ECLI:NL:TACAKN:2021:36 Accountantskamer Zwolle 20/2070 en 20/2120 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:36
Datum uitspraak: 28-05-2021
Datum publicatie: 28-05-2021
Zaaknummer(s): 20/2070 en 20/2120 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Een onderneming is in juli 2018 failliet verklaard. Klagers verwijten de betrokken accountant dat de jaarrekening van de onderneming over het jaar 2016 misleidend is geweest en dat hij ten onrechte de indruk heeft gewekt dat de onderneming solvabel was. Verder wordt de accountant verweten dat hij geweigerd heeft om de jaarrekening over het jaar 2016 te verstrekken hoewel de onderneming daartoe contractueel verplicht was. De klachten zijn ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

 

UITSPRAAK van 28 mei 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 27 oktober 2020 en 2 november 2020 ontvangen klachten met nummer 20/2070 Wtra AK en met nummer 20/2120 Wtra AK van

X1 B.V.

vertegenwoordigd door [A]

gevestigd te [plaats1]

en

X2 B.V.

vertegenwoordigd door [B]

gevestigd te [plaats2]

K L A A G S T E R S

t e g e n

DRS. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. R. Bosman te Rotterdam

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          de klaagschriften met bijlagen

-          de verweerschriften met bijlagen

-          de door klaagsters op de zitting overgelegde pleitaantekeningen. De daarbij overgelegde productie is als te laat ingediend terzijde gelegd.

1.2.         De klachten zijn behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2021. Namens klaagsters

(hierna ook [X1] of [X2] zijn verschenen [A] respectievelijk [C]. Beiden werden bijgestaan door hun juridisch adviseur mr. [D]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.            De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA en als partner verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]).

2.2.        [BV1] (hierna: [BV1]) is op 21 juli 2015 klant geworden van [accountantskantoor1]. Deze vennootschap exploiteerde een bakkerij die haar (mede) oprichter [E] begin 2014 had overgenomen van [X1].

2.3.        [BV1] heeft het bedrijfspand waarin haar bakkerij was gevestigd vanaf februari 2014 gehuurd van [X1] voor een periode van vijf jaar. In een bij de huurovereenkomst behorende side letter is een afspraak vastgelegd inhoudende dat [BV1] gedurende de huurovereenkomst telkens na afloop van het boekjaar een kopie van de jaarrekening aan [X1] overhandigt.

2.4.        [X2] leverde bakkerijproducten aan [BV1].

2.5.        [BV1] heeft [accountantskantoor1] de opdracht verleend om voor haar de jaarrekening samen te stellen en de aangifte vennootschapsbelasting te verzorgen. Betrokkene was binnen [accountantskantoor1] verantwoordelijk voor deze cliënt. De administratie verzorgde de vennootschap zelf. Periodiek werden vraagpunten daarover door een medewerker van betrokkene beantwoord.

2.6.        Bij brief van 26 augustus 2016 heeft mr. [F] (verder: [F]) namens [accountantskantoor1] [A] uitgenodigd om, in verband met de hiervoor onder 2.3 genoemde afspraak, de jaarrekening 2015 in te komen zien op het kantoor van [accountantskantoor1].

2.7.        Betrokkene heeft de jaarrekening 2016 van [BV1] samengesteld en daarbij een samenstellingsverklaring afgegeven. De samenstellingsverklaring bevat een continuïteitsparagraaf waarin staat:

“De entiteit heeft over 2016 een netto resultaat van negatief € 59472 geleden en per 31 december 2016 overstijgen de kortlopende schulden van de besloten vennootschap de totale activa met € 117816.27. Alhoewel hieruit in beginsel onzekerheid voortvloeit omtrent de continuïteit van de besloten vennootschap leiden de verwachte rentabiliteitsontwikkelingen ertoe dat de veronderstelling van continuïteit reëel is, bij voortzetting van de huidige betrokkenheid van de financiële partners. De grondslagen voor de jaarrekening zijn derhalve op continuïteitsbasis opgesteld.”

De publicatiestukken 2016 zijn op 8 november 2017 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

2.8.        Bij brief van 30 januari 2018 heeft [F] aan [A], in navolging van de bespreking van [A] met betrokkene op 17 januari 2018, een voorstel gedaan met betrekking tot de verlenging van de huurovereenkomst tussen [X1] en [BV1]. Bij brief van 23 maart 2018 heeft [A] daarop geantwoord dat de bestaande huurovereenkomst niet is opgezegd en ongewijzigd is voortgezet, maar dat hij over aangepaste voorwaarden wil nadenken na verificatie van de financiële situatie van [BV1] en de staat van het pand.

2.9.        Op 3 juli 2018 is [BV1] in staat van faillissement verklaard.

2.10.      In reactie op een brief van 1 augustus 2018 van [F] heeft [A] bij brief van 31 augustus 2018 er op gewezen dat [BV1] verplicht is om de jaarrekening te verstrekken en heeft hij  vraagtekens geplaatst bij de rol van [accountantskantoor1], omdat betrokkene in het gesprek van 17 januari 2018 aan [A] had laten weten dat [BV1] de jaarcijfers niet wilde verstrekken.

