artikel 19, derde lid, Bta

[2] Artikel 19, eerste lid, Bta

[3] Artikel 19, tweede lid, Bta

[4] Artikel 19, vijfde lid, Bta en Standaard 220, alinea 21

[5] Artikel 20, derde lid, Bta

[6] Bijlage bij Standaard 230, aanhef en tweede bullet

[7] Artikel A-130.1 VGC-RA