2.11.      [X2] heeft bij brief van 27 november 2018 bij de curator een vordering op [BV1] ten bedrage van € 70.595,05 ingediend.

2.12.      Bij brief van 31 mei 2020 aan [accountantskantoor1] heeft [B] laten weten dat [X2] onjuist en onvolledig door [accountantskantoor1] is voorgelicht. Hij baseert dit op de inhoud van het gesprek dat op 4 april 2016 heeft plaatsgevonden tussen enerzijds de heren [G] en [H] van [X2] en anderzijds [E], die werd bijgestaan door een medewerker van [accountantskantoor1], en op de continuïteitsparagraaf in de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2016 van [BV1].

2.13.      [X1] en [X2] hebben [accountantskantoor1] na dit faillissement aansprakelijk gesteld voor hun vorderingen uit de verhuur en levering van goederen. [accountantskantoor1] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.            De klachten

1.3.         Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

Klaagsters verwijten betrokkene dat:

  1. de jaarrekening over boekjaar 2016 van [BV1] misleidend is geweest;
  2. hij de indruk heeft gewekt dat [BV1] een solvabele partij was.

[A] verwijt betrokkene daarnaast ook dat hij:

  1. het belang van [BV1] heeft behartigd door aan [A] te laten weten dat [E], hoewel deze daartoe contractueel verplicht was, weigerde de jaarrekening 2016 van [BV1] aan [A] te verstrekken.

4.            De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2.        Klaagsters hebben ter onderbouwing van klachtonderdeel a. naar voren gebracht dat de jaarrekening door betrokkene is opgemaakt zonder een opmerking over het risico van discontinuïteit van [BV1]. De bij de jaarrekening afgegeven samenstellingsverklaring is daarom volgens hen niet juist.

4.3.        De jaarrekening was voorzien van een samenstellingsverklaring met de hiervoor in 2.7. weergegeven continuïteitsparagraaf. Klaagsters hebben in hun klaagschriften niet toegelicht waarom deze verklaring onjuist zou zijn. Ook is uit de overige stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat van een onjuiste verklaring sprake zou zijn. Uit de enkele omstandigheid dat [BV1] in juli 2018 failliet verklaard is kan dat niet worden afgeleid. Dat kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheden die tot het faillissement hebben geleid, omdat die, zoals betrokkene gemotiveerd naar voren heeft gebracht, ten tijde van het samenstellen van de jaarrekening niet bekend noch te voorzien waren.

Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel a. ongegrond.

4.4.        Klaagsters hebben ter onderbouwing van klachtonderdeel b. naar voren gebracht dat betrokkene actief de indruk heeft gewekt dat [BV1] een solvabele partij zou zijn terwijl achteraf is gebleken dat [E] een substantiële (belasting)schuld had en de exploitatieresultaten achterbleven.

[X2] heeft gewezen op een gesprek van 4 april 2016 waarbij volgens [X2] een medewerker van betrokkene aanwezig was om tekst en uitleg te geven over de financiële situatie van [BV1]. Door dat gesprek is volgens [X2] de schijn gewekt dat de continuïteit van [BV1] geborgd was. [X2] heeft echter niet concreet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de medewerker van betrokkene ten aanzien van de solvabiliteit van de vennootschap deze schijn zou hebben gewekt. Het feit dat de schuld van de vennootschap toen al was opgelopen en de vennootschap meer dan twee jaar later failliet is verklaard, biedt voor het standpunt van klaagsters naar het oordeel van de Accountantskamer niet voldoende grondslag. Daarnaast heeft betrokkene dit verwijt betwist en naar voren gebracht dat de medewerker tijdens het overleg geen actieve rol heeft gehad, geen bemoeienis heeft gehad met een betalingsafspraak die zou zijn gemaakt en geen financiële informatie, die overigens ook niet beschikbaar was, heeft verstrekt.

[X1] heeft gewezen op een gesprek van 17 januari 2018 met betrokkene waarin met geen woord is gerept over de slechte financiële situatie van [BV1]. [X1] heeft echter niet concreet inzichtelijk gemaakt op welke wijze betrokkene een onjuiste schijn van de financiële situatie van [E] zou hebben gewekt. Betrokkene heeft dit verwijt gemotiveerd betwist. Volgens betrokkene had het gesprek enerzijds tot doel om [A] te informeren over het feit dat [E] een financiering voor de aankoop van het bedrijfspand probeerde te verkrijgen, terwijl betrokkene daarover duidelijk een slag om de arm heeft gehouden, en anderzijds om een verlenging van de huurovereenkomst te bespreken voor het geval de financiering niet rond zou komen.

Gelet op het vorenstaande ontbreekt aan de verwijten voldoende feitelijke grondslag om aan te nemen dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is hierom ongegrond.

4.5.        Klachtonderdeel c. is ook ongegrond. Het mag zo zijn dat op [BV1] een contractuele verplichting rustte om de jaarrekening 2016 aan [A] te verstrekken, maar dat brengt niet met zich dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij [A] heeft laten weten dat [BV1] de jaarrekening 2016 niet wilde verstrekken.

5.            De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman (rechterlijk lid) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021.

                                                                                                                                                __________

De secretaris is buiten staat                                                                                       voorzitter

Deze uitspraak te ondertekenen

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.